(12) Het Sanatore Psychiatric

Het is donderdag en Anne belt met l’ Hôpital de la Pitié-Salpêtrière, met de afdeling waar we
Filippe hebben achtergelaten. Dan blijkt al gauw dat hij is overgebracht naar het Sanatore Psychiatric. De juffrouw geeft Anne het adres. Even later staan we bij de Norton. Voordat we gaan checkt ze met haar mobiel haar banksaldo.
‘Wat heb ik toch een lieve paps,’ zegt ze tevreden.

Het Sanatore ligt even buiten Parijs, gelukkig richting het noorden, dus we hoeven niet weer helemaal door Parijs heen. Het blijkt dat het vanaf ons hotel amper een half uur rijden is. Anne parkeert haar motor voor de poort en drukt op het knopje van de intercom. Ze legt uit waar we voor komen en de poort gaat langzaam open. Het valt me op als je eenmaal door de poort bent, het niet gemakkelijk lijkt om er ook weer uit te komen. Het tweeënhalve meterhoge hekwerk, dat is afgezet met prikkeldraad maakt een lugubere indruk en het doet sterk denken aan een gevangenis of een strafkamp. Het is nog minstens twee honderd meter verder voordat we het Sanatore kunnen zien. Het is een oud, maar vooral een statig monumentaal gebouw. Even later lopen we de marmeren trap op die eindigt bij een grote eikenhouten toegangsdeur. Ik heb veertien treden geteld. Anne drukt op de bel en bijna direct daarna wordt er open gedaan. Nadat Anne opnieuw heeft verteld wat het doel van ons bezoek is, worden we verzocht om even te wachten in de imposante hal. Na vijftal minuten worden we meegenomen naar de afdeling waar Filippe schijnt te zijn. Zo heb ik het tenminste begrepen.
De verpleegster, die voor ons uit loopt stopt bij een grote dichte grijskleurige stalen deur.
‘C’est ça madame, monsieur… ’ zegt ze en ze doet vervolgens de deur open en wijst naar het raam.
‘Monsieur Marechal,’ zegt ze er bij.
Ik schrik als ik hem zie zitten. In elkaar gedoken, wezenloos voor zich uitstarend in een streepjespyjama. Grijs, blauw. Mijn benen trillen als ik naar hem toe loop.
‘Hoi Filippe,’ zeg ik bijna fluisterend. ‘Hoe gaat het nu? Ben je al een beetje gewend?’
Ik realiseer me maar al te goed dat dit absoluut niet de goede vragen zijn. Ze zijn totaal overbodig en misschien zelfs ook wel misplaatst, maar ik kan op dit moment niets anders verzinnen.
Hij kijkt me met holle ogen aan en reageert nauwelijks. ‘Kijk, Anne is er ook. Ze is speciaal voor jou gebleven,’ zeg ik bijna fluisterend.
Filippe kijkt naar Anne en laat dan zijn hoofd weer zakken. Zijn kin raakt bijna zijn borst.
De verpleegster vertelt aan Anne dat het redelijk met hem gaat, maar dat dit de bijwerking is van de medicatie. ‘En dit zal voorlopig de komende weken het beeld zijn,’ legt ze uit.
Daarna zegt ze op subtiele wijze dat we beter kunnen gaan. Dat lijkt haar beter voor de patiënt.
Ik kijk naar Anne en ze pakt mijn hand.
‘Kom Tomas, we kunnen nu toch niets voor hem doen.’
Ik leg mijn hand op de schouder van Filippe en ik voel tranen branden in mijn ogen. Hij reageert niet, daarna trekt Anne me mee.
‘Kom Tomas, het is beter zo… echt. Kom nou.’
Als ze buiten is pakt ze een tissue uit haar tasje en veegt ze mijn tranen weg.
‘Het voelt of ik hem in de steek heb gelaten Anne. Dit voelt zo slecht…’

We rijden terug naar ons hotel.
‘Wat doen we?’ vraag ik aan Anne.
‘Hoezo, wat bedoel je?’
‘Heeft het wel zin om hier te blijven? Kunnen we niet beter naar huis gaan?’
‘Je geeft het nu toch al niet op?’ zegt ze verbaasd.

-43-

‘Nee hoor, ik geef echt niet op, maar ik vind dat ik dit allemaal niet van je kan vragen?’
‘Hou je van me?’ vraagt ze.
Ik zucht.
‘Liefje, ik zou niet weten wat ik zonder jou zou moeten?’
‘Dat was niet mijn vraag?’ Ik vroeg of je van me houdt?’
‘Anne, lieve Anne. Ik weet het niet… ik weet niet goed wat houden van is. Men heeft het nooit aan mij verteld of geleerd. Maar als houden van is dat je iemand niet meer kunt missen, dat die iemand alles voor je betekent, dat je van die iemand droomt, dat je door die iemand jezelf kunt zijn en je veilig en op je gemak voelt met die iemand in de buurt, dat je alles voor die iemand over hebt en alles met die iemand wilt delen, dat je samen met die iemand kunt lachen, huilen, dat je hart van elke aanraking sneller gaat kloppen, ja… dan hou ik van je.’
Anne zwijgt en ze kijkt me aan.
‘Ik hou ook van jou Tomas. Als “houden van” datgene is wat je allemaal net hebt opgenoemd, dan hou ik ook van jou.’
Daarna kust ze me heel intens en er gaat een tinteling door mij heen en ik lijk de wereld om me heen even te zijn vergeten.
‘Tomas, zullen we maar blijven, dat is toch wat je eigenlijk wilt of niet soms?’ zegt ze zacht, bijna fluisterend.
Ik knik.
‘Tot eind volgende week. Dan gaan we terug. Oké? O ja, ik moest van papa zeggen dat je schaapjes het goed doen en dat onze tuinman Bertus goede maatjes is met Max. Hij heeft wel een slaapzak meegenomen zodat hij af en toe op de boerderij kan blijven. Ik heb gezegd dat jij dat wel goed vindt.’
‘Natuurlijk vind ik dat goed. Stel je voor… Zullen vanavond iets gezelligs gaan doen, nu we er toch zijn. Zo samen in Parijs, in de stad van de liefde en de romantiek, tenminste als ik jou mag geloven. Een beetje ontspanning hebben we wel even verdiend.’
‘Als jij het ziet zitten… ik ben er wel voor in. We moeten overigens wel iets aan kleding en zo zien te scoren, want bijna veertien dagen in hetzelfde kloffie, dat gaat het niet worden,’ zegt ze met een brede lach.

Na uren te hebben gewinkeld hebben we een gezellig en vooral een verwarmd terras gevonden. Anne heeft twee jeans en een truitje en een blouse gekocht en wat toiletspulletjes en lingerie. En ik jeans, een zwart T-shirt en een fleurig katoenen shirt. Ook heb ik in een boekwinkel een prachtig boek over Matisse gevonden. Voor Filippe. Ik had me dat al zo vaak voorgenomen en nu kwam ik het zo maar tegen. Ik hoop dat ik hem er een plezier mee doe.
Anne zet met veel gebaar de plastic zak op een van de lege stoelen, terwijl ze nog even vluchtig in de zak kijkt.
‘Zo, daar moeten we het maar even mee doen,’ zegt ze tevreden.
‘Zo is dat. Wat wil je drinken?’
‘Doe mij maar een glaasje droge witte wijn. We zijn tenslotte met de metro, dus nu mag het.’
Ik bestel in het Frans een glas witte en een glas rode wijn.
‘Zie je nou wel, als we een week verder zijn spreek je vloeiend de taal,’ plaagt ze. Haar lach maakt me blij. Dan is het even stil.
‘Tomas, wees eens eerlijk, was je niet ontzettend boos toen ik zo maar bij je weg ging?’ vraagt ze plotseling.
Haar vraag overvalt me, en ik probeer haar zo goed en vooral zo oprecht mogelijk te antwoorden.
‘Eerst wel… om eerlijk te zijn, maar later niet meer. Ik begreep er echt helemaal niets van,’ zeg ik.
‘Ik moest dat zo doen, het kon gewoon even niet anders,’ zegt ze. ‘Ik had eigenlijk al een vriendje. In Amsterdam. Het zou niet eerlijk geweest zijn, tegenover jou en ook niet tegenover hem om te blijven. En ook niet tegenover mezelf. Toen ik terug was in Amsterdam heb ik het meteen uitgemaakt. Ik kon jou niet meer uit mijn hoofd krijgen.’

-44-

Even voel ik me ongemakkelijk, maar ik zie dat ze het echt meent. Wel vraag ik me af waarom het dan zo lang heeft geduurd voordat ze weer contact heeft gezocht. Sterker, stel dat er niets met Filippe was gebeurd, zou ze dan… ? Even overweeg ik haar er naar te vragen, maar dan laat ik het erbij.
‘Was hij net zo knap als ik?’ ga ik verder.
‘Veel knapper.’
‘En ook net zo lief?’
‘Nee, dat nou net weer niet. Dus daarom heb ik maar voor jou gekozen,’ zegt ze met een brede glimlach.
‘Geen spijt?’
‘Nog niet.’
‘Fijn. Wil je nog een glaasje?’
‘Lijkt me lekker. Neem er zelf ook maar een.’
‘Dank je wel.’
‘Hoe is het eigenlijk met je roman? Ben je er al aan begonnen?’ vraagt ze vervolgens, terwijl ze haar stoel dichter naar mij toeschuift.
‘Ik ben er druk mee bezig.’
‘Goed van jou en waar gaat het over?’
‘Over een heel lief meisje… ze heet Anne,’ zeg ik plagend.
‘Als je dat maar laat,’ reageert ze en ze schopt me tegen mijn voet. ‘En ik kan nog veel harder.’
‘Proost,’ zegt ze vervolgens en neemt een slokje van haar wijn.
‘Anne…? Ik betwijfel of ik haar er naar moet vragen, maar zet toch maar door.
‘Uh, waarom heb je eigenlijk die andere dingen verteld? Over die dierenarts en zo? En dat je nog niet wist wat je wilde…?’
Ze kijkt me aan en schudt haar hoofd. Ze kijkt me recht in mijn ogen en ik moet er van blozen.
‘Weet je Tomas, in grote lijnen klopt het wel. Dat moet je van mij aannemen.’
Ik heb spijt dat ik haar die vragen heb gesteld.
‘Oké, het is goed zo,’ zeg ik zachtjes en ik meen het ook.
Daarna drinken we nog wat en eten een hapje. Als we terug zijn in ons hotel vallen we als een blok in slaap. Het is een vermoeiende dag geweest en de komende dagen zal het niet veel anders zijn.


We rijden weer de lange laan af naar het hoofdgebouw van het Sanatore Psychiatric. Het is inmiddels woensdag. We zijn van plan om terug te gaan naar Nederland. Ons oorspronkelijke voornemen om twee weken te blijven lijkt niet zinvol, bovendien hebben we daarvoor niet genoeg geld.
We melden ons bij de balie en even later lopen we de lange gang in. We worden vooraf gegaan door dezelfde verpleegster die ons al eens eerder naar de afdeling heeft gebracht.
Het lijkt iets beter te gaan met Filippe. Hij herkent me nu in elk geval.
‘Tomas…vriend…blij jou te zien. Mooi meisje Tomas. Hoe heet m… mooie meisje ook al w… weer?’ stottert hij. Het kost hem zichtbaar moeite.

-45-

‘Ik ben het, Anne…hoe gaat het met je Filippe?’
‘Mijn meisje was ook mooi… nu is alles stuk. Kapot. Alles Tomas. Alles stuk, mijn hart… Charlotte weg…het heeft geen zin meer,’ mompelt hij. ‘Beter dood, dat is goed. Veel beter, voor iedereen.’
Ik reageer niet op zijn woorden.
‘Ik heb een boek voor je meegebracht. Over Matisse. Er staan mooie afbeeldingen in. Ik heb het speciaal voor jou hier in Parijs gekocht,’ zeg ik en geef het hem.
‘Parijs…?’ Filippe kijkt me niet begrijpend aan. ‘Niet Parijs, Nee Tomas, ik moet werken, heel hard werken. Alles is kapot. Ik wil niet in Parijs zijn.’ Hij lijkt boos te worden.
‘Je moet eerst beter worden Filippe en daarna kun je weer volop schilderen en beeldhouwen. Zoveel je maar wilt.’
Ik realiseer me dat ik dat niet had moeten zeggen.
‘Nee Tomas, alles is kapot. Mijn vingers, mijn hand en mijn hart. Nooit meer schilderen. Nee, Tomas, de Filippe Marechal die hier van binnen zat, nee die is niet meer daar. Die is doodgemaakt…’ Hij slaat met zijn rechtervuist op zijn borst.
Ik weet even niet hoe ik moet reageren en kijk Anne aan. Ze knikt.
‘Nee hoor, die Filippe is niet dood. Filippe Marechal moet onsterfelijk worden. Ik heb je werk gezien en dat is mooi, heel mooi,’ zegt ze en ze slaat haar arm om hem heen. ‘Daar moet je voor gaan, dan kun jij. Ik weet zeker dat je dat kunt…’
‘Lief meisje, ik… ik wil…’
Dan zie ik zijn tranen. Hij kan niet meer. Een van verpleegsters komt naar ons toe en zegt dat Filippe nu beter even kan gaan rusten. Ze verzekert ons dat het echt veel beter met hem gaat.
Met zijn boek op schoot, vastgeklemd met zijn rechterhand wordt hij weggereden in de rolstoel. Dat is voorlopig het laatste beeld. Daar moeten we het mee doen, want we moeten terug naar Nederland, hoe moeilijk het ook is om hem zo achter te moeten laten. 

-46-