Bedreiging (1)
Het was een fantastisch idee. De directeur van onze school had in het wekelijkse overleg voorgesteld om alle ouders te benaderen en hen te vragen om actief bij te willen dragen met het opvoeden van het addergebroed, dat ze al dan niet met opzet op deze wereld hadden gedropt. Hij onderschreef de initiatieven die in de landelijke politiek als nieuw idee werden opgevoerd. Natuurlijk moest er wel een goed plan aan ten grondslag liggen volgens onze leider. Hij stelde voor om een werkgroep samen te stellen, die de opdracht kreeg om er voor te zorgen dat de inzet van bereidwillige buitenschoolse ouders in goede banen werd geleid. De taken moesten vooral zinvol en motiverend zijn.
Ik had het geluk dat ik ondanks mijn geringe bijdrage aan de educatie van de op onze school gestalde kroost, toch deel uit mocht maken van deze werkgroep. Maar ik had ook het gevoel dat mijn keuze meer gebaseerd was op een bepaalde vorm van eigenbelang van mijn collega’s dan op mijn kritische opmerkingen, die overigens wel opbouwend van karakter waren. Want mijn vraag waar we in hemelsnaam de vrijwilligers voor konden inzetten werd niet met passende antwoorden gepareerd. Integendeel. De antwoorden beperkten zich toch voornamelijk tot de begeleiding van schoolzwemmers, al stond het schoolzwemfestijn op het punt om te worden gesaneerd. Of de voorbereidingen van de ouderavonden, het verzorgen van koffie, cake en koekjes. Het grondig reinigen van de klaslokalen en het opruimen van de lerarenkamer. De verzorging van de planten en het vegen van de speelplaats. Het aantal suggesties nam hand over hand toe. Het viel mij op dat er nogal wat activiteiten werden genoemd die ik tot mijn dagelijkse werkzaamheden mocht rekenen. Ik zag de lijst groeien en ik kreeg een onbestemd gevoel over me. Was men nu bezig om mij weg te saneren? Werd ik door mijn collega’s op een subtiele wijze afgeserveerd? Ik protesteerde en zei dat het wel heel erg kortzichtig was om aan te nemen dat hier voldoende ouders voor te vinden zouden zijn. In mijn ogen was het een kansloze missie. Ondanks mijn kritische opmerkingen werd mij het lidmaatschap van de werkgroep niet ontnomen. Ik mocht blijven, ondanks de vermeende verstrengeling van belangen. Althans zo werd mijn aanwezigheid in deze werkgroep door een van mijn collega’s geclassificeerd. Onze leider nam het woord. Hij reageerde op de stelling van mijn collega dat hij er van uit ging dat ik mijzelf objectief en constructief zou opstellen. Hij had er alle vertrouwen in. Was hij een wolf in schaapskleren? Had hij in zijn nieuwe budget mijn arbeidsplek al met een dikke zwarte viltstift doorgestreept? Ik kon aan niets anders meer denken. Mijn complottheorie hierover leek waterdicht, hoe ik het ook benaderde.
De agenda’s werden getrokken en alleen de dinsdagavond was beschikbaar. De andere drie gekozen leden van ons praatgroepje waren op alle andere dagen betrokken bij diverse vrijetijdsbestedingen, of volgden een cursus, moesten met de hond uit, konden niet gemist worden op de zangvereniging en zelfs hoorde ik, als overigens gepast excuus, het oppassen op de kleinkinderen voorbij komen. De dinsdagvond was de enige avond dat ik een verplichting had. Mijn vaste biljartavond. Na een kort overleg waar ik zelf niet aan deel nam was het duidelijk dat de biljartavond door niemand van groot belang werd geacht en dat deze futiliteit zeker onder geen enkel beding de voortgang en ontwikkeling van onze werkgroep mocht belemmeren. Het was duidelijk waar ik stond. Voorlopig leek het er op dat in ieder geval een niet onbelangrijk deel van mijn voet, links of rechts maakte niet uit, al buiten de deur stond. Het leek slechts een kwestie van tijd te zijn dat het restant van mijn stoffelijke omhulsel aan de voor mij verkeerde kant van binnen-schoolse activiteiten zou worden geparkeerd. Het voelde als hoogverraad. Ik keek mijn collega’s één voor één aan en vroeg me af welke sancties ik kon nemen. Geen koffie en geen aanvulling van rollen toiletpapier meer. Ik zou de verwarming pas aanzetten tegen de tijd dat men op school kwam. Nu waren alle lokalen inclusief de kamer van de leraren al voorverwarmd waarvoor ik regelmatig de nodige waardering mocht ontvangen. Ook mijn hulp en deelname aan tussentijdse klusjes in de privésfeer zou ik vanaf prompt op de lange baan schuiven. Ze zouden het weten. De auto van onze directeur stond gepland voor een wasbeurt. Ik nam me voor hem met het nodige cynisme de zeem en emmer aan te bieden. Ik zou op sarcastische wijze een beroep doen op zijn zelfwerkzaamheid en eigen initiatief. Ik zou een brief schrijven aan de koningin en aan de minister-president. De laatste viel na een korte overweging af. Ik zag wel in dan ik daar nauwelijks enige response of ondersteuning van mocht verwachten. Ik zou protesteren bij de VN, bij de raad voor de mensenrechten, bij het wereld- natuurfonds en bij de bond van kaketoe-verzamelaars. Ik was er helemaal klaar mee.
Ondertussen had onze directeur een korte toelichting gegeven over zijn voornemen voor het nieuwe schooljaar. Het was zijn oprechte bedoeling mijn leven gemakkelijker te maken en hij hoopte dat ik door de ondersteuning van vrijwilligers meer tijd zou krijgen voor belangrijkere zaken. De school moest nodig worden gerenoveerd en hij had ook een plan klaar voor het herinrichten van de speelplaats. Daar had hij mijn hulp dringend bij nodig. Ik knikte instemmend en besloot spontaan alle voorziene protestbrieven en alle andere manifestaties per direct af te gelasten. Het inroepen van hulp van vrijwilligers vond ik een briljante gedachte van onze leider.