(22) Afscheid

Het is vrijdagmorgen, en ik kijk door het gordijn naar buiten. Het plenst. Mijn hoofd doet zeer en ik besluit om nog maar even te blijven liggen. Ik voel me onrustig en dat is al dagen zo. Ik kan het maar niet kwijtraken.
Ik vraag me af of Anne de brief van Filippe al heeft gehad of dat de brief nog bij notaris Verburg ligt.
‘Misschien moet ik hem maar even bellen…’ zeg ik in mezelf. ‘Misschien dat hij de brief heeft, en dat hij die wel voor mij wil bewaren. Hij zal mijn verzoek zeker kunnen begrijpen, zeker als ik hem de situatie uitleg.’
Toch besluit ik om het er maar bij te laten en ik draai me op mijn andere zij, en kijk vervolgens op mijn horloge. Het is al half tien. Ik neem mezelf voor om nooit meer te drinken, in elk geval niet meer zoveel. Ik realiseer me ook dat het ontbijt tot uiterlijk tien uur wordt geserveerd, maar kom ook direct tot de conclusie dat ik voorlopig nog geen hap door mijn keel krijg. Mijn maag draait zich alleen al bij de gedachte aan eten om. Wat ik probeer, ik kan niet meer in slaap komen en kom op het idee om met de boer in Palluau te bellen. Ik pak mijn mobieltje dat naast mijn bed ligt en toets het nummer in.
‘Allo,’ klinkt het. Ik aarzel en vervolgens verbreek ik snel de verbinding.
‘Tomas Vanderwaal, waar ben je eigenlijk mee bezig?’ zeg ik verwijtend tegen mezelf.
Om tien uur sta ik op en neem een koude douche. Niet ijskoud, maar koud genoeg om goed wakker te worden. Ik ben bijna aangekleed als mijn mobiel gaat.
‘Monsieur Vanderwaal?’
Het is mevrouw Durand. Ze legt me uit dat het onderzoek nu is afgesloten. Ze vertelt me dat Filippe gisteren een verklaring heeft afgegeven en die ook heeft ondertekend. Hij heeft verklaard dat hijzelf de veroorzaker is geweest van de vernielingen en het letsel. Ook heeft hij verklaard dat hij een brokstuk op zijn hand heeft gekregen en dat dit de oorzaak is van zijn verbrijzelde vingers. Hij heeft toegegeven dat hij in een psychose is geraakt en toen hij daaruit kwam hij in hevig gechoqueerd was bij het aanblik van de ravage. Daar omheen heeft hij toen het verhaal verzonnen, dat hij in eerste instantie tegen de politie en de doctoren in het ziekenhuis heeft verteld. Mevrouw Durand zegt ook dat Filippe voorlopig in Parijs blijft voor verdere behandeling. Ze belooft me dat ze de linten zal laten verwijderen en dat met onmiddellijke ingang het huis en het erf weer vrij zijn gegeven. Ook zegt ze toe, dat ze met de plaatselijke gendarmerie zal overleggen, hoe het huis van Filippe kan worden ingepast in het schema van de surveillanten. Ik laat achterwege om haar te vertellen dat het de bedoeling van Filippe is om niet meer terug te keren naar Palluau. Mevrouw Durand vraagt belangstellend of ik zelf nog van plan ben om op korte termijn naar Palluau te gaan.
‘Voorlopig even niet mevrouw. Het is even klaar,’ is mijn antwoord op haar vraag. 
Ze zegt dat ze het kan begrijpen. Tenslotte vertelt ze me ook dat mijn voorlopige arrest is opgeheven. Ik wist niet eens dat ik dat had, want ik was in de veronderstelling dat het alleen maar een kwestie was van mezelf even te melden. Dat ik alleen maar verplicht was om door te geven waar ik me bevond, meer niet. Ik bedank haar en het valt me op dat mijn Frans met de dag beter wordt. Anne heeft gelijk. Er is geen betere en snellere manier om een taal te leren dan het te moeten spreken. Zeker onder de druk van de laatste dagen. Blijkbaar is het mevrouw Durand ook opgevallen. ‘U gaat goed vooruit met uzelf uit te drukken in onze taal meneer Vanderwaal, nog even en u spreekt vloeiend Frans,’ zegt ze. ‘Bijzonder eigenlijk, mijn complimenten. Ik ben best een beetje jaloers op u. Maar ja, hier in Frankrijk heeft men over het algemeen niet zoveel behoefte om zich in een andere taal te verdiepen, laat staan om zich een andere taal eigen te maken.’
‘Dank u voor het compliment mevrouw,’ antwoord ik en neem afscheid van haar.
‘Blijkbaar ben je weer vrij Vanderwaal. Niet dat daarmee je problemen zijn opgelost, maar toch…’
Als ik naar beneden ga, kom ik op de trap het kamermeisje tegen. Ze zegt bijna verontschuldigend dat er geen ontbijt meer wordt geserveerd. Het is ruim half elf geweest. Ik bestel een kop koffie en pak “le Figaro” die op het kleine tafeltje in de lounge ligt. Ik begrijp nauwelijks iets van wat er in die krant staat.
Ik kan me ook niet goed concentreren en blijf aan Filippe denken. Wat kan er nou toch gebeurd zijn? Waarom is hij zo onverwachts en vooral zo snel weer op de been en waarom heeft hij zo opeens die verklaring ondertekend? Hij heeft er gisteren niets over gezegd. Ik vind het allemaal erg verwarrend, maar hoe dan ook, ik ben vastbesloten om zaterdag terug naar Nederland te gaan. Ik heb er absoluut geen behoefte aan om nog langer in Parijs te blijven.
Terwijl ik naar mijn kamer loop voel ik iets prikken in mijn broekzak, of eigenlijk in mijn lies.
‘O ja natuurlijk… de sleutel van de kelder,’ realiseer ik me opeens. ‘Vreemd dat hij daar gisteren niets meer over heeft gezegd noch naar heeft gevraagd.’
Ik weet niet goed wat ik ermee moet. Ik haal de sleutel uit mijn broekzak en nu pas valt mij op, dat op de voorkant van het schildje van de sleutelhanger een doodskop staat afgebeeld en aan de achterzijde de duivel. Nou niet bepaald een vrolijk ding om een sleutel aan te hangen. Het lijkt eigenlijk wel een munt,  een doodnormale munt waarvan eigenlijk alleen de dikte afwijkend is.
‘Misschien kan ik hem toch beter even bij me houden… mocht Filippe binnenkort nog een keer van die rare ideeën krijgen, dan worden die mooie doeken misschien ook wel allemaal naar zijn grootje geholpen,’ mompel ik. ‘Misschien dat ik dat dan nog kan voorkomen.’

-79-

Het valt me meer en meer op dat ik steeds vaker in mezelf praat. Ik vraag me af of de eenzaamheid waarmee ik zo mee worstel, zijn tol begint te eisen en dat ik langzamerhand ook rijp ben voor een verblijf, of op zijn minst een behandeling in het Sanatore Psychiatric.

Het is vrijdagmiddag, drie uur. zoals afgesproken meld ik me bij het Sanatore. Een verpleegster vraagt of ik haar wil volgen.
‘Filippe en Jacqueline wachten op u,’ zegt ze.  Blijkbaar is het alleen Filippe die haar Jacqui noemt. De verpleegster vraagt of ik ook koffie wil. Vervolgens lopen we een gang in en even later sta ik in een kamer, waar Filippe en Jacqui naast elkaar zitten en elkaars hand vasthouden.
‘Dag Tomas, fijn dat je bent gekomen,’ zegt Filippe, als hij opstaat en mij omhelst.
Zijn gedrag benauwd me. Steeds is het weer anders, steeds maar weer reageert hij anders dan ik verwacht.
‘Natuurlijk kom ik naar je toe en hoe gaat het met jou Jacqueline? ’vraag ik.
‘Jacqui…! Tomas, dat heb ik je toch verteld. Ze heet Jacqui en niet Jacqueline…! Hij reageert nogal fel op mijn bewust gemaakte verspreking.
‘Oh wel goed hoor,’ antwoordt ze zonder zich veel aan te trekken van Filippe en ze wriemelt wat aan haar bloemetjesjurk. ‘Ik mag volgende week naar huis, tenminste als alles zo goed blijft gaan…’
‘Ik heb het gehoord van Filippe. Jullie gaan samen…’
‘Toe nou…Tomas, dat had een verrassing voor haar moeten zijn. Nou verraad je alles. Nou is de lol er voor Jacqui van af. Nou bedankt hoor,’ moppert Fillipe en hij maakt een wegwerpgebaar.
Ik kan vandaag blijkbaar niet veel goed doen. Ik voel me zweterig en het liefst zou ik meteen weg willen gaan. Er vandoor gaan en alles te laten voor wat het is, maar ik verman me.
‘Als het een verrassing is, waarom heb je het mij dan verteld?’ vraag ik.
‘Omdat jij mijn vriend bent. Daarom. En vrienden hebben geheimen, zo hoort het. En dit was ons geheim en nou dus niet meer.’
Jacqui staart wat afwezig voor zich uit.
‘En jij Jacqui, wat vind jij van het geheim van Filippe?’ vraag ik op bijna cynische toon.
‘Oh, ik vind het wel goed hoor. Filippe is best wel lief en daarom vind ik het niet erg.’
Ze zucht.
‘George was pas erg. Die sloeg me. Dat is niet fijn hoor,’ zegt ze verongelijkt. ‘Die dronk en ik moest altijd met hem naar bed, ook als ik dat niet wilde. Gelukkig is hij er niet meer.’
‘Dood?’ vraag ik.
‘Ja,’ zegt ze, ‘ van de trap gevallen. Het was echt een ongeluk, je moet me geloven Tomas. Het is eerlijk waar.’
‘Als jij het zegt Jacqui, dan zal het wel eerlijk waar zijn…’
‘Geloof je me dan niet?’
‘Natuurlijk wel.’
‘Je moet haar geloven Tomas. Ik geloof haar ook. Daar zijn we toch vrienden voor of niet soms? Wij met ons drietjes. Wij samen.’
Mijn twijfel over de verbetering in de geestestoestand van beiden neemt hand over hand toe, maar veel erger is dat ik ook aan mezelf begin te twijfelen. Ik begin zo langzamerhand mezelf te verliezen en het komt spontaan bij me op om het spel mee te spelen en even later geef ik er dan ook aan toe.
‘En gaan jullie het wel gezellig maken?  Zo met z’n tweetjes? En jij Jacqui, wat is jouw plan? Ga je kleertjes breien voor jullie eerste kindje of sokjes voor de hond, tenminste als jullie een hond hebben? Het lijkt me geweldig, jullie zo samen. Filippe druk met schilderen en jij … uh druk met het huishouden. Goh, jullie zijn echt voor elkaar geschapen, ’ flap ik eruit. ‘ Echt, beter had het niet kunnen verlopen.’
‘Tomas Vanderwaal ben je helemaal gek geworden of zo?’ reageert Filippe boos. ‘Waar slaat al die onzin op?’

-80-

Ik herpak me.
‘Sorry Jacqui, sorry Fillipe, ik… ik weet niet wat me bezielde. Neem me niet kwalijk. Nogmaals sorry.’
Ik geneer me oprecht voor mijn gedrag.
‘Ik moet zo meteen gaan, ik heb nog het een en ander te doen en morgen vertrek ik naar Nederland. Ik zie nu wel dat jullie jezelf kunnen redden en mij niet meer nodig hebben.’
‘Ga je echt weg Tomas?’ vraagt Filippe teleurgesteld.
‘Ja Filippe, ik heb nog schapen die op me wachten en Max natuurlijk. Het is beter zo en bovendien heb ik ook niet meer geld om nog langer te kunnen blijven.
‘Ben je met de auto?’ vraagt Jacqui.
‘Nee, met de trein.’
‘Dat zou ik ook zo graag willen. Met de trein en dan helemaal naar Bordeaux. Naar mijn papa en mama. Maar dat gaat niet, want die zijn er niet meer. Die zijn al heel lang dood, dat hebben ze me indertijd verteld.’
‘Wie zijn ze?’ vraag ik nieuwsgierig.
Jacqui kijkt me verwonderd aan.
‘Die mensen van het opvanghuis… waar ik een tijdje heb gewoond,’ antwoordt ze.
‘Waarom ben je eigenlijk hier, hier in het Sanatore?’ vraag ik puur uit belangstelling.
‘Ik dronk, heel veel en op het laatst bijna altijd. De hele dag door. Maar nou niet meer. Nu ik Filippe ken zal dat niet meer gebeuren. Filippe en ik zijn er voor elkaar, voor altijd. Jij zei het al.’
‘Dat heb je mooi gezegd Jacqui en het is verstandig om niet meer te drinken. Het is slecht voor je lever en voor je hersenen. Elke keer sterft er weer een stukje af als je teveel drinkt.’
Ze kijkt me aan en ze duwt vervolgens haar linker bh-bandje weer terug onder haar T-shirt.
‘Sorry,’ zegt ze, ‘maar alles gaat dood Tomas. Jij ook.’
‘Dat kan wel zijn, maar nu nog even niet hoop ik.’
‘Nee,’ zegt ze met haar gedachten elders. ‘Nu even nog niet. Maar wel ooit.’
‘Tomas?’
‘Ja Filippe, wat is er?’
‘Weet dat je de enige in de hele wereld bent die zich mijn vriend mag noemen.  Dus als ik beroemd ben en iedereen vrienden met mij wil zijn, dan is er maar één die dat ook werkelijk is en dat ben jij.’
‘Dank je Filippe, dat geldt ook voor mij, al zal ik wel niet zo beroemd worden als jij.’
‘Nee, dat denk ik ook niet. Schrijvers worden niet zo gauw beroemd,’ grinnikt hij.
‘Nee Filippe, schrijvers worden niet zo gauw beroemd, maar schilders als jij wel. Daar ben ik van overtuigd.’
En dat meen ik ook, vooral als ik terugdenk aan zijn werk dat ik in Palluau heb gezien.
‘Dan ga ik nu,’ zeg ik. ‘Ik laat zo gauw mogelijk iets van me horen en Filippe… stuur even je toekomstige adres naar mijn mail? Niet vergeten hoor. Je hebt mijn mailadres toch nog wel?’
‘Ja hoor. Tomas… en eh ik hou echt van je.’
‘En ik ook,’ zegt Jacqui. Ze slaat haar armen om me heen en ze drukt zich tegen me aan. Het voelt wat ongemakkelijk, maar ergens is het ook wel heel erg lief.
‘Nou dag…’
Als ik de kamer uit ben voelt het als een bevrijding.

-81-

Het is nog vroeg en ik besluit om nog wat te gaan drinken. Even later zit ik op een groot terras en ik heb geen idee waar ik ben, maar alles is beter dan het spreekkamertje in het Sanatore Psychiatric. Ik probeer ergens anders aan te denken, maar het gevoel van medelijden en vooral ook van bezorgdheid blijft overheersen. Het is toch eigenlijk absurd dat twee mensen in zo’n labiele geestestoestand uit een inrichting worden ontslagen, om vervolgens min of meer alleen, op zichzelf aangewezen, zo maar ergens in Parijs de draad weer op moeten pakken. Al is het dan onder begeleiding. Ik huiver bij de gedachte wat er allemaal mis kan gaan. De labiele Jacqui en de psychotische Filippe, samen in een miljoenenstad. Twee dwalende anonieme zielen, zonder enige richting.
‘Morgen terug naar huis…’ mompel ik, terwijl ik aan mijn glas met rode wijn nip. Daarna zoek ik het telefoonnummer van Vera op en bel ik haar.
‘Hoi Vera. Hier met Tomas.’  Het doet me goed om haar stem weer te horen. Voorlopig is zij het enige positieve dat tijdens dit bezoek aan Frankrijk op mijn weg is gekomen. Ik vraag haar of ze zin heeft om  samen nog iets te eten of te drinken. Ik vertel haar dat ik rond half acht terug ben in mijn hotel. Even wordt het stil en dan zegt ze dat het haar spijt. Ze heeft een andere afspraak. Dan vertel ik haar dat ik terug ga naar Nederland en ze reageert hier nauwelijks op.
‘Mag ik je zo af en toe nog eens bellen… ik bedoel als ik terug in Nederland ben,’ vraag ik bijna timide.
Ze vraagt naar de reden van mijn verzoek
‘Nou gewoon, om zo maar even bij te kletsen.’
Dan zegt ze dat het oké is en dat ze dat fijn zou vinden.
‘Nou Vera…tot ziens dan maar, misschien tot ooit….’ zeg ik, en mijn ogen lopen vol. Het kost me moeite om me goed te houden.
‘Ge kunt niet weten Tomas…  misschien dat u en ik elkaar nog eens gaan tegenkomen. Zo maar ergens, op zo maar een moment,’ hoor ik haar zeggen. Ze wenst me het allerbeste en daarna verbreekt ze de verbinding.
Ik bestel nog een glas wijn  en vraag de kaart.


Het is zaterdag en ik ben al vroeg wakker. Vroeger dan ik eigenlijk had gepland. Ik ben met de taxi naar Gare du Nord gegaan. Het is er al behoorlijk druk. Ik heb nog niet ontbeten en omdat ik tijd genoeg heb besluit ik nog een kop koffie te nemen en ik bestel er ook maar een broodje gerookte kip bij. Ik vind nog een plek op een bankje even verderop.
‘Mag ik bij u komen zitten?’ hoor ik achter me als ik nauwelijks zit.
‘Vera… waar kom jij in hemelsnaam vandaan?’ roep ik verbaasd.
‘Ik kon u zo niet laten gaan Tomas. Dus ik heb naar uw hotel gebeld, maar die zeiden dat gij al weg was en omdat ge ook uw mobiel uit hebt staan, heb ik maar gegokt dat gij al hier op het station zoudt zijn. Awel, en hier ben ik dan.’
‘Goh, ik ben echt helemaal verrast.’
‘Verrast omdat ge mij nog ziet voordat ge naar Nederland vertrekt?’
‘Ja, wat denk je. Dit maakt me wel heel erg blij. Vera, jouw gezelschap  is zo ongeveer het enige, waar ik met plezier aan terug denk.’
‘Hoe bedoelt gij dat? Aan ons wipje of…’
‘Nee, ja ook dat natuurlijk, maar vooral aan jou Vera. Jij bent de enige waarmee ik een normaal gesprek heb kunnen voeren.’
‘Nou zo erg zal het toch wel niet zijn…’
‘Als je alles zou weten.’
‘Dan moet ge dat allemaal maar snel vergeten en alleen maar aan mij blijven denken. Ge maakt me belangrijk Tomas en dat geeft mij een goed gevoel. Dat gevoel dat iemand mij van belang vindt, dat ik er voor iemand toe doe.’
Ze staat op en klopt zich op de borst.
‘Zie hier… Vera uit België, die er in is geslaagd om belangrijk te worden voor Tomas uit Holland.  En dat allemaal in Parijs. Tjonge wat een mooie warme stad is dit toch.’ Ze steekt haar armen in de lucht en maakt er ook nog een vreugdedansje bij.
De wachtende mensen kijken naar ons, en ze begrijpen er niets van. Een enkeling glimlacht.
‘Gek kind,’ zeg ik. ‘Nog een kwartiertje, dan gaat mijn trein.’

-82-

‘Nog een kwartiertje tijd voor een flinke kuspartij. Tomas wilt gij…?’
Even later staan we in een hoekje van het perron. Het valt me nu pas op hoe mooi ze eigenlijk is. Haar smalle kaken en haar kleine mond, maar haar volle lippen en haar mooie blonde haren. Haar donkerbruine ogen. Ik voel haar frêle zachte lichaam tegen het mijne en het spijt me dat ik moet gaan.
‘Zult gij mij niet vergeten Tomas? Al zal het wel nooit iets worden tussen ons, ik vond het toch wel heel plezant, zo samen. Het is jammer dat het maar zo kort is geweest.’
‘Natuurlijk zal ik je niet vergeten Vera…liefje,’ fluister ik in haar oor en ik meen het uit de grond van mijn hart. Het doet me pijn om nu bij haar weg te gaan, haar zo achter te moeten laten in Parijs. Mijn lieve Vera, die een baantje heeft in een boekwinkel dat nauwelijks genoeg oplevert om te kunnen overleven in deze stad. Ze kan zoveel meer, ze heeft zoveel meer in haar mars. Ik vind het erg dat ze soms voor geld dingen doet, die ze liever niet zou doen. Zo heeft ze het tenminste tegen mij gezegd. Het zijn haar eigen woorden.
Even later stopt mijn trein op het perron.
‘Nou Tomas, nog een laatste kus…’
Ik kan haar bijna niet loslaten, maar het moet, het kan niet anders.
‘Dag Vera… meisje… ik moet nu echt gaan,’ en met tegenzin en een diepe zucht stap ik in de trein.
Ze zwaait nog naar me. Even later is ze verdwenen, misschien wel voor altijd.
Ze zal waarschijnlijk nooit beseffen hoe belangrijk ze voor me is geweest. Ze heeft mij er doorheen gesleept. Alleen dankzij haar heb ik dit avontuur in Parijs kunnen overleven.

-83-