Kroketten

 

Er werden kroketten geserveerd. Dat had de juffrouw in het zwarte jurkje met het witte schortje luid en duidelijk aangekondigd. Als voorafje. Voor iedereen een warme kroket na de soep. De man tegenover me was zichtbaar verheugd, alsof het ging om een of ander vijf sterren gerecht uit de Franse haute cuisine. Ik kon zijn opwinding niet goed plaatsen. De man die naast hem zat ook niet. Hij keek zijn in totale extase verkerende tafelgenoot vol onbegrip aan en ik meende zelfs een vlaag van irritatie bij hem waar te nemen over de in zijn ogen onbenullige opwinding over het gepaneerde worstvormig met meel- en bouillonmengsel gevulde typisch Nederlandse cultuurgerechtje. Ondanks de pogingen van mijn overbuurman om het gesprek een andere wending te geven, bleef de kroketaanbidder halsstarrig zijn leer uitdragen aan iedereen die het maar horen wilde, maar vooral aan mijn medelotgenoot aan de overkant van de tafel en ook aan mij. Zelfs de uitgeserveerde kop tomatensoep met ballen kon het tij niet keren. Nadat de soepkoppen waren opgehaald en het grote krokettenmoment aanstaande was, werd de spanning en opwinding bijna ondraaglijk. Aan het begin van de tafel, voor ons betekende dat nog twintig wachtenden voor u, was de schaal met de bruine delicatesse in zicht en de krokettengoeroe was bijna niet meer op zijn stoel te houden. Hij kon zich met moeite beheersen en het had me dan ook niet verbaasd als hij de juffrouw met de schaal vol met kroketten had besprongen en haar had beroofd van haar goudbruine lading ter meerdere eer van zichzelf maar vooral ter bevrediging van zijn onbeheersbare drang om een kroket op zijn bord te krijgen. Hij was er in ieder geval klaar voor en hij had ondertussen een van de broodjes, die eigenlijk nog niet aan de beurt waren, ontdaan van de plak kaas. Het ontkaasde broodje werd in gereedheid gebracht voor de landing van de langverwachte gefrituurde meelstaaf met verdwaalde rundvleesstukjes. Of moet ik runderdeeltjes zeggen? Nou ja, in ieder geval kwamen de kroketten in snel tempo dichterbij. Op een gegeven moment waren ze zelfs zo dichtbij dat het nog resterende aantal duidelijk waarneembaar was. Ik telde er nog vijf. De man tegenover mij had dit aantal ook in het vizier en keek mij aan. Ook onze krokettenstalker kwam op vijf. Ik zag dan ook lichte paniek in zijn ogen. De krokettenkoning was nummertje zes in de pikorde.  Dus nog vijf wachtenden voor hem, van wie mocht worden aangenomen dat niemand van deze vijf de bereidheid zou hebben om zijn claim niet op te eisen en daarmee het kleine goudbruine warme boefje aan zijn neus voorbij zou laten gaan.
‘Dat was helaas de laatste meneer…’ zei het meisje met het zwarte jurkje en met het witte schortje maar vooral met een stalen gezicht tegen de kroketten-verheerlijkende tafelgenoot terwijl ze de laatste aan mij gaf. De ontzetting op het gezicht van de krokettenkeizer was aandoenlijk.
Hoe kon deze juffrouw hem dit nou aandoen?
‘Moet je de mijne hebben?’ zei de man naast hem. De toonzetting suggereerde het tegenovergestelde.
De gepasseerde krokettenaanbidder aarzelde. Vol vertwijfeling keek hij de juffrouw aan.
‘Ik maakte maar een grapje meneer…’ zei ze droog.
De krokettenprofessor wreef de paniek van zijn voorhoofd.
‘Natuurlijk…’ zei hij met onzekere stem. ‘Ik had u wel door hoor.’
Ze glimlachte en ze draaide zich om en liep met de lege schaal richting keuken. Tenminste dat mocht worden aangenomen.
‘Ze zijn verdomd goed…’ zei mijn tegenoverbuurman. Hij deed het met opzet. Er zat een zekere mate van leedvermaak in zijn woorden.
Onze krokettenburgemeester herpakte zich.
‘Ja…wacht maar. Als ze zo meteen met een nieuwe volle schaal komt, dan krijg ik er twee van haar. Moet je maar eens opletten.’ Hij was er zo zeker van.
Na vijf minuten kwam de juffrouw met een schoteltje met daarop één Hollandse heerlijkheid.
Mijn tegenoverbuurman keek de kroketfanaticus aan.
‘Er konden er zeker niet meer op…’ en hij wees naar het schoteltje.
De kroketten-fan was weer even uit het veld geslagen.
‘Ik heb er aan één genoeg,’ zei hij terwijl hij de kroket in volle hevigheid verminkte en uitsmeerde op het wachtende broodje. ‘En misschien komen ze nog wel een keer rond.’
‘Ik weet het niet…’ zei mijn tegenoverbuurman. ‘Ik zou er maar lekker lang overdoen. Lekker lang van genieten.’
We zagen de verminkte kroket inclusief  broodje in een moordend tempo verdwijnen. 
‘Dat was lekker,’ zei de krokettenverslinder.
‘Was… daar zeg je zoiets. Je had er van moeten genieten.’ Het klonk als wijze raad maar er zat ook een stevige ironische ondertoon in. Zeker toen de man tegenover mij de krokettenslikker het voorstel aan de hand deed om na afloop als schrale troost samen nog even langs de plaatselijke snackbar te gaan. Hij stelde ook voor om een euro te doneren voor dit goede doel. Hij wilde de eerste zijn en hij keek me aan.
‘Kan ik op u rekenen…?’ vroeg hij met een strakke blik.
Ik knikte bevestigend.