Vakantie 5

 

Je hebt van die vakanties waarvan je eigenlijk geen idee hebt wat het gaat worden. Zo’n vakantie waarvoor je geen plannen hebt gemaakt en alleen jezelf hebt voorgenomen om van dag tot dag te bekijken waar je zin in hebt. Of waar je geen in zin in hebt. In één van dit soort vakanties werd ik op een avond gebeld door een collega. Hij vroeg of ik zin had om met hem mee te gaan naar Den Oever. Hij vertelde mij uitgebreid het plan om vanuit Den Oever de Noordzee op te varen, waar onder het genot van bier en hapjes kon worden gezeevist. Of hij nu bedoelde dat we op zee gingen vissen of dat het ging om het vangen van zeevis was mij niet direct duidelijk vandaar dat ik hem dat vroeg. Dat had ik beter niet kunnen doen.
‘Heb je eigenlijk wel eens ooit gevist?’ vroeg hij.
Mijn antwoord verbijsterde hem.
‘Tjonge, dan zal het niet meevallen… ik bedoel, dan wordt het best wel lastig voor je. Maar mocht je toch nog zin hebben… mijn uitnodiging blijft staan. Volgende week woensdag. Om half vijf vertrekken. Laat me wel even weten wat je doet. Wel graag voor aanstaande vrijdag. Nou ik hoor het wel,’ en hij verbrak de verbinding.
Het leek me eigenlijk wel leuk om eens een aan den lijve te ervaren wat vissen zo spannend en ontspannend maakt. Ik belde mijn collega al op donderdag terug en hij vond me dapper. Waarom hij dat vond kon ik niet goed plaatsen.

Het was woensdag en we stonden om half zeven op de kade bij Den Oever. Een oude vissersboot, tenminste daar zag ik de boot voor aan, lag langs de kade afgemeerd. Er stonden een vijftiental mannen klaar om aan boord te gaan. Stuk voor stuk stoere kerels die vooral een hoop lawaai maakten en hier en daar hoorde ik al een stoer verhaal. Ik wist niet goed of ik spijt van mijn aanmelding moest hebben of dat het gezelschap van deze macho’s wel eens goed voor me zou zijn.
‘Er moeten er nog een stuk of acht komen, dan kunnen we varen,’ zei een blonde jongeman van naar ik kon schatten van rond de vijfentwintig.
‘Ik ben vandaag uw kapitein. Deze boot is van mijn vader geweest. Sinds vorig jaar vaar ik ermee. We gaan er vandaag de Noordzee op. Het wordt een rustige dag en de weersvoorspellingen zijn goed. Veel visplezier. Jullie kunnen aan boord.’
Hij wees naar de loopplank die vanuit de kade naar de boot was gelegd. Ik vond hem tamelijk smal en gelukkig was het maar een korte afstand die overbrugd moest worden. Toen ook het ontbrekende  achttal zich had gemeld en iedereen zijn plaats had ingenomen, hoorde ik het starten van de zware dieselmotoren. Langzaam werd de afstand tussen de kade en de boot groter. De kapitein bleek ook nog een assistent te hebben meegenomen op deze reis. De midden vijftiger kwam uitleggen wat de bedoeling was. Hij vertelde dat hij zijn hele leven al had gevaren. Van jongs af aan. Hij demonstreerde het zwemvest en hij drukte iedereen op het hart om vooral beheerst om te gaan met de alcoholische versnaperingen.
Er waren ondertussen al vijf medevissers die hun eerste bierflesje leeg hadden en ijverig met het tweede in de weer waren. De oude zeerot nodigde vervolgens iedereen uit om met hem mee naar het dek te gaan. Maar eerst wilde hij nog even een korte uitleg geven aan diegenen die nog nooit op zee hadden gevist. Die werden verzocht om als eersten hem te volgen. En dat bleken er niet veel te zijn. Om eerlijk te zijn was ik de enige volgeling. Ik had er spijt van dat ik mijn hand had opgestoken toen hij vroeg wie er geen enkele ervaring had. Ik keek nog eens om me heen, maar ik bleef alleen. Met een hoofd zo rood als een boei klom ik naar boven, achter mijn leermeester aan. Dat ik in mijn zenuwen de laatste trede miste en daardoor weer bijna bij af moest beginnen werkte absoluut niet positief op mijn zelfvertrouwen. Maar de doorleefde zeeman was aardig voor me. Hij vond het gedurfd van mij om er eerlijk voor uit te komen dat ik nog nooit had gezeevist. Hij fluisterde me zelfs toe dat hij er zeker van was dat er in de groep die beneden zich vermaakte met bier en worst, mannen waren die zich moed in dronken voor het aanstaande vispartijtje.
‘Als straks de zeepieren aan de haken worden gedaan en als de eerste vangst moet worden binnengehaald dan haal je de echte vissers er pas uit,’ zei hij.
Ik nam me voor om mijn ogen goed de kost te geven.
Na een klein uur varen werd het anker uitgegooid. ‘Mannen, ik wens jullie allemaal veel visplezier. Als er wat is moet je het mij maar even laten weten. Voorlopig blijven we hier een paar uur liggen. Mocht er te weinig worden gevangen dan zullen we nog een stukje verder de Noordzee op gaan.’ De kapitein had gesproken.
Het vond het eigenlijk best leuk. In ieder geval ontspannend. Ik had mijn eerste pier aan de haak vast gemaakt en hoewel ik de indruk kreeg dat het beestje daar niet zo erg van gediend was wierp ik met een ferme zwaai de lijn uit. In zee, tenminste dat dacht ik.
‘Hé gast, waar denk jij dat je mee bezig bent,’ hoorde ik achter me.
Met mijn haakje in zijn oor met daaraan een tegenstribbelde zeepier kwam hij met grote passen op mij af. Een grote vent met het postuur van een worstelaar in de buitencategorie. De tatoeages op zijn armen waren indrukwekkend. Dit in combinatie met de voor zijn vrijheid vechtende zeepier aan mijn haakje in zijn oor, had direct invloed op mijn lachspieren. En dat was fout. Heel erg fout. Hij pakte me bij mijn kraag.
‘Zal ik jou ook eens eventjes een worm door je oor piercen…?’ stelde hij op dreigende toon voor.
Dankzij ingrijpen van de kapitein en zijn assistent is het allemaal goed afgelopen. Ik heb de rest van de dag beiden ijverig meegeholpen met van alles en nog wat. Hoewel ik maar kortstondig had gezeevist, was ik wel eigenlijk wel trots op mijn eerste grote vangst.