(15) De vertwijfeling

Anne is terug naar Amsterdam. We hebben een dag eerder nog samen gegeten. Bij haar thuis, bij notaris Verburg. De notaris vroeg hoe het met mij ging en tijdens de borrel na het diner kwamen de verbrande documenten ter sprake. Anne had hem er blijkbaar over verteld.
‘Jammer Tomas, dat je er op zo’n manier achter moet komen. Ik kan me ergens wel voorstellen dat je die papieren hebt verbrand,’ had hij gezegd, maar ik kon aan zijn gezicht aflezen dat hij zo zijn bedenkingen had.
Ik heb Anne voorzichtig gevraagd of ze nog een keer bij het Sanatore Psychiatric wilde informeren hoe het met Filippe gaat. Ze mompelde zoiets van “ik zal wel zien…”  Ik heb het er maar bij gelaten.
Ik heb nog eens nagedacht over het verbranden van de documenten. Misschien had ik ze wel moeten bewaren.
‘Tomas Vanderwaal, dat had je eerder moeten bedenken. En bovendien wat voegt het toe?’ hoor ik mezelf hardop zeggen en Max kijkt mij vragend aan. Ik aai hem over zijn kop.
‘Ja Max, jouw baasje is soms een grote twijfelaar, maar ja… je zal het ermee moeten doen.’
Max kwispelt alsof hij begrijpt wat ik hem vertel.
Ik verveel me. Het is stil zonder Anne. Er valt niet zoveel te beleven op een achteraf-boerderijtje net buiten Klimmen en zeker niet in de winter. Ik vraag me af hoe mijn oma hier de tijd door heeft kunnen komen, zeker de laatste jaren. Ze was tenslotte helemaal alleen. Ook vraag ik me af wat voor mensen het zijn geweest, mijn opa en oma. Het vreemde is dat ik dat niet heb bij mijn moeder. Ik denk eigenlijk nooit aan haar. Soms voel ik me daar wel een beetje schuldig over, maar soms word ik ook boos.
‘Ze was zestien Tomas…’ mompel ik.’ Een kind nog… wat kun je haar nou kwalijk nemen?’
En mijn vader? Was het voor hem een avontuurtje met een boerenmeisje? Zou hij zich nooit eens aan zijn kind hebben gedacht, aan zijn zoon? Misschien wist hij het niet eens. Misschien hebben ze hem wel nooit iets over mij verteld. Ik vraag me af of er nog meer documenten op de kleine kamer liggen. Ik heb tenslotte niet meer verder gezocht nadat ik de twee mappen had gevonden. Ik besluit om nog maar eens te gaan kijken. Als ik weer in het kleine kamertje ben en de bureauladen opendoe, zie ik behalve een oude agenda niets meer liggen en dat lucht me op.
‘Laat het nou maar, het is goed zo,’ zeg ik met een zucht.
Maar de onrust blijft in mijn hoofd. Ik probeer een boek te lezen, maar dat lukt me niet en als ik achter mijn laptop zit om mijn wekelijkse verhaaltje te schrijven, kan ik me nauwelijks concentreren.
Ik zoek op google naar de naam van Hoogenborg Westervliet, maar kan niets vinden. Tenminste niet in Slenaken. De enige hit die ik heb is een familie in Westervoort, maar niets wijst er op dat die iets met mij van doen hebben. Ik ben dan ook blij dat mijn mobiel gaat.
Anne vraagt of alles goed met me is en of ik haar mis.
‘Wat dacht je. Meisje, het is helemaal niets zonder jou,’ zeg ik en dat meen ik uit de grond van mijn hart.
Ze lacht en belooft dat ze zaterdag naar Klimmen komt, en ze zegt er meteen bij dat ze niet blijft slapen, want ze wil zaterdagvond weer op tijd terug zijn in Amsterdam. Ze heeft een feestje met een paar vriendinnen.
‘Heb je nog gebeld?’ vraag ik en ik heb eigenlijk meteen spijt van mijn vraag.
Even blijft het stil en dan legt ze uit dat ze daar nog geen tijd voor heeft gehad, maar ik voel dat ze bedoelt te zeggen dat ze daar eigenlijk niet meer aan heeft gedacht. Ze belooft me dat ze zo gauw mogelijk naar de toestand  van Filippe zal informeren.

Het is zaterdagmiddag en ik hoor het bekende motorgeluid. Anne doet haar helm af en ritst haar motorjack open. Als ik de deur opendoe rent Max op haar af.
‘Rustig Max…’ roept ze terwijl de hond om haar heen springt. ‘Braaf Max…’
‘Blij dat je er bent,’ zeg ik en ze geeft me een kus.
‘Ik ook,’ antwoordt ze.  
‘Ga je echt vanavond weer terug?’ vraag ik tegen beter weten in.
‘Dat weet je toch, dat heb ik te toch gezegd.’ Er zit een lichte irritatie in haar stem

.-54-

‘Uh, ja dat is ook zo. Blijf je wel hier eten?’
‘Nou… om eerlijk te zijn heb ik niet veel tijd Tomas. Ik wil om zeven uur weer in Amsterdam zijn. Dus…’
‘Dus je bent zo weer weg,’ vul ik aan.
‘Ja, het was eigenlijk niet de moeite waard om op en neer te komen, maar ik moest thuis nog even wat ophalen.’
‘Dus anders was je niet gekomen?’
Ze haalt haar schouders op.
‘Misschien niet nee.’
‘Is er iets?’ vraag ik.
‘Nee, wat zou er moeten zijn? Het is gewoon een hoop gedoe…zo even voor een paar uurtjes dat hele stuk.’
‘Dan had je dat niet moeten doen lieverd.’
‘Ben je dan niet blij dat ik er weer ben?’ vraagt ze. Er zit nog steeds een zekere mate van irritatie in haar stem. Ik weet niet goed wat ik ermee aan moet.
‘Natuurlijk ben ik blij dat ik je weer zie. Wat dacht je. Ik heb je vreselijk gemist.’
Ons gesprek verloopt tamelijk stroef en ik vraag me af of er iets is. Anne lijkt plotseling zo anders of misschien verbeeld ik me dat maar.
‘Wil je iets drinken?’
‘’Doe maar een kopje thee,’ zegt ze.
‘Heb je overigens nog gebeld?’ en ik probeer mijn vraag zo achteloos mogelijk te laten klinken.
‘Nee, sorry. Nog geen tijd voor gehad.’
‘Oké, geen probleem.’ Het klinkt niet overtuigend en ze ziet dat ik teleurgesteld ben.
‘Tomas… laat het nou even los. Je kunt er toch niets aan doen.’
‘Ik kan hem maar niet uit mijn kop krijgen Anne. Sorry.’
‘Wees nou eens eerlijk Tomas. Wat weet je nou van Filippe? Je kent hem nauwelijks en je hebt hem alleen een paar weken meegemaakt toen hij hier heeft gelogeerd.’
‘Een paar maanden…’
‘Nou een paar maanden dan... maar dan nog. Misschien is hij wel ziek in zijn hoofd, zoals Ducroix beweert. Misschien heeft hij het echt zelf allemaal wel in scène gezet? Misschien is hij wel psychotisch of zo? Je weet niets van hem Tomas. Helemaal niets. Wat maakt hem zo belangrijk voor jou? Kom op, vertel nou eens eerlijk hoe je er in staat. Houd je van hem? Ben je verliefd?’
Anne is boos en ik voel dat ik nu de goede dingen moet zeggen. Dat het er nu op aan komt.
‘Hij is mijn vriend Anne. De enige vriend, die ik ooit heb gehad.’
‘Wat voor vriendschap is het Tomas? Vertel op. Volgens mij is het niet meer dan een vriendschap gebaseerd op een paar brieven en een paar ontmoetingen.’
‘Hij is belangrijk…’
‘Hoe belangrijk? Belangrijker dan wij samen? Belangrijker dan... Tomas, ik ben met je mee gegaan naar Frankrijk omdat ik om je geef. Ik wilde je helpen.’ Dan zwijgt ze een moment en zucht, ‘…maar soms geef je mij het gevoel dat ik word gebruikt. Het is aan jou om dat weg te nemen. Dat gezeur over Filippe ben ik eigenlijk een beetje zat. Als je zo graag wilt weten hoe het met jouw vriendje gaat dan moet je zelf maar bellen. Ik heb er om eerlijk te zijn totaal geen behoefte aan.’
‘Waarom doe je nou zo boos?’
‘Ik ben niet boos ik ben het alleen zat. Elke keer maar weer is het Filippe. Waar staan wij Tomas? Waar sta ik?’
‘Ik kan niet geloven dat hij het zichzelf heeft aangedaan Anne, echt niet.’
‘Je gelooft maar wat je wilt Tomas. Het is jouw feestje, maar laat mij er alsjeblieft buiten.’

-55-

Anne staat op en ze loopt naar de kapstok en pakt haar motorjack.
‘Ga je weg?’
‘Ik heb je toch gezegd dat ik op tijd in Amsterdam wil zijn.’
‘Toe nou lieverd…’ zeg ik bijna smekend.
‘Tomas, ik ga nu. Ik bel je volgende week nog wel. Oké?’
‘Het is niet alleen Filippe of wel soms…? Wat is er Anne, waarom ben je opeens zo anders?’
Ze kijkt me aan. Haar ogen staan hard.
‘De groeten,’ zegt ze en ze trekt de deur met een harde klap achter zich dicht. Max schrikt ervan.
Ik weet niet wat ik moet doen. Even later hoor ik het geluid van de Norton wegsterven in de verte.
Alles lijkt opeens verloren. Geen Anne meer, geen Filippe en geen familie. Hoewel het niet mijn gewoonte is vloek ik en ik schop de krantenbak omver. Mijn ogen lopen vol en ik ben boos en verdrietig. Alles tegelijk.
‘Tomas Vanderwaal, sodemieter op met je zelfmedelijden. Kom op, wees een vent. Je lijkt wel een mietje. Jij bent degene die alles altijd verkloot, niemand anders…’
Ik loop naar de kast en schenk mezelf een glas wijn in. Als het avond wordt ben ik dronken. Het kan me allemaal niets meer schelen en ik val uiteindelijk in mijn stoel in slaap.

-56-