(23 )Het legaat -2

Ik ben blij dat ik weer thuis ben, dat alles weer zijn gangetje gaat. Bertus heeft uitstekend voor de beesten gezorgd. Hij heeft me verteld dat hij het met plezier doet en als het nodig is dat ik hem altijd kan vragen.
Ik heb er nog even aan gedacht om naar notaris Verburg te gaan, maar ik heb er van af gezien. Wat zou het mij moeten brengen? Misschien heeft Filippe die brief naar Anne wel nooit geschreven of niet eens verzonden.

De weken vliegen voorbij. Het is stil op de boerderij en ik zal blij zijn als het weer voorjaar wordt. Het blijft gelukkig ’s avonds al weer wat langer licht.
Van Filippe heb ik niets meer gehoord. Ook niet van Anne noch van Vera. Het lijkt wel of iedereen mij vergeten is. De eenzaamheid die mijn leven bepaalde in het kindertehuis lijkt mij opnieuw en weer in volle hevigheid te overkomen. Ik ben al weken niet meer in het dorp geweest. Bertus heeft af en toe wat boodschappen voor me meegenomen. Eergisteren was hij nog hier en is hij gelukkig de hele dag op de boerderij gebleven.
Tijdens een kopje koffie zei hij, ‘straks wordt het wel weer wat drukker voor me Tomas. Als het voorjaar wordt dan heb ik weer een flinke klus aan de tuin van de notaris, maar nu heb ik nog wel voldoende tijd om je te helpen. Dus voorlopig hoef je je daar geen zorgen om te maken.’
Ik heb Bertus verteld over mijn plannen om nog een dertigtal schapen bij te kopen. Ze kosten op het moment heel weinig en het is goed voor de kudde. Er is ruim voldoende grasland en het komt ook het kleine heideveld ten goede.
‘Je hebt er straks dan wel een hoop werk van Tomas. Je moet het niet onderschatten hoor,’ heeft hij me op het hart gedrukt. Ik heb hem geantwoord dat ik blij ben dat ik wat om handen heb.
‘En die schrijverij van je dan…?’ vroeg hij vervolgens.
‘Dat wordt toch niks Bertus, echt helemaal niks,’ heb ik tegen hem gezegd.
Bertus is naar me toegekomen en heeft zijn hand op mijn schouder gelegd.
‘Tomas Vanderwaal… nu moet je eens ophouden met dat zelfmedelijden van je. Kom op, recht je rug, schouders eronder en laat zien wat je in je hebt. Volgens mij barst je van het talent, maar je durft gewoon niet… je bent gewoon te bang. Waarom Tomas? Waarom maak je het jezelf toch zo verdomd moeilijk?’
Hij zei het op een manier alsof hij mijn vader was en ik geloofde hem. Ik voelde dat hij het oprecht meende en ik wist maar al te goed dat hij gelijk had.

Ik werk nu weer aan een nieuw verhaal. Geen romantisch liefdesverhaal, zoals Anne dat ooit heeft voorgesteld, maar het is meer het verhaal over mijn leven tot nu toe, maar totaal anders ingekleurd. Dus niet hoe het is gegaan, maar zoals het ook had kunnen gaan. Eigenlijk is het dus fictie. Maar het wordt wel een verhaal over het gevecht om dat beetje liefde en warmte te krijgen dat ieder mens zo nodig heeft. 
Ik denk terug aan de mooie momenten met Anne. Die intieme nacht met Vera. We hadden elkaar zoveel te vertellen. Zij, over haar leven en ik over het mijne. Zij vertelde over een moeder die er nooit voor haar was en ik over een moeder die ik niet eens heb gekend. Zij, over een moeder die dronk en de hoer speelde en ik over een moeder die mij direct na mijn geboorte ontnomen is, misschien wel tegen haar wil in. 
‘Ik weet niet wat ge het beste kunt hebben,’ had ze gezegd.  ‘Maar in elk geval is het beide gevallen niks.’
Ik heb nog lang de hoop gehad dat Anne nog eens zou bellen of mij zou schrijven, maar het is er niet meer van gekomen. Ik vraag me af of de brief van Filippe daar misschien de oorzaak van kan zijn geweest, en eigenlijk heb ik er spijt van dat ik dat ik het allemaal zo op zijn beloop heb gelaten.
‘Wat heb je nou zelf ondernomen Vanderwaal?’ heb ik me maar al te vaak me afgevraagd. Misschien zelfs wel mezelf verweten, maar daar is het dan ook bij gebleven.

Mijn mobiel gaat en ik schrik er bijna van. Het is voor mijn gevoel al weken geleden dat er iemand mij heeft gebeld.
‘Dag  Tomas, met notaris Verburg,’ hoor ik aan de andere kant.
‘Dag meneer Verburg. Goh, dat is alweer een tijdje geleden. Hoe gaat het met u?’ vraag ik totaal verbaasd.
Hij legt uit waarvoor hij me belt. We reppen geen woord over Anne. Ik heb de volgende dag een afspraak op zijn kantoor. 

-84-

Het is dinsdagmiddag. Ik bel aan bij het statige notarishuis en even later gaat de deur open.
‘Meneer Vanderwaal neem ik aan?’ vraagt een mevrouw van middelbare leeftijd.Ik knik.
‘Komt u binnen. De notaris wacht op u. Volgt u maar,’ zegt ze kordaat. Anne heeft me ooit eens verteld dat de notaris een struise buurvrouw heeft, die hem assisteert als zijn eigen secretaresse een vrije dag heeft of met vakantie is. De dame die mij voor gaat voldoet volledig aan deze beschrijving.
We lopen de zijgang in en ze klopt op de deur van de notariskamer. De kamer waar ik al eerder ben ontvangen.
‘Meneer Vanderwaal voor u,’ zegt de dame, waarna ze vriendelijk naar me knikt, zich omdraait en daarna de deur achter mij sluit. 
‘Ga zitten Tomas. Fijn dat je bent gekomen. Koffie?’
‘Graag meneer Verburg.’
De notaris schenkt zelf de koffie in.
‘Tomas, ik wil iets met je bespreken en we moeten hier ruim de tijd voor nemen.  Je hebt toch wel tijd?’
‘Zeker, ik heb verder niet veel om handen meneer Verburg. Dus dat is het probleem niet.’
Het brandt op mijn lippen om te vragen hoe het met Anne gaat, maar ik beheers me.
‘Tomas, ik heb slecht nieuws, maar misschien ook wel goed nieuws. Het ligt er een beetje aan hoe jij er in staat. Het gaat om het volgende. Je was volgens mij op de hoogte dat jouw biologische vader de enige zoon is of beter was van jonkheer en jonkvrouw van Hoogenborg Westervliet uit Slenaken. Bob, hun zoon, jouw vader dus is drie weken geleden overleden ten gevolgde van een auto-ongeluk. De oude Hoogenborg is al tijden dood en mevrouw heeft de shock van het overlijden niet kunnen verwerken en is eergisteren aan een hartinfarct overleden. Tot zo ver het slechte nieuws.’
De notaris neemt even een pauze en geeft me de kans om het bericht te verwerken.
‘Het is jammer voor die mensen, maar ik heb er eigenlijk niks mee notaris,’ is mijn eerste reactie. ‘Alleen dat er nu dan ook helemaal niemand meer is, waarmee ik nog enige verwantschap heb. Alleen nog het zogenaamde blauwe bloed in mijn lijf, en vooral ook de frustratie van de ontkenning van mijn bestaan, daar moet ik het mee doen. Meer hebben ze mij niet nagelaten, meer hebben ze niet voor mij kunnen betekenen. Enfin, het zij zo. Amen.’ Het klinkt bijna cynisch.
‘Kom op Tomas… het kan ook nog een plezierige kant voor je hebben. Anne en ik hebben hier gisterenavond nog uitvoerig over gesproken.’
Bij het noemen van de naam  “Anne” voel ik mezelf verstijven.  De kroonluchter in de kamer draait rond en het lijkt of mijn keel wordt dichtgedrukt. Het valt de notaris blijkbaar niet op.
‘Want Tomas, het testament van de van Hoogenborgjes is indertijd door mij samen met meneer en mevrouw opgemaakt en is nog steeds de laatste en daarmee dus nog steeds de enige actuele wilsbeschikking. In het testament staat dat de volledige nalatenschap gaat naar hun zoon Bob, dus jouw vader… of diens kinderen. Dus niet naar een eventuele echtgenote, maar expliciet naar zijn kinderen. Anne en ik hebben dat voor je uitgezocht en jouw vader heeft het er min of meer officieel bij gelaten. Ik bedoel, hij heeft in elk geval geen kinderen meer verwekt, althans geen kinderen die ergens als zodanig geregistreerd staan. Dus volgens ons ben jij dus zijn enige erfgenaam.’
Ik probeer te bevatten wat notaris Verburg mij zojuist heeft verteld en neem een slokje koffie.
‘Dat kan wel zijn notaris, maar ik ben ook maar een bastaard en nergens staat dat hij mijn vader is.’
‘Dat betwijfel ik en daarom is het eigenlijk jammer dat je die correspondentie hebt verbrand. Dat had ons in elk geval kunnen helpen. Anne heeft me daar alles over verteld. Weet je overigens zeker dat er niet meer is?’
‘Voor zover ik heb gezocht en heb kunnen vinden was het dit.’
‘Nou ja, dat maakt ook niet zoveel uit. Met de huidige methodes van bijvoorbeeld DNA-onderzoek zouden we aan kunnen tonen dat jij zijn kind bent. Tenminste als je dat zelf wilt. Bovendien heb ik nog goede hoop dat het archief van huize Franciscus ons ook zal kunnen helpen. Ik neem maar even aan dat de zusters daar, ons ter wille willen zijn.’
‘Ik weet het niet meneer Verburg… Echt, ik moet er over nadenken,’ is mijn reactie en ik heb geen idee wat ik met deze situatie aan moet.

-85-

‘Natuurlijk Tomas. Volgende week is Anne weer hier en ik zou graag voor die tijd van je willen horen wat je wilt. Misschien kunnen we alvast samen een afspraak maken.’
‘Met u?’
‘Ja, met mij en met Anne.’
‘Is dat wel verstandig?’ vraag ik.
De notaris kijkt me verbaasd aan.
‘Waarom?’ vraagt hij. ‘Jullie hebben toch geen ruzie of zo.’
‘Ik heb al tijden niets meer van haar gehoord en ik geloof ook niet dat ze daar veel behoefte aan heeft.’
‘Beste Tomas, Anne is Anne. Ze houdt van het leven. Ze neemt het zoals het komt en soms is dat wat lastig te begrijpen, zelfs voor mij. Maar neem maar van mij aan dat ze je nog steeds heel erg graag mag, al zeg ik nu dingen die ik eigenlijk niet moet zeggen. Anne houdt zo veel van het leven in de grote stad, dat ze daar alles voor opzij zet. Hoe moeilijk en lastig dat soms ook is voor de mensen die haar na aan het hart staan. Dus… misschien is dat wel jullie grote probleem. Jij op je boerderijtje en zij in Amsterdam. Twee totaal verschillende werelden, die moeilijk bij elkaar te brengen zijn, hoe graag jullie dat beide ook zouden willen.’
‘Dat kan wel zijn meneer Verburg, maar nooit meer één berichtje…’
‘En jij Tomas, wat heb jij haar gestuurd? Hoeveel moeite heb jij gedaan? Sorry dat ik zo zeg.’
Ik realiseer me dat hij gelijk heeft. Ik heb nooit, maar dan ook nooit iets ondernomen om weer contact met haar te krijgen. Ik voel me schuldig, maar vooral ook enorm stom.
‘Ik denkt dat ik u gelijk moet geven meneer Verburg.’
‘Daar was het mij niet om te doen Tomas. Maar goed, jullie moeten samen maar proberen om hier uit te komen, en laat ik mij hier maar op concentreren. Op de nalatenschap van de familie van Hoogenborg Westervliet. Dat is op zich al ingewikkeld genoeg.’
‘Waarom doet u dit voor mij notaris?’ vraag ik.
‘Dat is een goede vraag Tomas, maar om eerlijk te zijn doe ik het niet alleen voor jou. Er is nog een ander belang, een andere reden.’
‘En welke is dat, als ik vragen mag?’
De notaris zucht diep.
‘Ik zal eerlijk tegen je zijn Tomas. Het zit zo. Mijn vader heeft in het verleden altijd alle zaken gedaan voor de familie. Dat is heel erg lang goed gegaan totdat er moment kwam dat de jonkheer, jouw overgrootvader  vroeg of hij een of andere transactie in het geheim wilde voorbereiden. Het had te maken met een stuk grond en belangen in Duitsland. Mijn vader vond dat lastig omdat Nederland was bezet door de Duitsers en alle documenten werden in die tijd door de bezetter gecontroleerd. Er werd mijn vader verzekerd dat het allemaal in orde was. Toen het niet zo bleek te zijn wist de jonkheer opeens nergens van. Hij beschuldigde mijn vader en zei dat mijn vader een geslepen fraudeur was. Mijn vader zou volgens de jonkheer alles op eigen houtje hebben geregeld om er vooral zelf beter van te worden. Mijn vader heeft dit uiteindelijk met de dood moeten bekopen Tomas. Hij is naar Duitsland gebracht en we hebben hem nooit meer terug gezien.’
Ik zie een traan in zijn ogen.
‘Gaat het?’ vraag ik.
‘Jawel hoor…het is altijd weer moeilijk om er over te praten.’
Dan herpakt hij zich.
‘Dus mijn eerste reden is niet zo’n fraaie reden, en is vooral ingegeven om een nog openstaande rekening te vereffenen, het woord wraak wil ik hier overigens niet gebruiken, daar zou ik mezelf maar vooral ook mijn vader mee te kort doen. Dus het is beter om het te beschouwen als een genoegdoening aan mijn vader. Maar er is ook nog een tweede reden en die reden is voor mij eigenlijk de belangrijkste. Ik ben daarin overigens volledig afhankelijk van jou. Een belangrijk deel van het landgoed dat eigenlijk aan mijn vader toebehoorde maakt nog steeds deel uit van de totale nalatenschap van de van Hoogenborgjes. Ik zou dat graag terug willen kopen, maar dat gaat alleen maar als de nieuwe eigenaar mij ter wille zou willen zijn, en als we aan kunnen tonen dat jij de enige rechthebbende op de nalatenschap bent, ben ik dus afhankelijk van jou.’


-86-

‘Ik begrijp u niet zo goed geloof ik. Hoezo bent u daarvoor afhankelijk van mij?’
‘Nou Tomas, dat lijkt me helder. Als het Anne en mij lukt om het legaat ten gunste van jou op te eisen, dan hoop ik dat als we hierin succesvol zijn, jij dat stukje land aan mij wilt verkopen. Ik zou daar graag gaan wonen. Ik ben van plan om mijn notariskantoor van de hand te doen en me terug te trekken, maar dat mag je overigens tegen niemand zeggen hoor. Alleen Anne weet ervan.’
‘Denkt u echt dat het succes kan hebben, dat het lukt om aan te tonen dat ik de enige rechthebbende ben op al die bezittingen van die familie?’
‘Anders zouden we er niet aan beginnen.’
‘Nou ja, het is wel een familie waar ik bij schijn te horen. Ruim twintig jaar laten ze me stikken en nu zonder dat ze het willen maken ze een gefortuneerd man van me. Hoe vreemd kan het gaan in het leven.’
‘Mevrouw Casparus, jouw oma wilde dit zo persé. Maar de van Hoogenborgjes draaien zich nu van de ene op de andere zij in hun familiegraf, geloof me. Ze hebben niet kunnen voorzien of wilden misschien niet voorzien dat het recht soms een vreemde loop kan hebben. Ze dachten zeker dat hun zoon hen wel zou overleven en hebben er blijkbaar nooit bij stil gestaan dat hem iets zou kunnen overkomen.’
‘Waarom heeft die mevrouw Hoogenborg het testament dan niet meer veranderd. Ze had er nog tijd voor.’
‘Ze leed aan een beginnende vorm van dementie… die oma van jou. Dus dat was een kansloze missie voor haar geworden. Na de dood van haar zoon ging het zelfs heel erg snel bergafwaarts met als gevolg het fatale hartinfarct van eergisteren. Dus, welbeschouwd heeft ze er eigenlijk niet eens meer de kans toe gehad.’
‘Ik begrijp het. Ik heb nog een vraag notaris.’
‘En die is?’
‘Denkt u dat Anne me nog wel wil zien?’
De notaris kijkt me verbaasd aan.
‘Ik denk het wel Tomas. Ik weet het eigenlijk wel zeker.’
‘Maakt u dan maar een afspraak en dan zien we wel wat het wordt.’
‘Met Anne of…?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Ik bedoelde eigenlijk met dat gedoe met die zogenaamde familie van mij.’
De notaris glimlacht en pakt zijn agenda.
‘Aanstaande zondag? Eet je een hapje met ons, samen met Anne en mij?’
Ik zou maar al te graag “ja” zeggen, maar ik weet eigenlijk niet goed of ik dat echt wel wil.
‘Uh… wilt u dat nu al weten?’ vraag ik.
‘Nee, hoor,’ antwoordt de notaris. 

-87-