Kermis 1
Het is weer bijna zover. De eerste kermis heeft zich aangediend. Een binnendruppelende bonte verzameling van kermisexploitanten al dan met kleine bungalows op wielen, heeft zich meester gemaakt van het dorpsterrein.
Ruim van te voren is door gemeenteambtenaren met grote zorgvuldigheid aangegeven waar en hoe de attracties mogen worden opgebouwd. Ze zijn er druk mee in de weer. De exploitanten bedoel ik. De ambtenaren zijn na het zetten van gele kruisen met naar ik mag aannemen uitwasbare verf, niet meer gesignaleerd. De plaatselijke jeugd heeft zich verzameld bij de botsautootjes.
Of ze zo nog worden genoemd dat weet ik niet. Ik heb er nooit zo veel mee gehad. Voor zo ver ik mij kan herinneren heb ik mij slechts een keer laten verleiden tot actieve deelname aan dit spel van hotsen en botsen. Na ongeveer vijfentwintig seconden had ik een lichte bloedneus en na anderhalve minuut leek het er op dat een van mijn voortanden slachtoffer was geworden van de agressie van twee veel oudere jongens. Ze hadden plezier, ik niet. Na het ingrijpen van de toezichthouder van de martelbaan, waarbij beide opgeschoten grappenmakers tot orde werden geroepen, nam het tegen mij gerichte geweld af, maar er bleef dreiging van uit gaan. En dan duren vijf minuten lang, heel er lang. Het leek wel of er geen eind aan kwam en de onzekerheid kreeg vat op mijn functioneren. Door het afnemen van mijn concentratievermogen kwam onder andere mijn stuurmanskunst onder grote druk te staan. Ik had geen oog meer voor de mij omringende hotsende knotsende autootjes, met als gevolg dat ik op stuntelige wijze probeerde mijn weg te vinden naar de zijkant van de baan. Tegen de gewenste rijrichting in, dat wel. Het gevolg was wel dat ik in volle heftigheid frontaal mijn autootje in de neus boorde van een jonge moeder met kind. Uiteraard in de neus van haar autootje. Ze balde haar vuist en er ging dreiging van uit. Even later hoorde ik uit de geluidsinstallatie mijn autonummer schallen.
‘Wil autonummer 13, de jongeman met de rode zakdoek zich gedragen. Anders zullen we maatregelen nemen.’
Even later werd ik naar de kant gedirigeerd door een van medewerkers van het autospektakel. De directe aanleiding hiervoor was mijn aanslag op het automobiel van een meisje met vlechten. Ik had het niet met opzet gedaan. Maar niemand wilde dit van mij aannemen. Onder grote verontwaardiging werd ik aan mijn arm meegesleurd naar de uitgang van de botsautoattractie.
‘Ik wil je hier niet meer zien! Begrepen…!’ was alles wat ik mee kreeg van naar ik aannam de eigenaar van het foltergebeuren.
‘Nou, maak je maar geen zorgen…’ wilde ik hieraan toevoegen maar gezien de afmeting van spierbundels van de man, leek mij dit geen goed plan en ik hield wijselijk mijn mond en droop af als een hond die door zijn baas is gestraft.
‘Durf je wel lummel!’ werd mij ook nog toegevoegd door een man van rond de dertig. Hij pakte mij bij mijn schouder en ik probeerde mezelf te ontzetten.
De man liet los maar kon het niet nalaten om mij nog een en ander toe te voegen.
‘Nog een keer ventje en dan zal ik je eens laten voelen wie hier stoer is.’
Ik had even geen idee waar hij op doelde.
‘Papa, dat is die jongen…mijn knie doet zo zeer,’ zei het meisje met de vlechten tegen de dertiger. Ze huilde. Ik vond het allemaal wat overdreven. Maar sinds deze ervaring mijd ik met overtuiging op elke kermis de botsautootjes.