(6) Zomer

De zomer is aangebroken, en het regent al dagen lang. Het lijkt maar niet op te willen houden. De jonge aanplant staat in het water en als het zo doorgaat vrees ik dat al mijn werk voor niets is geweest en alles verloren gaat. Ik heb voor de schapen een afdak gemaakt en de kippen zitten droog in het schuurtje dat aan de achterkant van de stal staat. Ze zijn bijna een week al niet meer naar buiten geweest. Ik heb ook een flink lek gehad en een deel van het plafond van de logeerkamer is daardoor naar beneden gekomen. Gelukkig dat er op dat moment niemand was. Ik heb het nog niet opgeruimd. Het is stil op de boerderij en ik heb nergens zin in. Vanaf het moment dat Annette is weggegaan ben ik nauwelijks nog van de boerderij weggeweest. De postbode is de enige die ik heb gesproken. Ik kan het verdriet om Annette niet loslaten, wat ik ook probeer en hoe graag ik dat ook zou willen.
‘Verdorie Vanderwaal, je bent een echte kluizenaar aan het worden,’ mopper ik in mezelf.
Max kijkt mij aan en blaft. Hij is het schijnbaar met me eens.
Het enige positieve wat ik bedenken kan is dat Filippe mij weer een brief heeft gestuurd.

“Lieve Tomas, ik heb met je te doen. Heel erg jammer van Annette. Ze zal er wel een goede reden voor hebben, dat moet je echt van me aannemen. Liefde zit soms raar in elkaar. Ik begrijp wel dat het zeer doet en ik zou graag bij je zijn om samen een goed glas wijn te drinken en met je te huilen (en te lachen).
Helaas kan ik je alleen maar troosten met deze brief. De arm om je heen moet je maar van me tegoed houden. Probeer alsjeblieft de draad weer op te pakken Tomas, want de wereld draait door, het leven gaat nou eenmaal verder. Maar dat zal je zelf ook wel beseffen. Ik schrijf je later wel een keer hoe het hier gaat, dat is nu niet zo belangrijk. Beloof me Tomas, dat ik mij geen zorgen over jou hoef te maken. Je vriend Filippe(voor altijd).”

Zijn woorden doen me goed. Ik vind het lief van hem. Ik heb hem geschreven over Annette. Mijn eerste keer met een meisje en mijn gevoel van liefde. Een ervaring die ik nog niet eerder had. Ik heb Filippe verteld over de geborgenheid die ik voelde in haar armen en het gevoel van verbondenheid. Over de heerlijke momenten van intimiteit. Over de warmte en de geur van haar lichaam. Over het gevoel dat iemand mij wilde. Nog nooit eerder in mijn leven had ik dit gevoel.
Maar ja, ze is weg gegaan en ik voel de leegte, de pijn na mijn eerste verloren liefde, maar ook heb ik een voortdurende ongerustheid in me en vraag me af hoe het met haar gaat. Die vragen krijg ik niet uit mijn hoofd. Waar zou ze nu zijn en waarom is ze zo plotseling weggegaan? Zal ze nog wel eens aan mij denken, of is ze mij al vergeten? En waarom wilde ze mij? Was het zomaar of…? Ik lees de brief van Filippe nog eens over. Hij schrijft dat ze er goede reden voor zal hebben gehad. Misschien heeft hij gelijk, en als dat zo is dan wil ik die reden ook weten. Ik besluit daarom resoluut om op zoek te gaan naar de antwoorden op al mijn vragen. Ik zal en moet het weten. Ik loop naar de kapstok en doe mijn regenjas aan, en even later ben ik op weg naar Klimmen. Ik wil haar of als het niet anders kan haar ouders spreken. Het is me om het even.

Een half uur later kom ik aan in het dorp. Het is gelukkig gestopt met regenen. Ik loop de plaatselijke supermarkt binnen en vraag bij de klantenservice of iemand weet waar ik de familie Hagemans kan vinden. Ik hoop dat er iemand is die de familie kent en mij hun adres kan geven. De mevrouw zegt dat ze me niet kan helpen, maar geeft me vervolgens wel de telefoongids.
‘Misschien dat u hier iets aan heeft,’ zegt ze.
Ze kijkt me aan en ik begrijp wel waarom. Ik heb me de laatste tijd niet zo goed verzorgd en ik zie er uit als een zwerver. Terwijl zij een andere klant helpt blader ik door de gids en zoek naar “Hagemans”.
Ik kan er maar een vinden. Ik schrijf het adres op en bedank de mevrouw bij de klantenservice.
‘Geen dank meneer,’ zegt ze vriendelijk. ‘Graag gedaan.’
Ik voel dat ze me nakijkt als ik de winkel uitloop. Ik weet waar ik ongeveer naar toe moet. Het is aan de andere kant van het dorp. Ik meen me te herinneren dat daar een paar huizen staan, een witgepleisterde hoeve en een vijftig meter eerder twee kleine werkmanhuisjes. Ik vraag me af of die vroeger bij de hoeve hebben gehoord. Ik kijk nog even op mijn briefje. Nummer veertien. Het moet het witgepleisterde huis zijn. Er staat een groot hek omheen, maar de poort staat open. Het voelt wat ongemakkelijk, maar ik loop toch maar over het grindpad naar de voordeur. De steentjes knarsen luidruchtig onder mijn schoenen.
‘Familie Hagemans” staat met sierlijke letters op de groene deur geschilderd.
‘Tot zover klopt het in elk geval,’ zeg ik tegen mezelf.
Ik zoek de bel, maar ik zie alleen een gietijzeren klopper.
Het geluid klinkt ongewild hard door. Even later gaat de deur open en een oudere man staat in de deuropening.’
‘Dag meneer Hagemans, ik ben Tomas Vanderwaal. Mag ik u een vraagje stellen? Komt het even uit?’

-23-

‘En dat is?’ vraagt hij niet al te vriendelijk en dat brengt me enigszins van mijn stuk.
‘Nou meneer, ik ben op zoek naar Annette. Misschien kunt u mij helpen?’
‘Annette…? En hoe heet u ook al weer?’
‘Tomas Vanderwaal. Ik woon even buiten het dorp. In de boerderij van mevrouw Casparus. Ze was mijn oma.’
‘Dat zal wel. Zegt me niets, die naam. En een Annette ken ik ook niet. Dus ik kan je niet helpen. Goedemiddag.’
De deur wordt tamelijk abrupt voor mijn neus dicht gedaan.
Dit was de enige Hagemans die ik in de telefoongids heb kunnen vinden, en heb geen idee wat ik nu nog kan doen, en besluit daarom om terug te gaan naar het centrum van Klimmen. Ik ben wel toe aan een kop koffie.

Even later zit ik aan een tafeltje in café Het Centrum. Hoe toepasselijk.
‘Een kopje koffie graag,’ zeg ik tegen de man als hij vraagt wat hij voor me kan betekenen.
Als hij mij de koffie brengt vraag ik of hij mij misschien kan helpen.
‘Meneer, volgens mij kent u zo ongeveer iedereen hier in het dorp. Kunt u mij vertellen waar ik de familie Hagemans kan vinden?’
‘Er is er maar eentje van meneer, en die Hagemans woont aan de andere kant van Klimmen, in de witte hoeve.’
‘Weet u of de familie Hagemans een dochter heeft die Annette heet?’
De man kijkt me strak aan. Ik zie de frons op zijn voorhoofd.
‘Jacques en Marie Hagemans hebben twee dochters, of beter ze hadden twee dochters. Silvia is aan kinderverlamming overleden. Ze was net vier en de tweede, Jannika is twee jaar geleden dood gevonden in een greppel net buiten het dorp. Ze was net zeventien geworden. Op weg naar huis na een bezoekje aan haar oma. De week van te voren was ze nog jarig geweest. Verschrikkelijk. De dader hebben ze nooit kunnen vinden. De duivel hebbe zijn ziel.’
‘Zo dat is heftig. Dus geen Annette?’
‘Nee, geen Annette.’
‘U kent ook geen Annette Hagemans?’ vraag ik.
‘Nee hoor. In elk geval woont die hier niet in het dorp, anders had ik het wel geweten.’
‘Dank u wel meneer. Hoeveel krijgt u van me?’
‘Twee euro vijfentwintig,’ zegt hij en ik reken af.
‘Tot ziens maar weer,’ roep ik bij de deur en de man knikt.

Ik besluit om terug te gaan naar mijn boerderij en ik ben blij dat het in elk geval droog is gebleven. Onderweg naar huis passeer ik het kantoor van notaris Verburg. Even verderop vraag ik me af of hij mij misschien kan helpen, want Annette heeft tenslotte bij hem gewerkt. Ik fiets terug en ik zet mijn fiets tegen het hek en bel aan.
De mevrouw van rond de veertig doet deur open.
‘U heeft een afspraak?’ vraagt ze vriendelijk.
‘Nee, dat niet,’ zeg ik vlug. ‘Ik heb maar één korte vraag, als het mag.’
‘En dat is?’

-24-

‘Hoe was ook weer de naam van het meisje dat hier tot een paar maanden geleden heeft gewerkt. Ze werkte hier tijdelijk.’
‘Ik heb geen idee meneer. Ik kan u helaas niet helpen,’ zegt ze.
‘Notaris Verburg misschien?’
‘Die is helaas bezet. Dan zult u toch eerst even een afspraak moeten maken.’
‘Mevrouw, het is belangrijk alstublieft…’
Ik zie dat ze twijfelt.
‘Wacht u dan maar een momentje. Ik zal wel even voor u kijken.’
Ze draait zich om en sluit de deur. Ik wacht geduldig op het bordes van het mooie notarishuis op wat er gaat komen, en misschien is dat wel helemaal niets.
Even later wordt de deur weer opengedaan.
‘Komt u maar even binnen meneer…?’
‘Vanderwaal, Tomas Vanderwaal.’
‘Neemt u plaats meneer Vanderwaal. U moet wel even geduld hebben hoor, notaris Verburg is nog even bezig,’ voegt ze er aan toe. Haar stem klinkt nogal streng.
Een kwartiertje later gaat de deur van de spreekkamer open. Het is dezelfde kamer waar notaris Verburg mij op de hoogte heeft gebracht van mijn erfenis en van het bestaan van mijn oma.
Een jong stel schudt de hand van de notaris.
‘Nou veel geluk met uw nieuwe woning en ik hoop dat u een fijne huwelijksdag heeft. De vijftiende was het toch?’
Het stel bedankt de notaris en ze worden door de mevrouw van rond de veertig naar de deur begeleid.
‘Aha, meneer Vanderwaal,’ zegt de notaris als hij mij ziet zitten. ‘Goedemiddag, wat kan ik voor je doen?’ vraagt hij.
‘Dag meneer Verburg. Fijn dat u even tijd voor me heeft.’
‘Als het niet te lang is, want ik heb over een half uur alweer een afspraak. Maar zeg eens, wat kan ik voor je doen?’
‘Meneer Verburg, kunt u mij de naam vertellen van het meisjes dat bij de receptie zat, toen ik hier was voor de erfenis van mijn oma.’
De notaris kijkt me verbaasd aan. Ik zie de verbazing in zijn ogen.
‘Wie bedoel je meneer Vanderwaal.’
‘U weet wel dat meisje dat koffie bracht…’
‘Mijn dochter?’
‘Uw dochter…?’
‘Ja, mijn dochter. Die had een stage-opdracht. Maar wat is daarmee?’
‘Niets. Uh, niets bijzonders. Ik heb haar laatst nog eens vluchtig gesproken en toen heeft ze haar sjaal laten liggen.’
‘En die komt u nu terugbrengen?’
‘Ja, uh eigenlijk niet, om eerlijk te zijn heb ik die nog bij mij thuis liggen. Ze vertelde dat ze weg ging uit Klimmen en daarom dacht ik dat u mij misschien kon vertellen…’
‘Beste meneer Vanderwaal, mijn dochter is meestal in Amsterdam. Ze studeert daar uh… rechten natuurlijk, een ware dochter van haar vader. Maar goed, brengt u haar sjaal maar een keer als u in de buurt bent. Anne zal hem nog niet hebben gemist, want dan had ze mij wel gebeld.’
‘Zal ik doen meneer Verburg en doet u Anne in elk geval de groeten van me.’

-25-

‘Zal ik doen meneer Vanderwaal. Tomas, was het toch?’
‘Ja meneer, Tomas, dat klopt.’
Ik loop naar de deur en ik ben in opperste verwarring. Waarom heeft Anne of Annette of hoe ze dan ook heet, me dit aangedaan. Waarom heeft ze me voorgelogen, mij om de tuin geleid. Ik voel me gekwetst en vooral ook verraden. Nu weet ik het zeker, ik ben niet meer voor haar geweest als een vlug avontuurtje, een eendagsvlieg. Een probeerseltje, zomaar even een tussendoortje. En natuurlijk is ze in Amsterdam wel beter gewend, in elk geval beter als zo’n boerenkinkel zoals ik.
‘Kom op Tomas Vanderwaal, je moet haar dankbaar zijn dat ze dat voor je over heeft gehad. Het was toch een heerlijk moment,’ probeer ik mezelf te overtuigen. ‘Wat zeur je nou? Ze heeft zichzelf aan jou gegeven zonder er iets voor terug te vragen. Ze heeft je kennis laten maken met de liefde, de hartstocht en passie, die tot nu toe steeds hebben ontbroken in jouw leven.’
In gedachten fiets ik terug naar mijn boerderij en voordat ik er erg in heb sta ik voor het hek van mijn tuin en hoor ik Max blaffen. Ondanks dat de antwoorden, waar ik naar op zoek was, niet de antwoorden zijn die ik had verwacht, ben ik blij dat ik nu weet dat het meisje dat zo lief voor mij is geweest Anne heet, Anne Verburg, de dochter van de notaris uit Klimmen.  

-26-