Lourdes

 

De man naast me op het bankje van de bushalte zuchtte eens diep.
‘Het is een stuk minder warm. Gelukkig wel. Zondag was het wel heel erg warm. Maar niet zo warm als in Lourdes. Daar was het bijna vijfendertig graden.’
‘Was het daar zondag zo warm…?’
‘Nee, niet afgelopen zondag. Een week eerder. Toen was mijn vrouw daar.’
‘Oh,’ zei ik. ‘en u was niet meegegaan?’
‘Nee, dank je wel. Ik heb niets met Lourdes. Ik geloof er niet zo in.’
‘Ja, iedereen heeft zo zijn voorkeuren.’
‘Ja, zeg dat wel. Als het warm is, zeg maar boven de vijf en twintig…dan ga ik in de middag naar bed. Ik vind dat heerlijk. Even een paar uurtjes lekker liggen.’
‘Dat is niet iedereen gegeven.’
De man keek me aan.
‘U bent toch ook zo jong niet meer… Ik bedoel, u zult toch ook wel behoefte hebben aan een momentje voor u zelf. ’
‘Zeker, maar om daarvoor naar bed te kruipen…’
‘In de zuidelijke landen doen ze niet anders…en bovendien zijn wij die hoge temperaturen niet zo gewend. Ik kan er in ieder geval niet zo goed tegen. ‘
Ik haalde mijn schouders op.
‘Meneer,’ ging hij verder. ‘ We zijn harde werkers en zijn het niet zo gewend om ons tempo aan te passen. Neem nou mijzelf. Ik heb altijd in de haven gewerkt. Van vroeg in de morgen tot laat in de avond.  En maar sjouwen. Van hot naar her. Totdat mijn rug kapot ging. Toen was het over. Ik kan me nou weer een beetje redden. Mijn vrouw is er indertijd speciaal voor naar Lourdes geweest.’
‘Was het niet beter geweest als uzelf ook mee was gegaan,’ vroeg ik en had meteen spijt van deze vraag. Hij keek me aan alsof hij door een slang was gebeten, alsof hij door een zwerm overspannen wespen was gestoken.
‘Dat kan ook zonder,’ zei hij met een lichte snauw.
‘Ik ben niet zo’n kenner,’ probeerde ik mezelf te vergoelijken.
‘Dat geloof ik ook,’ zei hij. ‘Maar goed, het heeft niet echt geholpen. Mijn vrouw is er vier dagen geweest. Ze heeft zelf last van jicht. Dat was daar een stuk minder en daarom is ze pas ook weer naar Lourdes geweest.’
‘En heeft het weer geholpen?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Nee, wel toen ze daar was. Maar onderweg in de bus naar huis heeft ze er toch weer last van gekregen. Maar niet zo erg hoor,’ voegde hij er snel aan toe.
‘Dus het heeft dan toch wel een beetje geholpen,’ probeerde ik mijn blunder van een paar minuten eerder goed te maken.
‘Nou om eerlijk te zijn… eigenlijk heeft het niet echt veel geholpen en heeft het in ieder geval wel een berg geld gekost ook. Maar ja, ze is er even tussen uit geweest en ik heb ook een paar dagen voor mezelf gehad. Ik ben een paar dagen vroeg in de morgen gaan vissen.’
‘Gelijk heb je. Als de kat van huis is…’ En weer was dit niet de goede woordkeuze.
‘Meneer, mijn vrouw en ik gunnen elkaar onze dingen…’
‘Sorry, ik… aha daar komt de bus.’
Ik was blij dat het einde van het gesprek in zicht kwam.
‘Moet u ver?’ vroeg hij.
‘Nee hoor, naar de Koningsweg,’ antwoordde ik.
‘Dat treft, ik ook…’
Ik voelde een lichte flauwte bij me opkomen.
‘Dan kunnen we nog even lekker samen verder kletsen,’ zei hij en het klonk gemeend.
‘Ja…zeker,’ zei ik in vertwijfeling.
Ik had nog stille hoop dat er in de bus geen twee lege plaatsen naast elkaar konden worden gevonden, maar de bus was onderbezet. De vijf medereizigers waren her en der verdeeld over het twintigtal beschikbare plekken. Ik was kansloos. Er was geen ontsnappen mogelijk. Ik besloot om me er bij neer te leggen. De reis naar de Koningsweg duurde immers hooguit een kwartier.
‘Mijn vrouw en ik delen alles…’ging hij verder. ‘We zijn bijna drieënveertig jaar samen, waarvan bijna veertig jaar getrouwd. Vroeger ging dat zo. Dan was je eerst een paar jaar verloofd. Maar dat zult u ook nog wel weten…  Bent u getrouwd? Of ga ik nou te ver? U vindt het toch niet vervelend dat ik dat vraag?’
‘Nee hoor, ik ben  nooit getrouwd…’ was mijn antwoord en ik keek maar eens op mijn horloge.
Ik had geen idee waarom.
‘Oh…’ zei hij en hij keek me aan. ‘Nooit de ware ontmoet?’
‘Ik denk het niet.’ Het kwam voor mijn gevoel niet al te vriendelijk uit mijn mond.
‘Sorry,’ zei hij. ‘Soms zou ik ook wel weer eens vrijgezel willen zijn. Niet dat ik mijn Ali kan missen hoor. Voor geen geld. Maar zo even, net  zoals u… even niks. Gewoon even vrij. Een beetje reizen, een beetje vissen op zijn tijd. Niet dat gezeur over jicht en de aambeien van haar zuster. Gewoon weer even vrije jongen, voor een paar dagen. Meneer, het was zo lekker om even alleen thuis te zijn toen. Ze is bijna een week in Lourdes geweest. Maar eerlijk is eerlijk, ik was ook weer blij dat ze terug was. Weer bij me thuis was. Ze heeft een Mariabeeldje voor me meegebracht. In een grotje met twee lichtjes. Met led-lampjes…’
‘Ook daar staat de ontwikkeling dus niet stil,’ reageerde ik spontaan.
‘We zijn er bijna…ik vond het fijn kennis met u te mogen maken,’ zei de man en maakte aanstalten om op te staan.
‘Ik ook meneer…’ zei ik.
‘Zeg maar Arie…’ klonk het.
‘Jacob…’
Hij keek me aan. ‘
‘Jacob…zo heette mijn papegaai ook. Hij is vorig jaar gestorven. Ik mis hem verschrikkelijk. Het was zo’n fijn beest. Hij kon Ali zo goed nadoen. Maar ja… ’
‘Er gaat toch niets boven de echte.’ Waarom ik dat zei weet ik niet. Misschien uit balorigheid.
‘Je kent mijn Ali niet Jacob...’
Hij stapte uit de bus groette me en liep weg.