Kermis 2

 

Waar ik ook niet goed in ben, is in het schieten op schietschijfjes. In de schiettent uiteraard. Ik raak er ondersteboven van. Ik ben welleswaar gefixeerd op de roos, de zware stip in het midden, maar ik raak meestal iets in de niet al te nabije buurt van de schijf. Ik heb ook zelden prijs en als ik prijs heb is dat meestal iets waar ik niets aan heb. Puntenslijper, sleutelhanger, flesopener, plastic bol met kerk in sneeuwlandschapje, waarbij tijdens het schudden een soort van nieuwe sneeuwstorm zou moeten ontstaan. Dit soort trofeeën is over het algemeen de beloning voor mijn schutterscapaciteiten. Ergo, ik krijg dit soort snuisterijen meestal al voordat ik mijn laatste pijltje heb verschoten. Ik herinner me dat ik op een keer met een vriendinnetje was. Bij een schiettent met mooie prijzen. Ze wees op een gele pluizige beer met rode muts.
‘Dat is Winnie…Wil je die voor mij schieten. Alsjeblieft…?’
Ik voelde aan dat ik dit niet als een vraag moest beschouwen, maar dit verzoek moest accepteren als een regelrechte opdracht. Het zweet brak mij uit. Zeker in het kader van het scoren van trofeeën zoals sleutelhangers en flesopeners en meer van dit soort prullaria, werd er nu van mij een wereldprestatie verlangd. Ik wist zeker dat het uiteindelijke resultaat van grote invloed zou zijn op mijn pas enkele dagen oude en daarmee broze relatie met Betsie, want zo heette het meisje.
‘Dat moet geen probleem zijn,’ zei ik zonder enige schroom. Mijn keel voelde droog aan en het zweet onder mijn oksels leidde tot vochtige plekken in mijn T-shirt. Ik wenkte op nonchalante wijze een van de mannen van de schiettent.
‘Doe maar voor vijf beurten,’ zei ik. Betsie keek mij aan en ik voelde dat haar vertrouwen in mij onder grote druk kwam te staan. Ik zag haar rekenen. Haar conclusie dat vijf beurten van tien schoten toch gauw vijftig kansen op succes waren, was onomstotelijk en feitelijk volkomen juist.
‘Waarom zo veel?’ vroeg ze.
‘Je moet hier vijf keer de roos raken als je de hoofdprijs wilt,’ zei ik.
‘Heb je daar dan vijftig beurten voor nodig?’ vroeg ze en ik proefde de teleurstelling in haar opmerking.
‘Natuurlijk niet, vijf keer de roos raken moet geen probleem zijn. Maar soms zit het wel eens tegen,’ hoorde ik mezelf zeggen. Ten minste het klonk als mijn stem. Ik realiseerde me wel dat ik met deze laatste woorden een enorme claim op mijn eigen bordje had gelegd.
Ik had ondertussen mijn buks geladen. Ik vond mijn manier van doen tijdens deze exercitie een zekere mate van professionaliteit uitstralen, maar voelde mijzelf tegelijkertijd toch ook wel wat beverig. Door mijn trillende vingers was het moeilijk om de juiste richting en vooral het juiste moment van afschot te bepalen. Na zeven schoten was er nog niet één pluimpje in de buurt van de roos geland. Slechts twee pijltjes hadden met moeite de kaart bereikt. De rest was in een eerder stadium al afgebogen naar onbekende oorden.
‘Gaat het wel lukken? ’vroeg Betsie bezorgd. De resultaten gaven haar alle gelijk van de wereld, in ieder geval aanleiding genoeg om deze vraagstelling te rechtvaardigen. De teller stond na een kleine dertig op nul raak en logischer wijze dus op dertig mis. Het moesten er vijf raak worden.
‘De loop van dit geweer is krom,’ probeerde ik mezelf te verontschuldigen. Ik wilde mezelf indekken voor het naderende debacle.
‘Oh, ’zei ze. Meer niet. Om mijn betoog kracht bij te zetten, liet ik haar mijn wapen van dichtbij zien. Dat het ding nog geladen was realiseerde ik me even niet. Dat ik ook nog aan de trekker kwam was een onvergeeflijke stommiteit. Het pluimpje met de gele veertjes boorde zich met hoge snelheid in de rechterbil van een de medewerkers van de tent. Dat de man vloekte kon ik nog begrijpen, maar dat hij zich meester maakte van mijn schietwapen en mij hiermee alle kans op eventueel succes ontnam, was op zijn minst teleurstellend te noemen. Betsie draaide zich om en keek op haar horloge en zei vervolgens dat ze op tijd thuis moest zijn. Ik kon het begrijpen. Ik stelde voor om haar naar huis te brengen, maar ze zei dat ze zichzelf wel kon redden. Het was niet ver.
Ik stak mijn hand uit en nam afscheid van haar. De volgende dag zag ik haar lopen met de gele beer met rode muts en in gezelschap van een grote blonde slungelachtige jongen. Ze zag mij niet staan.
‘Het kan niet altijd een kwestie van “winnie” zijn,’ zei ik mompelend. De man die naast mij stond bij de fruitmachines keek me aan.
‘Als je maar plezier hebt…’ zei hij en hij speelde verder.