De bezuinigingen 9 (Crisis)
Juffrouw Derks leek aangeslagen. Ze zat muisstil aan de lerarentafel en staarde in gedachten verzonken voor zich uit. De andere collega’s waren al naar hun klas en ik vroeg voorzichtig of het geen tijd werd dat ook zij zich richting klaslokaal zou begeven. Ze knikte, wierp een blik op de grote wandklok, maar bleef toch zitten.
‘Voelt u zich niet lekker?’ vroeg ik belangstellend.
‘Jawel hoor,’ klonk het uit haar mond. En daar bleef het bij.
Ik vond het wel een lastige situatie ook al omdat ik eigenlijk nog het nodige op mijn programma had staan, maar ik voelde dat het niet het goede moment was om juffrouw Derks alleen achter te laten. Onheilspellende scenario’s trokken aan mij voorbij. Ik zou helemaal klaar zijn als juffrouw Derks zou besluiten het tijdelijke voor het hiernamaals te verruilen en het bekend zou worden dat ik de laatste en enige was geweest, die dit onheil had kunnen voorkomen. Dat ik als de bruut zou worden betiteld die juffrouw Derks in haar laatste minuten in haar eigen sop gaar had laten koken. Of erger, wreed en zonder mededogen haar aan haar lot had overgelaten. Het zou minstens zo’n laffe lage streek zijn als die van de doorrijder die na het ongeluk, zich niet bekommert om zijn slachtoffer, dat hevig bloedend en kermend de laatste adem bij elkaar rochelt en vervolgens alsnog alles opgeeft wat de moeite waard was of had kunnen worden. De zweetdruppels parelden op mijn voorhoofd en ik voelde de natte vlekken in mijn T-shirt en vooral die onder mijn oksels per seconde groter worden. Een tsunami van angst trok vernietigend door mijn lijf. Met een beetje goede wil zou ik het grote geluk kunnen hebben dat juffrouw Derks er nog was om groot alarm te slaan. De situatie was totaal anders geworden. Honderdtachtig graden gedraaid.
‘Gaat het wel Jacob…?’ vroeg ze bezorgd.
‘Jawel hoor, ’ antwoordde ik met het aanspreken van mijn laatste krachten.
‘Je moet je anders even na laten kijken. Je weet maar nooit tegenwoordig. Je hoort zulke rare dingen. Eergisteren is mijn buurman van drieënveertig opgenomen. Niets meer aan te doen. En vorige week een nichtje van me.
Tweeënvijftig. Zo maar ineens weg. Een herseninfarct. Is het niet verschrikkelijk?’
Ik kon het er helemaal mee eens zijn, maar deze informatie hielp me nou niet direct om weer wat vertrouwen te krijgen in het functioneren van mijn lichaam.
‘Hyperventilatie…’zei ze. ‘Ik denk dat je een aanval hebt van hyperventilatie. Dat kan bijna ook niet anders door al dat gedoe van de laatste weken. Al die spanning…’
Ik kon het daar wel mee eens zijn. Ik voelde dat het gelukkig weer langzaam de goede kant op ging en stond op het punt om juffrouw Derks te wijzen op het feit dat een twintigtal opgroeiende kiddo’s dringend toezicht nodig had en dat haar aanwezigheid hiervoor onontbeerlijk was, toen de deur van de lerarenkamer openging en onze directeur binnenstapte.
‘Je leerlingen zullen zo meteen wel terug zijn van gymles. Uh... is er iets aan de hand Anna…?’vroeg hij bezorgd toen hij mijn bleke gezicht zag.
‘Nee hoor, Jacob voelde zich niet zo lekker. Maar nu gaat het wel weer. Hyperventilatie. Maar goed, ik zal maar eens naar mijn klas gaan. Gaat het weer een beetje Jacob?’ vroeg ze nog maar een keer.
Ik knikte en ze liep de lerarenkamer uit. Onze directeur keek me aan.
‘Misschien moet je jezelf toch even na laten kijken Jacob,’ voegde hij me toe.
‘Zal ik doen,’ maar ik nam me voor om eerst maar eens het nieuwe lesrooster door te nemen.