(24) Het weerzien -2

Het is zondagmiddag. Ik ben nerveus, heel erg nerveus. Daar sta ik dan weer, op de stoep voor de deur van het imposante notarishuis, en heb geen idee  hoe deze middag zal gaan verlopen. Ik druk op de bel en ik hoop eigenlijk dat er niemand thuis is of dat men de bel  niet heeft gehoord. Een totaal onzinnige gedachte.
‘Je bent gek Vanderwaal… doe alsjeblieft een beetje normaal,’ zeg ik tegen mezelf.
Ik hoor voetstappen in de gang, aan de andere kant van de deur. Er gaat een rilling door me heen. Ik voel de emotie, maar ben teleurgesteld en ook opgelucht als notaris Verburg de deur open doet. Gelukkig is hij het en niet Anne.
‘Hallo Tomas. Kom binnen. Anne is er nog niet, maar ze kan er elk moment zijn. Ze had pech met haar motor, maar dat is gelukkig alweer opgelost.’
Ik zucht.
‘We zitten in de salonkamer, dat is wel net zo gezellig. In elk geval gezelliger dan op kantoor,’ gaat hij verder.
Ik loop achter hem aan en even later sta ik in een mooie, maar gedateerde kamer. Het heeft iets oubolligs, tamelijk ouderwets. Het lijkt of de notaris mijn gedachten kan lezen.
‘Er moet nodig iets aan worden gedaan, maar als we onze zin krijgen is dat allemaal niet meer nodig. Dan wordt dat een uitdaging voor de nieuwe eigenaar.’
‘Alles heeft zijn charme,’ zeg ik voorzichtig.
‘Zeg nou maar gewoon dat het een zooitje gedateerde rommel is Tomas, want dat is toch wat je er van vindt of niet soms?’
Ik glimlach en knik.
‘Zo is het jongen. Gewoon datgene vinden wat je vindt.’
In de hal hoor ik voetstappen. De deur gaat open en mijn hart slaat over.
‘Dag pap, dag Tomas, fijn dat je bent gekomen,’ zegt ze en haar stem trilt.
Daar staat ze. Ze trekt haar motorjack uit en komt daarna meteen naar me toe.
Ze gooit haar motorjack achteloos in de stoel die bij de open haard staat en ze omhelst me en drukt haar lippen op die van mij.
‘Ik denk dat ik maar even ga kijken wat we straks gaan eten. Ik ben ten slotte vandaag jullie kok. Tot zo. Uh, je blijft toch wel eten Tomas?’
Ik knik.
De notaris schudt zijn hoofd en loopt met een brede grijns op zijn gezicht de kamer uit.
We zijn nu alleen, Anne en ik.
‘Oh Tomas… lieve Tomas, ik ben zo blij om je weer te zien, ik heb je zo gemist,’ zegt ze.
Dikke tranen lopen over mijn wangen en Anne veegt ze met haar hand weg.
‘Niet huilen lieverd…alsjeblieft,’ en ze veegt door haar ogen. Er loopt een zwarte veeg mascara over haar wang.
‘Meisje, Anne ik heb je zo gemist. Er is geen dag voorbijgegaan dat ik niet aan je heb gedacht. Wil je dat van me aannemen?’
‘En ik aan jou Tomas. Echt waar, maar het gaat nou eenmaal zoals het gaat. Ik kon echt niet langer blijven, ik moest weg. Alles beklemde me, de muren kwamen op me af.  Liefje, ik kan niet zo leven, niet  zoals jij. Ik wil leven om me heen, het bruisende stadsleven. Ik ben de stad. Ik kan hier ook niet leven, hier in Klimmen. Ik zou er verpieteren, kapot gaan zonder ooit tot bloei te komen. Snap je me?’
‘Jouw drang naar het stadsleven overvleugelt alles, zelf mij, zelfs mijn liefde voor jou kan je niet weerhouden, of niet soms? Zo is het toch Anne?’ vraag ik en mijn stem klinkt hees.
Anne slaat haar armen om mij heen en even aarzelt ze en dan zegt ze, ‘ja Tomas, dat is zo, zelfs mijn oprechte liefde voor jou weerhoudt me niet dat te doen wat ik doe. Het verscheurt me soms, maar ik kan echt niet anders. Hoe graag ik ook zou willen dat het niet zo zou zijn. Echt, dat moet je van mij aannemen.’
Ik zie haar wanhopige blik, die schreeuwt om begrip.

-88-

‘Ik probeer het te begrijpen, maar het is moeilijk. Waarom heb je mij dat dan niet verteld?’
Ze kijkt me aan en haalt haar schouders op.
‘Waarom niet Anne?’
‘Ik weet het niet… ik wist niet hoe?’
‘Het was misschien wel beter geweest, maar ik weet ook dat ik je ook dan niet tegen had kunnen houden,’ zeg ik bijna fluisterend.
‘Zou je dat dan willen?’ vraagt ze.
‘Nee Anne, nee natuurlijk wil ik dat niet. Ik wil jou gelukkig zien, dat is alles wat telt. Mijn Anne, die lach, die blijdschap, die mag ik je niet ontnemen. Als het niet anders is dan moet het dan ook maar zo zijn. Ik zal het daar dan mee moeten doen. Het dat is goed zo.’
‘En jij dan?’ vraagt Anne.
‘Hoezo ik?’
‘Ja jij, Tomas. Wat wordt er van jou? Ik zou het verschrikkelijk vinden als je een of andere ongelukkige eenzame kluizenaar zou worden.’
‘Hoe komt je daar nou bij?’
‘Je hebt het in je.’
‘Wie zegt dat?’
‘Ik en…’
‘En…?’
‘Laat maar.’
‘Nee Anne, laat niet…wie nog meer?’
‘Filippe.’
‘Heb je hem dan gesproken?’
‘Nee, maar hij heeft mij een brief geschreven.’
‘Dat was in zijn slechte periode. Toen zat hij nog in die inrichting.’
‘Filippe is niet gek Tomas. Zeker niet,’ zegt Anne vol overtuiging.
‘Je hebt er wel eens anders naar gekeken, in elk geval anders over gedacht.’
‘Misschien wel… maar dat was toen en nu is nu Tomas.’
‘Wat heeft Filippe je geschreven?’
Ze pakt haar tasje en haalt er een brief uit.
‘Hier lees zelf maar, als ik het je zou vertellen dan zou je me toch niet geloven.’
Ze geeft me de brief en ik zie dat haar handen trillen.

-89- 

“Lieve Anne,
Ik ben bijna klaar hier in dit godvergeten verpleegtehuis. Bijna klaar om weer verder te gaan met mijn leven, hoe ingewikkeld dat ook is. Er zijn zoveel dingen gebeurd en ik laat het maar zo. Het heeft ook geen zin om terug te kijken, het zal ons allemaal niets brengen, alleen maar ellende. Nog meer ellende. Het is mijn verliefdheid, gewoon domme kalverliefde, die het allemaal heeft veroorzaakt. Gebaseerd op dromen lieve Anne. Meer is het niet. Met alle gevolgen van dien. Ik laat het erbij en zoek een nieuw leven, een nieuwe kans. Maar mijn grootste zorg is mijn lieve vriend Tomas. Mijn enige echte vriend. Je moet voor hem zorgen Anne, je moet goed op hem letten. Ik weet dat je niet genoeg van hem houdt om je eigen leven in de stad voor hem op te offeren, maar laat hem niet verpieteren. Hij heeft iemand nodig, hij heeft jou nodig Anne om te kunnen overleven. Ik weet dat je nooit zult kunnen wennen aan de saaiheid of moet ik zeggen de eenzaamheid van het platteland, maar alsjeblieft laat hem niet in de steek. Ook als ik er niet meer ben. Wanneer dat ook zal zijn. Meer vraag ik niet, want meer mag en kan ik ook niet van je vragen. Lief meisje, wordt gelukkig, maar denk ook af en toe aan mij, maar vooral aan Tomas. Hij verdient het zo. Veel  liefs en  hopelijk tot spoedig ziens. Een kus van mij voor jou, voor Anne. Filippe Marechal.”

Ik heb de brief door mijn tranen heen gelezen. Woord voor woord galmt na in mijn hoofd maar ik kan het niet begrijpen. Is dit de Filippe die mij vroeg om het adres van Anne? Ik realiseer me dat dit mijn vriend is, zoals ik hem heb gekend. De Filippe van vóór het drama in Palluau.
‘Lief van hem hè,’ zegt ze zacht. ‘Ik heb me echt in hem vergist Tomas, sorry. Je had echt gelijk.’
‘Heeft hij gelijk Anne? Klopt het wat hij beweert?’
Ze probeert mijn blik te ontwijken.
‘Anne… heeft Filippe gelijk?’
‘Tomas… ik…ja, ik denk dat hij gelijk heeft.’
Ik zie dat ze het moeilijk heeft.
‘Het geeft niets, ik begrijp het. Maar wil je wel mijn vriendinnetje blijven? Voor altijd?’
‘Niets liever Tomas… echt niets liever. Je moet me echt geloven,’ zegt ze met trillende stem.
‘Het is goed zo liefje. Ik ben alleen al blij dat ik je weer zie, dat je weer bij me bent. Dat ik je weer aan kan raken. Daar neem ik genoegen mee Anne, dat is voldoende. Hoe zeer dat me dat ook doet, dat het hier bij moet blijven.’
De deur van de salon gaat open.
‘Kom ik gelegen?’ vraagt notaris Verburg timide.
‘Jawel hoor. Het is weer goed papa. Met mij en Tomas.’
‘Mooi kind, ik had ook niets anders van jullie verwacht. We kunnen straks aan tafel, maar eerst ons strijdplan. Uh… of zullen we eerst maar een lekker glas wijn nemen?’
Anne en ik zijn het daarmee eens.
‘Ik heb nog een prima rood wijntje staan. Een beetje zwaar… maar eigenlijk ook wel heerlijk robuust.’
‘Lijkt me heerlijk,’ antwoord ik.
‘Iemand bezwaar dat ik nog zo’n heerlijke sigaar opsteek. Dat zijn echt prima sigaren Tomas, die van der Donk Varadero’s. Die mag je me nog wel vaker cadeau doen.’
‘Ik heb geen bezwaar, tenminste als het maar bij één sigaar blijft papa,’ zegt Anne streng.
‘Misschien straks na het eten nog eentje…’ probeert de notaris.
‘Nee, nu één sigaartje en dan niet meer. Het is bovendien niet zo goed voor je,’ moppert Anne en het is haar menens.
‘Vrouwen Tomas…je ziet wat het met je doet.’

-90-

Ik glimlach, maar zeg verder niets. De lucht is opgeklaard. De donkere wolken tussen Anne en mij zijn opgelost en de eerste zonnestralen laten zich zien. Ik geniet van haar gulle lach. Ik geniet weer van het gezelschap van mijn Anne. Ik begrijp haar nu en ik respecteer haar keuze. Ik mag en kan ook niet anders.Als we over het legaat praten, neemt Anne de leiding. Uiteindelijk zijn het haar voorstellen die de doorslag geven. Het is bijna half zeven als we er uit zijn, als we een plan hebben. Ik ben trots op haar.
‘Je kunt het verder wel aan Anne en aan mij overlaten Tomas. Het is een hoop juridisch gedoe en ik denk niet dat jij daar op zit te wachten.’
‘Daar kan ik me wel in vinden,’ antwoord ik. ‘Als mijn hulp of mening wordt gewenst dan hoor ik dat wel.’
‘We gaan ons best voor je doen Tomas,’ vult Anne aan.
‘Daar twijfel ik geen moment aan, maar laat het jullie levens niet gaan beheersen. Ik bedoel, het hoeft voor mij niet ten koste van alles. In principe heb ik er niets mee of beter, ik kan zonder al die opsmuk ook prima verder met mijn leven.’
Anne glimlacht. Ik weet wat ze denkt.
‘Nou, mooi dan wordt het nu de hoogste tijd dat we wat te eten krijgen, dus ik ga maar eens aan de slag.’
‘Mijn vader vindt het heerlijk om zelf te koken en ik moet zeggen dat hem dit goed afgaat. Hij zou als hij geen notaris was geworden, vast en zeker nu ergens een goede chef-kok zijn, misschien wel in zijn eigen restaurantje.’
Notaris Verburg schudt met zijn hoofd.  ‘Natuurlijk, maar wel mijn eigen restaurant,  en geen restaurantje Tomas. Ik zou het groots hebben aangepakt. Maar goed, ik zal eerst hier maar eens iets gaan presteren.’
‘Ik laat me verrassen meneer Verburg,’ zeg ik.
Terwijl de notaris in de keuken is spelen Anne en ik een partijtje schaak. Anne is er handiger in dan ik.
‘Zal ik nog een glas wijn voor je inschenken?’ vraagt ze.
‘Graag.’
‘Tomas, ik ben echt ook heel blij dat ik weer bij je ben…’ zegt ze met een diepe zucht.
‘Ik ook bij jou Anne.’

De notaris heeft ons een prima diner voorgezet. We hebben gezellig en vooral ook uitgebreid gegeten in een ontspannen sfeer. Het voelt heel vertrouwd.
‘Wil je nog een likeurtje Tomas?’ vraagt notaris Verburg.
‘Graag,’ antwoord ik.  
‘Jij ook Anne?’
‘Lekker papa. Maar niet zo’n sterke zoals de vorige keer. Heb je iets van een koffielikeurtje of zo.’

Het is bijna half twaalf.
‘Ik denk dat ik maar weer eens naar mijn boerderijtje ga,’ zeg ik.
‘Blijf je niet hier?’ vraagt de notaris. ‘We hebben nog wel een bed over hoor.’
‘Daar twijfel ik geen moment aan meneer Verburg, maar thuis wachten er nog beesten op me, dus ik kan onmogelijk hier blijven slapen.’
Als ik eerlijk ben zou ik het liefst blijven, maar ik weet ook dat dit niet kan en niet alleen door de beesten.
Het zou onverstandig zijn. De relatie tussen Anne en mij is nu helder, voor ons beiden. Ik kijk naar haar en ik zie dat ze het met mij eens is. Blijkbaar is voor ons een hechte, dierbare en vooral oprechte vriendschap het hoogst haalbare en ik prijs me daar gelukkig mee. We weten beide dat we het daar mee moeten doen.
Nadat ik afscheid heb genomen van de notaris, sta ik met Anne bij de deur. Ik sla mijn armen om haar heen en ze laat het toe.

-91-

‘Tomas, doe je wel voorzichtig?’ vraagt ze bezorgd.
‘Ja hoor, ik kom wel thuis liefje. Nou, ik hoor wel van jullie wanneer er wat voor mij te doen valt. Nou, dag Anne, lief meisje van me.’
‘Tomas…?’
‘Ja?’
‘Ga je zo weg? Krijg ik geen kus meer?’
‘Uh, natuurlijk, maar ik dacht…’
Ik krijg geen kans meer om mijn zin af te maken.
Het voelt heerlijk, haar warme lippen, haar zachte lichaam tegen dat van mij, maar toch maak ik me langzaam van haar los.
‘Nou dan ga ik maar…’ zeg ik.
‘Weet je het echt zeker?’ vraagt ze. ‘Wil je echt niet blijven slapen?’
‘Nee, het is beter dat ik naar huis ga,’ antwoord ik.
‘Misschien… nou ja, dat denk ik ook,’ zegt ze nauwelijks hoorbaar.

Onderweg naar huis denk ik na over alles wat er is gebeurd. Over Anne en vooral ook over de brief van Filippe.
Ik heb hem niet meer gesproken. Niets meer van hem gehoord en eigenlijk weet ik niet eens waar hij nu is. In Parijs of misschien toch weer in Palluau. Ik kan me niet voorstellen dat hij zijn huis en atelier zo maar achter zou kunnen laten. Ik realiseer me dat ik ook nog steeds de sleutel van de kelder heb. De kelder waar de kisten met de schilderijen staan. Alleen Fillipe en ik weten er van, ten minste voor zover ik weet. Ik neem me voor om in de komende dagen weer naar hem op zoek te gaan, dat ik ga proberen om weer contact met hem te krijgen.
Er waait een koude gure wind, die door mijn jas heen snijdt. Het is aardedonker en er lijkt geen einde aan de weg naar huis te komen. Het is alsof ik in een eeuwige duisternis op weg ben naar niets.
‘Misschien moet je toch eens een keer je rijbewijs gaan halen Tomas Vanderwaal. Je hebt straks misschien wel geld genoeg om een mooie auto te kopen,’ zeg ik in mezelf.
Ik ben blij als ik het licht van het kleine lampje zie dat bij de poort van mijn boerderijtje hangt. Even later zet ik mijn fiets tegen de staldeur en ga naar binnen. Max heeft mij aan horen komen en springt als ik de deur open doe, tegen me op. Ik maak nog een rondje langs de beesten en daarna later kruip ik in bed. Ik heb het steenkoud en trek de dekens over me heen. Maar wat ik ook probeer, ik kan niet in slaap komen. Ik denk aan Anne, ik voel haar kus nog branden op mijn lippen.

-92-