(18) Het verzoek

Het is twee uur als ik me weer meld bij het Sanatore Psychiatric. Volgens een van de verpleegsters is Filippe bezig met therapie. Ze vraagt of ik later terug wil komen. Ik leg haar uit dat dit lastig voor me is en ze knikt begripvol en vraagt me vervolgens om plaats te nemen in de wachtruimte. Er is bijna een uur voorbij als ik Filippe uit een van de kamers in het midden van de gang zie komen. Hij loopt naar me toe en begroet me op een uitbundige manier. De situatie is totaal anders dan gisteren.
‘Ik geloof wel dat je snel vooruit gaat?’ zeg ik onbedoeld cynisch.
Hij kijkt me niet begrijpend aan.
‘Uh… ik bedoel dat het stukken beter met je gaat ten opzichte van de andere keren dat ik je heb gezien. En zeker ook ten opzichte van gisteren.’
‘Vind je?’
‘Jawel, dat vind ik echt. Eerlijk.’
‘Mooi, dan gaan we de goede kant op. Maar we moeten er hard voor werken Tomas. Jij en ik en Jacqui. Hoe is het met Anne? Waarom is ze niet bij je?’
Het is opvallend dat hij nu opeens naar Anne vraagt en ik twijfel even een moment of ik hem over onze situatie moet vertellen, maar ik doe het toch maar.
‘Het gaat even niet zo goed tussen ons Filippe. Soms heb je dat in een relatie.’
‘Dat komt door mij of niet soms?’ vraagt hij kortaf.
‘Hoe kom je daar nou bij? Jij staat hier helemaal buiten.’
‘Tomas Vanderwaal, je bent een leugenaar. Ik weet zeker dat het door mij komt,’ zegt Filippe met zo’n luide stem, dat de andere medepatiënten ons verbaasd aanstaren.
Ik voel me opgelaten en zwijg. Ik vraag me af waarom hij zo stellig volhoudt dat Anne en ik door hem uit elkaar zijn.
‘Tomas, ik zal Anne een brief schrijven en alles haar alles uitleggen. Dan zal ze het wel begrijpen en ook snappen waarom jij er niets aan kunt doen. Heb je haar adres voor mij?’
Ik twijfel. Ik weet niet of het een goed plan is om haar adres aan Filippe te geven. Ik ben bang dat het daardoor alleen maar moeilijker zou kunnen worden.
‘Vertrouw je me niet Tomas?’
‘Jawel hoor, maar…’
‘Je vertrouwt me niet, ik voel het. Je bent bang dat ik Anne een vervelende brief ga schrijven. Dat ik haar ga verwijten dat ze jou en mij in de steek heeft gelaten. Maar nee, Tomas, dat ga ik niet schrijven. Ik ga schrijven dat ze lief voor jou moet zijn, omdat je zo de moeite waard bent. Ik zal haar schrijven dat ze van je moet houden zoals ik van je ben gaan houden.’
Het zweet breekt me uit. Ik weet dat het er nu op aan komt. Dat alles wat ik nu zeg moet kloppen. Een verkeerd woord en onze vriendschap is kapot.
‘Filippe… gun haar tijd. Wij zijn verder, jij en ik. Geef haar ook die kans, gun haar de kans om ook zover te komen, zodat ze alles kan begrijpen.’
‘Net zoals Jacqui? Jacqui heeft het begrepen,’ zegt Filippe met een  brede glimlach. ‘Het heeft wat moeite gekost, maar nu weet ze wat ze moet doen. Over een paar dagen mag ze naar huis. Dan is ze er helemaal klaar voor. En later misschien, over een paar weken ben ik er ook klaar voor. Mijn kop zit vol met plannen. Charlotte is uit mijn hoofd en ook uit mijn hart en mijn lieve Jacqui heeft haar plaats ingenomen en dat is wat ik wil Tomas. Charlotte was mijn Caroline en Jacqui is nu mijn Amélie. Het is gegaan, net als bij Henri Matisse, en zo zal het ook verder gaan Tomas. Ik zie duizenden kleuren en weet nu wat mijn opdracht is, wat er van mij wordt verlangd en mijn meester zal mij leiden. Henri Matisse zal trots op mij zijn en mij uiteindelijk beschouwen als zijn gelijke. Dat is waar ik voor leef.’
Ik zwijg.
‘Weet je Tomas, Henri heeft mij bezocht, hij is in mijn dromen geweest. Hij heeft me bij de hand genomen en wat belangrijker is, hij heeft mij de weg gewezen. Ik weet nu exact wat mijn doel is. Allemaal dankzij Henri. Hij heeft me ook gewezen op mijn fouten, op mijn dwalingen en op mijn eigenzinnigheid en vooral op mijn tekortkomingen. Hij heeft mij een spiegel voorgehouden en mij alles uitgelegd. Het zijn niet de lijnen Tomas, het is het geheel, de totale compositie, het samenspel van kleur, vormen en lijnen, die het beeld uniek maken en het tot kunst verheffen. Het is absoluut niet belangrijk wat we zien, maar bepalend is wat we willen zien, en wat we daarbij voelen. Dat doet er toe, dat is het enige wat echt telt en dat bepaalt uiteindelijk

-64-

de mate van puurheid en schoonheid. Vergeet dat eindeloos beredeneren over wat we denken te zien en hoe we dat dan ervaren. Het hoe en waarom zijn totaal niet relevant. Het blokkeert ons mensen om oprecht van kunst te kunnen genieten, het beperkt ons om de mooie dingen onvoorwaardelijk lief te kunnen hebben. We denken verkeerd Tomas, we denken in geld, waarde en opbrengst, maar we moeten denken in gevoel, in emotie. Niets staat dichterbij de mens als zijn eigen gevoel. Het is onze ziel die maakt wat en wie we zijn. Die ziel met alle gebreken en donkere kanten, bepaalt uiteindelijk of het de moeite waard is om het leven te accepteren zoals het is, en niets anders.’
Ik knik en hij ziet aan mijn gezicht dat ik nauwelijks een idee heb waar hij het over heeft.
‘Jij denkt dat ik gek ben of niet soms? Dat ik hartstikke mesjogge ben. Geloof me Tomas, dat is niet zo. Ik ben niet zo als Vincent van Gogh…’
‘Wie zegt dat Vincent van Gogh gek was?’
‘Dat zeg ik ook niet. Je snapt het niet. Vincent is nooit begrepen. Niemand heeft ooit oog gehad voor de innerlijke pijn die Vincent beetje bij beetje kapot gemaakt heeft. Die pijn in zijn ziel, die hem tot het uiterste heeft gedreven, tot in de dood. Er is niemand trots op hem geweest toen hij het zo nodig had. Niemand heeft hem lief gehad en hem opgeraapt als hij weer eens was gevallen. De prachtige kleuren die hij de wereld heeft geschonken zijn niet begrepen. Het zijn de tranen van Vincent, tranen die hij huilde om de schoonheid der dingen, maar ook tranen van onbegrip en van eenzaamheid. Kijk goed naar zijn schilderijen Tomas, en je zult dan pas zien wie hij was, wat hij dacht en hoe hij zijn best deed en probeerde zijn innerlijke strijd te beheersen, hoe hij probeerde er mee om te gaan. De heftige strijd tussen goed en kwaad, zijn gevecht om maar een beetje gelukkig te kunnen zijn. Zijn diepe verlangen om te worden lief gehad, te worden erkend en om te worden gewaardeerd en te worden gehoord. Ja, misschien nu, ja nu wordt hij overal en door iedereen bewonderd, maar het gaat ze vaak niet in eerste instantie om zijn werk, maar vooral om de waarde daarvan. Het gaat ze om het geld, om de opbrengst van zijn werk en dat maakt het bijna banaal. Zo heeft hij dat nooit gewild, daar ben ik zeker van. Hij was anders en het is hem allemaal overkomen. Het was zijn lot, zijn voorbestemming. Hoe triest, want niemand heeft hem ooit echt gekend en niemand heeft ooit van hem gehouden. Misschien alleen Theo, op zijn manier. Tomas… jij moet als Theo voor mij zijn. Jij moet sterk zijn, alleen dan kan ik het. Je moet van mij houden, als een broer. Onvoorwaardelijk in mij blijven geloven, hoe moeilijk het soms ook is. We moeten samen de wereld laten zien waar wij toe in staat zijn, alleen maar omdat wij elkaar liefhebben. Ik weet dat ik veel van je vraag, maar ik smeek je Tomas… alsjeblieft geloof in mij.’
‘Ik zal het proberen, maar ik denk dat er toch wel iemand van Vincent van Gogh…’
Filippe valt me in de rede.
‘Helemaal niemand…geloof me nou,’ zegt hij ongeduldig. ‘En dat laat ik me niet gebeuren Tomas. Nooit. Ik zal het nooit zo ver laten komen.’
‘Ik geloof je, maar zorg nou eerst maar eens dat je beter wordt. Hoe is het eigenlijk met je hand?’
Filippe schudt zijn hoofd.
‘Je snapt het niet Tomas. Echt je…’
‘Verdorie Filippe, maak het dan ook niet zo verschrikkelijk ingewikkeld,’ reageer ik geïrriteerd.
Hij pakt me bij mijn hand en zijn ogen staan hol. Zijn blik beangstigt me zelfs een beetje.
‘Het is beter dat je nu gaat Tomas, echt …’ zegt hij op een rustige manier. ‘Maar ooit zal je mij begrijpen,  en wat er ook gebeurt je blijft mijn beste vriend. Voor altijd.’
Hij komt naar me toe en omhelst me en drukt een kus op mijn wang. Ik weet niet wat ik moet zeggen.
‘Tomas, wil je nog één ding voor me doen?’ vraagt hij met zachte stem.
‘En dat is?’
‘Wil je voor mij naar Palluau gaan. Onder in de kelder staan nog een aantal doeken. Ze zijn nog helemaal intact, er is niets mee. Ze zijn gered van de ondergang, mijn ondergang. Wil je die schilderijen verbergen zodat ze veilig zijn? De sleutel van de kelder ligt onder bij het keukenkastje, achter een losse steen, En als de schilderijen veilig zijn, dan pas moet je terugkeren naar Parijs. Niet eerder en dan daarna gaan we… uh over een tijdje, als ik er aan toe ben, samen naar Janine Berlot. Die zal ons helpen om mijn schilderijen aan de wereld te tonen zodat ik nooit meer zal worden vergeten. Zij zal er voor zorgen dat de mensen mijn naam met respect zullen uitspreken… Henri Matisse, Vincent van Gogh… Filippe Marechal. Allemaal in een adem, zonder enig onderscheid of voorbehoud. Wil je dat voor me doen Tomas, wil je dat als vriend…  nee als mijn broer Theo voor mij doen? Ik smeek je…’
Er rollen tranen over zijn wangen en hij klampt zich aan mij vast. Ik probeer me los te maken, maar het lukt me niet.
‘Mon Ami,’ klinkt het achter me. Ik voel een hand op mijn schouder.
Het zweet loopt over mijn rug en alles begint pijn te doen. Ik realiseer me dat ik hier weg moet.

-65-

‘Ik word gek net als al die anderen hier, net zo gek als Filippe,’ is het enige wat ik nog kan bedenken.
Gelukkig komt de verpleegster naar ons toe en ze maakt Filippe van me los. Ik zie wanhoop en radeloosheid in zijn ogen.
‘Het komt goed Filippe, ik beloof het. Ik zal voor je naar Palluau gaan,’ roep ik met trillende stem. Ik weet niet waarom ik dit beloof, maar ik kan niet anders.
Even later is hij samen met de verpleegster verdwenen. Door een van de deuren in de lange gang. Er loopt een rilling over mijn rug.
‘Mon ami…?’ klinkt het nogmaals.
Ik draai me om en ik geef de man die achter me staat een hand.
‘Mon ami…’ zeg ik.
Hij glimlacht.
‘Merci…’ mompelt hij met een brede glimlach, waarna hij zich omdraait en naar de eettafel sjokt.
Ik loop vervolgens naar de deur en ik voel de opluchting als ik even later bij de uitgang sta.
Ik heb Filippe het adres van Anne niet gegeven en hij heeft er ook niet meer naar gevraagd. Gelukkig niet.
Een passerende verpleger vraagt of het wel goed met me gaat. Ik knik.
Als ik buiten ben zucht ik diep en ik bel een taxi. Daarna ga ik op een bankje zitten wachten, vlakbij bij de ingang, naast een man die blijkbaar ook ergens op wacht.
‘Soms ligt waanzin en rede zo dicht bij elkaar dat het verschil bijna niet meer te onderscheiden is,’ mompel ik. De man naast me kijkt me niet begrijpend aan.
‘Oui monsieur, cést la verité, c’est la realité,’ voeg ik er nog aan toe.
De man kijkt me nogmaals aan en hij haalt zijn schouders op. Dan staat hij op en gaat vervolgens een paar meter verderop staan. En misschien heeft hij ook wel gelijk. Tien minuten later stap ik in de taxi. De man staat er nog steeds.

Ik ben blij dat ik weer terug ben in mijn hotel. Ik realiseer me maar al te goed wat ik Filippe heb beloofd.
Ik plof op bed neer en het is bijna zeven uur als ik wakker word.
‘Tomas!’ mopper ik, ‘slaapkop, dat je bent.’
Na mezelf te hebben opgefrist ga ik naar beneden, groet de man achter de balie en loop daarna wat verloren door de Parijse straten.
Nadat ik een pizza heb gegeten slenter ik terug en ga het café binnen waar ik de vorige avond ben geweest. Ik hoop dat Vera er ook is. Ik heb haar zo nodig. Vooral nu.
Teleurgesteld kijk ik nog eens om me heen. Ze is er niet. Ik vraag de man achter de bar of hij misschien weet of ze nog komt. Hij haalt zijn schouders op en zegt dat hij het niet weet.
Ik drink nog een biertje en wandel daarna op mijn gemak terug naar mijn hotel. Ik probeer de dag te begrijpen, maar wat ik ook probeer, het lukt me niet.

-66-