Over de buurvrouw en zo

 

 

 

 

De eerste bundeling van de verhalen van Jacob Henneman. Soms met een knipoog naar de waarheid,  maar altijd bedoeld om u als lezer een plezier te bezorgen. 

 

 

 


Kynoloog

 

Mijn buurvrouw heeft een hondje. Het schepsel is niet raszuiver. Integendeel, het is een product van verschillende rassen en dat zegt volgens mij genoeg over het allooi van de moeder van Micky. Want zo heet hij. Het is een reu. Dat is me verteld en ik neem dat zonder meer aan. Wie ben ik. Het is me wel opgevallen dat een belangrijk deel van het instrumentarium dat normaliter onontbeerlijk is om de mannelijkheid te etaleren niet meer tot de uitrusting van Micky behoord. Mijn buurvrouw vertelde me toen ik er naar vroeg, dat ze Micky nooit anders gekend had. Hij was anderhalf toen hij door buurvrouw werd bevrijd uit zijn uitzichtloze asielbestaan. Het heeft Micky geen windeieren gebracht. Hij zit ruim boven het gemiddelde gewicht van vergelijkbare ook doorvoede soortgenoten. Verder is het wel een lief hondje, ondanks dat hij bij onze eerste ontmoetingen zijn territorium middels een flinke urinestraal wilde afbakenen. Dat daarbij een deel van mijn nieuwe pantalon vol werd geraakt was volgens buurvrouw een vergissing. Althans, volgens haar was dit nog niet eerder voorgekomen. Micky werd bestraffend toegesproken en ik dacht te hebben gezien dat hij begreep dat dit gedrag niet werd getolereerd. Sindsdien hebben Micky en ik een bijzondere goede band. We hebben een soort van vriendschap en als hij me ziet dan laat hij dat ook merken. Hij is meestal zichtbaar blij. Vorige week zijn we samen naar de dierenarts geweest. De buurvrouw had griep en Micky was toe aan zijn jaarlijkse inenting tegen een of andere hondenziekte. Toen ik het portier van de auto openhield was zijn sprong met het doel de achterbank aan te doen van ongekende klasse. De soepelheid en timing zouden voor menig topsporter een voorbeeld kunnen zijn. Al zie ik het op achterbanken springen nou niet direct de potentie van een Olympisch nummer hebben.
Het was druk bij de dierenarts. Ik zat naast een vrouwtje met een klein hondje dat spoedig de aandacht van Micky had. Het bazinnetje vertelde me dat het kleine hondje een rashondje was.
Een echte Jack Russel en daarbij ook nog een teefje. Vol bewondering keek ik naar het kleine hondje en maande Micky voorzichtig om te gaan met Jack. Mevrouw vertelde dat het hondje de naam droeg van Tippi. Ze vond dat een mooie naam. Ik knikte. Ze hield van mooie dingen vertelde ze mij. Ze was ook lid van de vinologen club.
Ik nam zonder ook maar een moment verder te informeren aan dat ze de kynologenclub bedoelde.
Ze vertelde dat er zo veel schoonheid en kwaliteit was. Er waren hele mooie rassen, die uiteindelijk een geweldig product opleverden. De juiste voeding en een liefdevolle verzorging waren volgens haar geen enkele garantie voor topkwaliteit. Nee, er kwam meer bij kijken. Ik knikte en zag dat Micky alle interesse voor Tippi had verloren. Hij toonde geen enkele belangstelling meer voor het Jack Russelteefje. Ik probeerde mijn aandacht bij het betoog van het bazinnetje van Jack alias Tippi te houden.
Ze vertelde dat er in de komende maanden weer volop proeverijen werden georganiseerd. Ik was verward en vroeg voorzichtig of er sprake was van de hond in de pot. Ze keek me niet begrijpend aan. Ik deed nog een poging en stelde de vraag of de bedoelde viervoeters wel mals en goed van smaak zijn. Ze fronste haar wenkbrauwen en zei dat ze het over wijnproeverijen had en ze maakte zich op om mij uit te gaan leggen waarmee vinologenclubs zich zoal bezig houden. Gelukkig was Micky aan de beurt.

 

 


Sinterklaas


Het ligt weer achter ons. Dit jaar was het nog even spannend geweest. Door de bezuinigingen werd van onze directeur een flinke dosis creativiteit verlangd. Want het was nu geen kwestie meer van even een belletje om de personele bezetting voor de viering van dit jaarlijkse festijn te regelen. Er was namelijk geen ruimte in het budget om Sint noch op zijn minst twee pieten in te huren. In tegendeel. Gezien de financiële mogelijkheden leek het dit jaar een debacle te worden. Tijdens het lerarenoverleg werd het idee geopperd om op zoek te gaan naar een vrijwilliger. En om niemand te kort te doen was een vrijwilligster natuurlijk ook een optie. Alleen de rol van Sint was in het laatste geval nou niet direct voor de hand liggend omdat het toch wel wenselijk was dat de geloofwaardigheid van Sint niet in het geding kwam. Doorgaans produceert de goed heilig man een zwaar brommend geluid, doorleefd en sonoor, zullen we maar zeggen. Het zou minimaal een vreemde ervaring voor onze leerlingen zijn wanneer uit de door een witte baard ommuurde mond een hoog, maar vooral vrouwelijk geluid zou komen. In geval van een piet zou dit misschien nog verklaarbaar zijn.
Kortom er rustte een ferme taak op de schouders van onze leider. Een van mijn collega’s kwam met de suggestie om in alle familie- en of vriendenkringen onderzoek te plegen. Hij zei dat het hem niet zou verbazen dat hierin mogelijkheden te over zouden worden gevonden om tot een bevredigende oplossing te komen.
En een en ander heeft inderdaad geresulteerd in de beschikbaarheid dit jaar van Sint en pieten. Na een korte selectie was de voorkeur gevallen op de neef van onze directeur. Een vijfenzestigplusser, die na enig aandringen en tegen vergoeding van een fles cognac de rol van waarnemend Sint wel op zich wilde nemen. Uiteraard werd ook een vergoeding verlangd voor het inhuren van kleding en pieten. Opgeteld kon het net allemaal uit. Het budget liet het toe.
De aankomst van de goedheilig man was op zich al een feest. De tweedeurs Kia vroeg een zekere bekwaamheid en het ontladen van de pieten van wie er een tamelijk gezet was resulteerde in een regelrecht circusnummer. Onze leerlingen waren enthousiast over deze manier van aankomen en verheugden zich alweer op het moment dat het drietal zou gaan vertrekken. Met een mogelijke reprise van de vertoonde act in het vooruitzicht leek het er op dat het feest dit jaar een ongekend succes zou worden. Zeker toen de baard van de Sint min of meer zijn eigen weg dreigde te gaan en een van de pieten, nog herstellende van de ontsnappings-act, op de mantel van Sint ging staan, waardoor de voortgaande beweging van de kindervriend op brute wijze werd onderbroken. Door deze onbeholpen actie van de piet verloor Sint het evenwicht, maar hij slaagde er in om de gevolgen daarvan te beperken. Dankzij een aantal bewegingen, welke een hoog breakdancegehalte hadden, kwam Sint weer redelijk snel in balans. De staf echter, was toen al beland tussen het groepje leerlingen uit groep vijf, dat zich in volle verwachting op de voorste rijen had geïnstalleerd. Het was logisch en begrijpelijk dat de leden van deze groep zichzelf in veiligheid probeerden te brengen. Echter door deze actie werd juffrouw van Bomen onder de voet gelopen en belandde, welleswaar heftig tegenstribbelend, op de grond voor de voeten van een van mijn collega’s. In plaats van de val te breken en zijn hulp aan te bieden verloor ook hij zijn evenwicht, maar gelukkig werd zijn val gebroken door de struiken langs het schoolpleintje. Onze leerlingen gingen uit hun bol, zeker toen Kareltje uit groep zes de gevallen staf aan wilde reiken aan de kindervriend maar dit op een zodanige wijze deed dat Sint vol in het kruis werd geraakt. Gelukkig kwam niemand op het idee of in de verleiding om Sinterklaas kapoentje*) te zingen. Nadat Sint zich weer had hersteld van deze onbedoelde aanslag is het toch allemaal nog goed gekomen. Het was al met al heel gezellig. Hopelijk dat het budget voor volgend jaar weer meer ruimte biedt.

*)kapoen=haan die essentiële onderdelen mist.
 


Bedreiging  (1)


Het was een fantastisch idee. De directeur van onze school had in het wekelijkse overleg voorgesteld om alle ouders te benaderen en hen te vragen om actief bij te willen dragen met het opvoeden van het addergebroed, dat ze al dan niet met opzet op deze wereld hadden gedropt. Hij onderschreef de initiatieven die in de landelijke politiek als nieuw idee werden opgevoerd. Natuurlijk moest er wel een goed plan aan ten grondslag liggen volgens onze leider. Hij stelde voor om een werkgroep samen te stellen, die de opdracht kreeg om er voor te zorgen dat de inzet van bereidwillige buitenschoolse ouders in goede banen werd geleid. De taken moesten vooral zinvol en motiverend zijn.
Ik had het geluk dat ik ondanks mijn geringe bijdrage aan de educatie van de op onze school gestalde kroost, toch deel uit mocht maken van deze werkgroep. Maar ik had ook het gevoel dat mijn keuze meer gebaseerd was op een bepaalde vorm van eigenbelang van mijn collega’s dan op mijn kritische opmerkingen, die overigens wel opbouwend van karakter waren. Want mijn vraag waar we in hemelsnaam de vrijwilligers voor konden inzetten werd niet met passende antwoorden gepareerd. Integendeel. De antwoorden beperkten zich toch voornamelijk tot de begeleiding van schoolzwemmers, al stond het schoolzwemfestijn op het punt om te worden gesaneerd. Of de voorbereidingen van de ouderavonden, het verzorgen van koffie, cake en koekjes. Het grondig reinigen van de klaslokalen en het opruimen van de lerarenkamer. De verzorging van de planten en het vegen van de speelplaats. Het aantal suggesties nam hand over hand toe. Het viel mij op dat er nogal wat activiteiten werden genoemd die ik tot mijn dagelijkse werkzaamheden mocht rekenen. Ik zag de lijst groeien en ik kreeg een onbestemd gevoel over me. Was men nu bezig om mij weg te saneren? Werd ik door mijn collega’s op een subtiele wijze afgeserveerd?  Ik protesteerde en zei dat het wel heel erg kortzichtig was om aan te nemen dat hier voldoende ouders voor te vinden zouden zijn. In mijn ogen was het een kansloze missie. Ondanks mijn kritische opmerkingen werd mij het lidmaatschap van de werkgroep niet ontnomen. Ik mocht blijven, ondanks de vermeende verstrengeling van belangen. Althans zo werd mijn aanwezigheid in deze werkgroep door een van mijn collega’s geclassificeerd. Onze leider nam het woord. Hij reageerde op de stelling van mijn collega dat hij er van uit ging dat ik mijzelf objectief en constructief zou opstellen. Hij had er alle vertrouwen in. Was hij een wolf in schaapskleren? Had hij in zijn nieuwe budget mijn arbeidsplek al met een dikke zwarte viltstift doorgestreept? Ik kon aan niets anders meer denken. Mijn complottheorie hierover leek waterdicht, hoe ik het ook benaderde.
De agenda’s werden getrokken en alleen de dinsdagavond was beschikbaar. De andere drie gekozen leden van ons praatgroepje waren op alle andere dagen betrokken bij diverse vrijetijdsbestedingen, of volgden een cursus, moesten met de hond uit, konden niet gemist worden op de zangvereniging en zelfs hoorde ik, als overigens gepast excuus, het oppassen op de kleinkinderen voorbij komen. De dinsdagvond was de enige avond dat ik een verplichting had. Mijn vaste biljartavond. Na een kort overleg waar ik zelf niet aan deel nam was het duidelijk dat de biljartavond door niemand van groot belang werd geacht en dat deze futiliteit zeker onder geen enkel beding de voortgang en ontwikkeling van onze werkgroep mocht belemmeren. Het was duidelijk waar ik stond. Voorlopig leek het er op dat in ieder geval een niet onbelangrijk deel van mijn voet, links of rechts maakte niet uit, al buiten de deur stond. Het leek slechts een kwestie van tijd te zijn dat het restant van mijn stoffelijke omhulsel aan de voor mij verkeerde kant van binnen-schoolse activiteiten zou worden geparkeerd. Het voelde als hoogverraad. Ik keek mijn collega’s één voor één aan en vroeg me af welke sancties ik kon nemen. Geen koffie en geen aanvulling van rollen toiletpapier meer. Ik zou de verwarming pas aanzetten tegen de tijd dat men op school kwam. Nu waren alle lokalen inclusief de kamer van de leraren al voorverwarmd waarvoor ik regelmatig de nodige waardering mocht ontvangen. Ook mijn hulp en deelname aan tussentijdse klusjes in de privésfeer zou ik vanaf prompt op de lange baan schuiven. Ze zouden het weten. De auto van onze directeur stond gepland voor een wasbeurt. Ik nam me voor hem met het nodige cynisme de zeem en emmer aan te bieden. Ik zou op sarcastische wijze een beroep doen op zijn zelfwerkzaamheid en eigen initiatief. Ik zou een brief schrijven aan de koningin en aan de minister-president. De laatste viel na een korte overweging af. Ik zag wel in dan ik daar nauwelijks enige response of ondersteuning van mocht verwachten. Ik zou protesteren bij de VN, bij de raad voor de mensenrechten, bij het wereld- natuurfonds en bij de bond van kaketoe-verzamelaars. Ik was er helemaal klaar mee.
Ondertussen had onze directeur een korte toelichting gegeven over zijn voornemen voor het nieuwe schooljaar. Het was zijn oprechte bedoeling mijn leven gemakkelijker te maken en hij hoopte dat ik door de ondersteuning van vrijwilligers meer tijd zou krijgen voor belangrijkere zaken. De school moest nodig worden gerenoveerd en hij had ook een plan klaar voor het herinrichten van de speelplaats. Daar had hij mijn hulp dringend bij nodig. Ik knikte instemmend en besloot spontaan alle voorziene protestbrieven en alle andere manifestaties per direct af te gelasten. Het inroepen van hulp van vrijwilligers vond ik een briljante gedachte van onze leider.

 


Conference (1)


De kerst zit er weer op. Mijn collega Jan en ik worden geacht nog een en ander op te ruimen en daarna kunnen wij ons op gaan maken voor de jaarwisseling. De school is leeg en verlaten.
Gisteren hebben we eigenlijk al het meeste gedaan, maar vandaag moeten we de dag nog volmaken. En dat doen we dan maar. Jan vertelde me dat oud en nieuw altijd een groot feest bij hun in de familie is. Gezelligheid in optima forma. Met zelfgemaakte oliebollen, fruitbowl, appelbeignets, veel bier en andere drankjes. Een feest tot in de kleine uurtjes. De eerste dag van het nieuwe jaar ging volgens zijn zeggen meestal grotendeels aan hem voorbij. Jan was niet getrouwd net zo min als ik. Dus ik vroeg hem met wie hij dan wel deze uitspattingen deelde. Hij bleek steevast te worden uitgenodigd door een nichtje, een oomzegster die ieder jaarlijks inzette op tenminste één goede daad. Naast oom Jan waren er nog andere familieleden aanwezig. Het gezelschap werd naar ik begreep verder aangevuld uit de vrienden- en kennissenkring, zoals buren en andere niet-verwanten. Jan benadrukte tot drie keer toe dat hij ieder jaar weer samen met zijn nichtje overheerlijke oliebollen uit de frituur toverde. De opwinding en spanning waren al dagen van te voren bij de feestgangers te voelen. Volgens hem leefden iedereen naar het moment toe dat hij ook weer samen met zijn nichtje de eerste schaal met oliebollen de kamer binnenbracht. Ik knikte en ik deed of ik onder de indruk was. Misschien was het ook wel een vorm van afgunst. Ik zat meestal op oudejaarsavond in mijn flatje samen met een glas wijn en een paar stukjes kaas naar de gebruikelijke oudejaarsconferences te kijken. Naar Youp of Dolf, Beau en zo. Tegen twaalven was het vast tarief dat ik een glaasje champagne voor mezelf inschonk. Na de wisseling en een korte blik naar buiten met de bedoeling kennis te nemen van de hoeveelheid herrie-makend knal- en vuurwerk, was het meestal dan wel gedaan, zou men in België zeggen. Tijd om het bed op te zoeken en vervolgens met een diepe zucht tot de conclusie te komen dat het al met al niet veel was, wat er op de teevee was aangeboden.
Ik vertelde mijn oud- en nieuw ervaring tegen mijn collega. Hij keek me aan en ik zag een vorm van medeleven in zijn ogen. Hij was zichtbaar met de situatie verlegen, maar ik was blij dat hij zich hier niet door liet verleiden mij uit ten nodigen voor de oliebollenorgie bij zijn nichtje. Ik zei hem dat het me leuk leek zelf zo’n oudejaarsconference te maken, waarop hij me nog eens aan keek en ik alleen maar kon constateren dat zijn medelijden voor mij verder was toegenomen. Ik probeerde mijzelf te hervatten door een aantal voorbeelden aan te dragen. De grappen hadden niet het effect waarop ik gehoopt had. Jan probeerde nog iets van een glimlach te produceren en toen ook mijn volgende probeersel geen enkele uitwerking had op zijn lachspieren, besloot ik het er maar even bij te laten. Echt leuk zijn is best lastig. Het was ook maar al te duidelijk dat mijn optreden hem er van overtuigd had, dat het niet verstandig van hem zou zijn om mij te vragen voor het oliebollenfestijn. Het risico dat mijn grappen en de eventuele aanwezigheid hiervan op volgende feestjes had van ernstige invloed kunnen zijn op de continuïteit van de oliebollenparty. Het is goed zo. Laat mij maar. Samen met Youp en zo raak ik wel in het nieuwe jaar en zoals ieder jaar het geval is, zal ik me zelf dan ook wel weer inbeelden dat wat zij doen, ik zelf ook wel had kunnen bedenken.

 


Conference  (2)


We hebben het weer gehad. Youp, Beau, Freek hebben hun zegje weer gedaan. En ook ik heb het weer overleefd. En dat ondanks een spervuur van bermbommen, voetzoekers en lawinepijlen al dan niet afgewisseld door siervuurwerk uit verre vreemde opkomende economieën. Niks crisis, gewoon knallen. Rutte en Wilders zullen elkaar wel gebeld hebben. Ik hoor het Marc Rutte tegen Wilders zeggen; ‘het kan nog wel wat minder Geert. Er kan nog wel wat vanaf.’
2012 is aangekondigd als een zwaar jaar. Bezuinigen, inkrimpen, minder te besteden, de euro redden en daarmee alle zuidelijke landen een kans op overleven bieden… we krijgen het nog druk. Gelukkig hebben we het EK-voetbal, de Olympische spelen, aan elkaar geprogrammeerd door de Tour de France en Roland G. en Wimbledon. Geef de mensen brood en spelen. Nou ja, geef het volk in ieder geval spelen. Het geeft wat afleiding en het moet voor de Grieken toch ook wel weer een opsteker zijn dat er ieder geval nog waardering in de wereld is voor hun cultuur, al is dan even geleden. Dat er in ieder geval nog iets is dat herinnert aan de tijd dat het even wat beter met hun land ging. Hoewel, ik denk dat de gemiddelde Griek indertijd ook niet bij machte was qua financiën grote potten te breken. In ieder geval geen spaarpotten. Laat het een schrale troost voor ze zijn. Zij hebben in ieder geval vaker mooi weer dan wij en als ons aardgas op is, hebben zij in ieder geval nog het voordeel van zonne-energie. Als ze tenminste geld hebben voor de panelen. De sterken zullen het overleven. Of zijn het de slimmen, of degenen die dicht bij de spaarpotten zitten? Graaiende handjes, ik zie het zo voor me. Als we een zelfde soort regime zouden hebben als in sommige Verwegistanlanden,  dan zou de handschoenenverkoop onder de doelgroep schatbewaarders op een absoluut dramatisch niveau zijn aanbeland. Handen af. Zelfs met het vooruitzicht op een strenge winter. Maar ja, voorspellingen… wat kunnen we ermee? Er is altijd wel iemand die wat roept, waarvan een ander vindt dat het best eens waar zou kunnen zijn. Er zijn mensen op deze manier gepromoveerd en er zijn zelfs hele wereldoorlogen op gebaseerd. Er is dus nog hoop. Een ding is zeker, 2012 zal niet hetzelfde zijn als 2011 al was het alleen maar omdat we in februari een dag meer hebben. Het is weer een schrikkeljaar. Minder loon, minder te besteden en dan ook nog één dag extra. Misschien moeten we er wel een nationale lijndag van maken. Geen Mac’s en dan bedoel ik niet dat we niet mogen iphonen of ipadden, maar dan we even niet snacken,  zo maar voor één dagje. Dus ook niet Burgerkingen of naar de plaatselijke frietkot. Gewoon gezond, een blaadje sla en een smakelijke vegetarische smulrol. De partij voor de dieren zal dit idee zeker met liefde omarmen. Met de ondersteuning van een nationaal televisieprogramma, bij voorkeur op alle zenders, moet dit een succes van ongekende omvang kunnen worden. Op een handvol anorexia-meisjes na zal iedere Nederlander er wat aan hebben. Ik word al enthousiast bij de gedachte dat bijvoorbeeld een tros radijsjes zal worden verloot onder de kijkers. Hoe verhelderend kan het zijn. In plaats van een cruise naar een of ander tropische bestemming, een product waarmee je het leven mee kunt verlengen. Op lange termijn dan… Maar is dat wel wat we willen…? Ik denk even aan onze zuidelijke mede-Europeanen. Het is niet echt solidair, om ons maar één dag van de goede kant te laten zien. Nee, misschien moet het wel wat langer duren en moeten we bijvoorbeeld tien procent van onze nationale verteringen en gelag verzamelen en dat naar hen toezenden. Het helpt hen en ook vooral ons. Geen overgewicht meer en daardoor lagere ziektekosten met als gevolg lagere premies en dan hebben wij uiteindelijk dus ook weer meer te besteden. En waar gaan we dit dan aan uit geven? Juist. Aan all-inclusive vakanties in Griekenland en Italië, Spanje…! Kortom een win-win situatie. Hoe simpel kan het zijn. Nicolas en Angela… dit idee is helemaal gratis. Helemaal voor noppes, nada  voor niks. Maar verlos ons van Marc en Geert. En al het kwade. Amen
Ik heb deze tekst gemaild naar mijn collega Klaas Jan. Hij heeft mij een berichtje terug gestuurd dat het weer wat beter met hem ging. De hoofdpijn was te verdragen. Hij vertelde me ook dat hij de diverse oudejaarsconferences alsnog had gevolgd. Hij had het allemaal op de harde schijf vastgelegd. Klaas –Jan vond het allemaal wat tegenvallen. Echt leuk zijn is lastig. Hij repte met geen woord over mijn bijdrage. Of toch…? 

 


Tandarts  (1)


Mijn tandarts vertelde me tijdens mijn laatste bezoek dat hij er een eind aan ging maken.  Ik begreep al snel dat hij hier doelde op het voortzetten van zijn praktijk of beter op het niet voorzetten van deze martelwerkplaats. Mijn tandarts en ik hebben altijd goed contact gehad. Ik was op de hoogte van het wel en wee tussen hem en zijn echtgenote en het was me maar al te duidelijk geworden dat het gezegde dat praatjes geen gaatjes vullen wel heel erg letterlijk tot de uiteindelijke breuk tussen hem en haar hadden geleid. Hij vertelde me dat hij wel zijn best had gedaan om zijn Eva te plezieren, maar hij betoogde dat vooral zijn werk een remmende werking op deze pogingen had veroorzaakt. Het ontbrak hem eenvoudigweg aan de broodnodige inspiratie. Het boren, vullen, trekken en het verwijderen van tandplak en andere onregelmatigheden bleef ook nadat hij de deur van de praktijk achter zich dicht had gedaan, meespelen en hij voegde daar nog aan toe dat zijn unieke  postzegelverzameling ook de nodigde aandacht van hem vergde. Hij glimlachte toen hij daar over begon. De kleurrijke getande kunstwerkjes betekenden heel veel voor hem. Ik kon dat direct merken aan de manier waarop hij bij mij de laatste beetjes tandplak verwijderde. Het was een actie met veel gevoel. Hij zuchtte en keek mij aan. Hij stak zijn hand uit en ik ging er van uit dat het klaar was. Over en uit. Maar voordat het tot een afscheid kwam gaf hij mij een enveloppe en vertelde dat hier alle informatie in te vinden was over hoe het nu verder moest. Hij voegde er tegelijkertijd aan toe dat hij van de opbrengst van de verkoop van zijn praktijk ruim vooruit kon en meldde op ironische wijze dat gezien zijn status van partner-loze oudere het niet onwaarschijnlijk was, dat hij ook gezien zijn sobere levenswijze, hij ten minste voor een veertigtal jaren voldoende middelen had om te kunnen overleven. Maar hij dacht niet dat het zo ver zou komen. Binnen zijn familie was het niemand gelukt om ouder te worden dan tachtig. Volgens zijn berekening was zijn kapitaal pas bij het bereiken van zijn achten en negentigste verjaardag op een zorgwekkend peil geraakt. Hij had geen kinderen en dat was in het kader praatjes vullen geen gaatjes wel bijna een logische uitkomst. Zijn vrouw had zich daar nooit bij neergelegd, maar was toch langer bij hem gebleven dat hij had verwacht. De ruime mogelijkheden in het verwerven van luxe artikelen was in eerste instantie een bindende factor. Maar zij was bijna tien jaar jonger en dat gaf op een bepaald moment toch de doorslag. Hij vertelde me dat hij haar had losgelaten en wel op een manier dat het leek of hij een meesje terug had gezet in de natuur. Hij keek me nog maar eens aan. Hij wist dat ik nooit een vogeltje in mijn kooitje had gehad en met veel gevoel voor drama prees hij me, als een meester zijn volgeling. Maar al met al had ik geen tandarts meer. Alleen een enveloppe met daarin het alternatief tussen niets en iets. Ik zag zijn vermoeide blik. Het viel hem zwaar afscheid te moeten nemen van al die opengesperde monden met daarin allerlei uitdagingen en onmogelijkheden. De gedachte aan zijn postzegels deed hem weer opfleuren. Ik verpestte deze opleving door op te merken dat ze de laatste jaren ook zonder tandjes werden uitgebracht. En weer was er die diepe zucht. Ik voelde me schuldig en probeerde het goed te maken door ten minste vijf landen te noemen, die nog niet aan deze moderne tijd ten prooi waren gevallen. Althans niet met het uitbrengen van niet getande postzegels. Hij schudde het hoofd en ik zijn hand en ik liep voor de laatste keer door het troosteloze gangetje dat naar de uitgang leidde.


Bedreiging (2)


Een dikke week nadat alle leerlingen een persoonlijke brief van onze directeur mee naar huis hadden gekregen met daarin de dringende oproep voor hulp en ondersteuning maakte onze werkgroep de balans op. We kwamen na hertelling op vier reacties. In het geval van drie aanmeldingen was er sprake van ernstige beperkingen of moet ik zeggen belemmeringen. Eén vrijwilliger wilde wel, maar alleen maar tot het moment dat hij weer werk had gevonden. Dat kon elk moment het geval zijn, volgens de briefschrijver. De tweede aanmeldster wilde wel van alles doen, maar alleen vóór de middag. Er stond niet bij waarom, maar van haar nazaat begrepen we dat zij iedere middag werkzaamheden had, die nou niet bepaald als een voorbeeldfunctie kon worden aangemerkt voor ons leerlingenbestand. Het is niet mijn eigen vaststelling maar een veronderstelling die ik deed aan de hand van het verhaal van haar zoontje Dennis die vertelde dat zijn moeder druk was met de telefoon en meestal ook met de webcam. Ze had er wel een eigen kamertje voor en dat stelde mij gerust. Op mijn vraag of hij dat dan niet erg vond, keek hij mij niet begrijpend aan. Ze konden er ruim van op vakantie en de pas aangeschafte BMW uit de 5 serie had in hun buurt veel indruk gemaakt. Na een kort onderling overleg waren we eensgezind de mening toe gedaan dat de moeder van Dennis niet goed paste in het profiel dat wij voor ogen hadden. Zonder overigens een standpunt in te nemen over de manier waarop de BWM uit de 5-serie bij elkaar was gespaard. Juffrouw Derks van groep zeven zei dat het in ieder geval een handige wijze was om veel geld te verdienen op een gemakkelijke manier. De reactie van de jonge onderwijzer van groep drie deed ons huiveren. Hij vroeg zich af wat juffrouw Derks tegenhield. Juffrouw Derks is vrijgezel, tamelijk gezet en bijna vijfenvijftig. Het beeld dat mij voor ogen kwam veroorzaakte een acute aanval van brandend maagzuur. De combinatie van mijn fantasie en te sterke koffie was uitermate vervelend voor mijn maagwand en andere delen van mijn verbrandingssysteem.
De derde kandidaat had maar een kleine voorwaarde. Hij beschreef zichzelf als onhandig of liever als dubbel linkshandig en hij had regelmatig last van flauwtes. Verder waren er geen onoverkomelijke afwijkingen en hij stelde zich dan ook graag beschikbaar. Ook al het gegeven dat hij volledig was afgekeurd voor alles, in de breedste zin des woord, stelde hem in de gelegenheid om zich volledig op onze school uit te kunnen leven. De vierde kandidaat had geen enkele beperking. Ze was dan wel geen officiële moeder van een van onze leerlingen, maar ze woonde naast Fransje uit groep drie. Ze had het briefje gelezen tijdens de laatste oppassessie bij Fransje, volgens haar eigen lezing. Ze was als een tweede moeder voor Fransje. De oorspronkelijke moeder werkte bij een grote fabriek. Die had nauwelijks tijd voor andere dingen en zeker niet voor Fransje. De oorspronkelijke vader van Fransje was uitgeweken naar Frankrijk in gezelschap van een andere vrouw. Eentje die veel jonger was dan de moeder van zijn kind. Onze vierde kandidaat onderstreepte nog maar eens het belang van haar aanwezigheid. Zonder haar zou Fransje een sleutelkind zijn geworden. Nu stond er als hij thuiskwam uit school een kopje warme melk en een gevulde koek voor hem klaar. Ze voegde er nog aan toe dat het natuurlijk helder en duidelijk was dat de zorg voor Fransje niet onder haar in-schoolse activiteiten mocht lijden. Ze wilde dan ook op zijn minst een uur eerder thuis zijn dan Fransje. De leden van onze selectiecommissie waren het er over eens dat de haalbaarheid voor het inzetten van de oppas van Fransje bijna niet te plannen was.
Het zag er somber uit. Er waren geen kandidaten die kansrijk deze eerste selectie door zouden komen. Ik zag ook wel in dat mijn kansen op een beter en hoger leven door deze ontwikkelingen ernstig werden bedreigd. Mijn taken als conciërge zouden op deze manier nauwelijks veranderen. En alle hogere doelen kwamen hierdoor onder zeer zware druk te staan. Onze leider stond er alleen voor met al zijn plannen. Ik vond het jammer, maar het was niet anders helaas.

 


Voetbal (1)


Ik heb er geen verstand van. Van voetbal bedoel ik. Buitenspel, hoekschoppen, slidings en penalty’s zijn aan mij niet besteed. Ik ben niet in oranje gehuld als de nationale ploeg tegen Verweggistan moet voetballen. Het was dan ook een totale overwinning op mijzelf toen ik op uitnodiging van de vader van Johnny Bruining op het veld van FC BLDN langs de zijlijn stond. Johnny was volgens zijn vader een natuurtalent en eigenlijk veel te goed om in de d’tjes van BLDN te spelen. Maar ja, de leeftijd van Johnny  was nou eenmaal de grote sta-in-de-weg. Een onoverkomelijke belemmering in de tot in detail uitgestippelde loopbaan van de kleine blonde spits. Zijn vader had naar volgens zeggen, geprobeerd de voetbalbond middels een schrijven tot dispensatie te bewegen. Deze ultieme poging bleek kansloos te zijn. Kortom, Johnny was gedwongen om met het d-elftal het seizoen uit te voetballen. Daarna zou een en ander bekeken worden, in ieder geval door de trainer en de technische commissie, een verzameling van wijze mannen en kenners van alle innen en uiten van voetbal. Of beter alle ins en outs. Het voetbalspel is uiteindelijk van oorsprong voor zover ik weet althans, een Engelse vinding.
Daar stond ik dan op mijn vrije zaterdag, met mijn schoenen in de modder, achter een rommelige krijtstreep, waarvan ik aannam dat daar de bal in principe niet overheen mocht komen. Nadat een kleine vijftien man of liever jongetjes van rond de tien het veld op waren gekomen, er waren er een paar ziek, legde een jongeman van een jaar of zestien, gehuld in een zwart tenue, de bal in het midden van de kunstig aangebrachte ronde cirkel. Hij zei nog iets tegen de twee aanvoerders en het leek me dat zij het hadden begrepen. Dat de beide jongens de aanvoerders waren had ik vernomen van de vader van Johnny, die naast mij was komen staan en me vertelde dat hij zijn zoon ook nog even had toegesproken. Een laatste stimulans hoewel dat niet echt nodig was volgens hem. Om Johnny te motiveren, bedoelde hij. De wedstrijd was begonnen, althans er liepen op zijn minst dertien jongetjes kris kras door elkaar op zoek naar die ene bal. Mijn opmerking dat het beter zou zijn als er meerdere ballen door de club ter beschikking zouden worden gesteld vond totaal geen genade bij de vader van Johnny. Hij keek me aan en zijn blik zat vol minachting voor mijn onbenullige opmerking. De humor waarmee ik geprobeerd had de sfeer wat op te vrolijken, was overduidelijk totaal onzinnig en van geen enkel niveau. Ik wist het en nam het besluit om in het resterende deel van de wedstrijd mijn mond te houden.
Met de rust was er nog steeds niet gescoord. Johnny had zijn uiterste best gedaan, maar was tot dan toe niet erg succesvol in zijn acties geweest. Integendeel. De beide keren dat hij bijna in het bezit van de witte bal kwam, leek het wel of er iets in hem blokkeerde. De vader van Johnny had hem daar op gewezen. Zijn woorden waren helder en duidelijk geweest. Als het zo met Johnny verder ging was hij, vader Bruining voor de laatste keer op zijn vrije zaterdag op het veld van BLDN. Hij legde mij uit dat hij dat uiteraard niet meende maar dat hij daarmee Johnny op scherp wilde zetten. Hij wilde hem prikkelen en hij verzekerde mij dat ik het resultaat van zijn psychologische aanpak in het tweede bedrijf terug zou zien. Ik probeerde nog te zeggen dat ik nog andere verplichtingen had en ik eigenlijk weg moest en ik het heel erg spijtig vond, maar hij keek mij zo doordringend aan dat ik al snel tot de conclusie kwam dat ik er goed aan deed om ook de tweede helft te blijven.
Na afloop van de wedstrijd die met acht nul werd verloren zei vader Bruining tegen zijn zoon, dat er het weekend niet met de elektrische trein mocht worden gespeeld. Hij zou hem in plaats daarvan een persoonlijke training geven. Johnny keek mij aan en ik schudde mijn hoofd. Ik begreep er niets van. Of beter, ik heb er geen verstand van.


Voetbal (2)


Een goede week geleden heeft de vader van Johnny Bruining mij gebeld. Hij vond het van groot belang om mij te vertellen dat hij elftalleider werd van het elftal van Johnny. Met ingang van het nieuwe seizoen wel te verstaan. Dit seizoen viel er geen eer meer te behalen. Ondanks de vermeende klasse van zijn zoon en zijn eigen inzet was het elftal van BLDN met rasse schreden op weg naar degradatie. Maar het nieuwe seizoen was volgens vader Bruining een formaliteit. Halverwege zou het al duidelijk zijn dat de degradatie een ongelukje was geweest, een onfortuinlijke samenloop van omstandigheden. Hij en zijn Johnny waren vast van plan om de rest van het elftal op sleeptouw te nemen en het vervolgens te leiden naar de eeuwige roem. FC BLDN zou daarna zeker zijn expertise in gaan zetten voor andere elftallen en de voorzitter van de vereniging had hem al naar zijn telefoonnummer gevraagd. Hij vertelde mij dat hij ook alvast zijn 06- nummer aan de man had gegeven want het was natuurlijk van groot belang dat hij dag en nacht bereikbaar zou zijn, zodat er optimaal gebruik kon worden gemaakt van zijn inzichten. Die waren van groot belang voor de toekomst van BLDN. Hij was er zeker van.
Hij had op internet gezocht naar een passend trainingskostuum, maar was nog niet geslaagd. Ik meende met mijn misplaatst gevoel voor humor op te moeten merken dat het toch vooral passend moest zijn. Er klonk een diepe zucht. Het was duidelijk dat het beter was als ik, de voetbalanalfabeet, mijn mond dicht hield. Hij liet er geen enkele twijfel over bestaan dat hij er van overtuigd was dat mijn aanwezigheid geen enkele positieve bijdrage zou leveren aan de ontwikkeling van BLDN en in het bijzonder aan de ontwikkeling van het elftal van de d’tjes. Ik kon zijn standpunt wel begrijpen. Dat alle claims op de voor mij toch heilige zaterdag hiermee als vervallen konden worden beschouwd was een bijzondere prettige bijkomstigheid.
Als ik zelf sportende kinderen had gehad was het allemaal anders geweest. Maar om nou iedere zaterdag naar de verrichtingen van andermans broedsel te gaan kijken en dat dan ook nog in het gezelschap van zijn verwekker kon mij niet bekoren. Op de in mijn ogen min of meer overspannen reactie op de verrichtingen van zoon Bruining en zijn sportvriendjes was ik al eerder afgeknapt. Hij deed mij eigenlijk een enorm plezier toen hij mij min of meer afserveerde. Hij zei dat hij het wel kon begrijpen dat ik er niet veel aan vond. Iemand met zo weinig gevoel voor het spelletje was hij niet eerder tegen gekomen. Ik gaf hem voor de vorm volmondig gelijk en ik zei dat het misschien zo ook wel beter was en dat ik hem in de toekomst waarschijnlijk alleen maar voor de voeten zou lopen, op zijn weg naar het grote succes. Hij was het er helemaal bij mee eens. Ik vroeg wat BLDN eigenlijk betekende. Hij zei dat het stond voor Beter Laat Dan Nooit.
De club was voortgekomen uit het cafévoetbal. Hij had er zelf ook vele jaren gespeeld. Het was nu een echte club met fijne leden met een verwijzing naar zichzelf. Hij vroeg of ik eventueel nog wel aan de jaarlijkse loterij mee wilde doen en dat hij me op de hoogte zou houden over de successen van zichzelf en zijn zoon.
Vanmorgen kwam ik Johnny tegen op het schoolplein. Hij vertelde vol trots dat hij dankzij de steun van zijn moeder op tennisles mocht.
‘Voetbal was niet echt mijn ding meneer,’ zei hij en ik snapte dat maar al te goed.

 


Valentijn toch…!

 

Juffrouw Derks is teleurgesteld. Niet in de mensheid maar in de betrouwbaarheid en accuratesse van Valentijn. Nadat ze mij deelgenoot had gemaakt van haar ongenoegen kon ik wel begrijpen waar de schoen knelde, waar de pijn zat. Het zat namelijk zo. Juf Derks had met de post op veertien februari een mooie grote rode enveloppe ontvangen. Het gevaarte was bij de buren bezorgd omdat het eenvoudigweg niet in de brievenbus paste. De buurvrouw had hem nog dezelfde avond bezorgd omdat ook zij er van uit ging dat dit wel eens de grote ommekeer zou kunnen zijn in het saaie en monotone vrijgezellenbestaan van juf Derks. Ze was er zeker van dat dit een uniek moment was en met een zekere opwinding had ze onze juf veel plezier toegewenst. Waar dit plezier mee was te behalen, was voor juf wat vaag maar de uitgesproken wens werd in dankbaarheid en opwinding aanvaard. Het ging juf te ver om de buurvrouw uit te nodigen om bij de onthulling van het mysterie van de rode enveloppe getuige te zijn en na een aantal minuten werd dat ook de buurvrouw duidelijk. Die kwam langzaam tot de conclusie dat het misschien beter was om terug te keren naar haar eigen Valentijn, die zoals gewoonlijk wel voor de teevee zou zijn neergestreken met de voeten op de salontafel en de broekriem op een gaatje ruimer. De kookkunst van de buurvrouw was voor haar eega een uitermate goed excuus om grote hoeveelheden naar binnen te werken. De liefde van de man gaat tenslotte via de maag en in dit geval moet er sprake zijn van een ongelofelijke affectie en warmte in de relatie. Het flesje bier als extraatje was voor hem als het sigaretje na het vrijpartijtje. Ik heb dit allemaal mogen vernemen van juf Derks. Ik vond haar formulering eigenlijk wel schokkend en maar vooral eigentijds. Voor zo ver ik weet heeft ze nooit een relatie gehad. Dus de levenswijsheid die zij in deze interpretatie legde kwam niet voort uit eigen ervaring maar uit haar vermogen om zich in te kunnen voelen in de situatie van buurvrouw en buurman. Heel modern dus. Maar goed terug naar de rode enveloppe en de scheur in het vertrouwen van juf Derks in Valentijn.
Ze had de enveloppe geopend en de kleurrijke kaart met daarop een beertje met ballon en een grote margrietachtige bloem in de poot had haar hart sneller doen kloppen. Er was geen enkele vermelding van de afzender te vinden en juf had zich minuten lang afgevraagd van wie dit hemelse bericht afkomstig zou kunnen zijn. Ze gaf eerlijk toe dat het niet mee was gevallen om een naam van een mogelijke stille aanbidder te produceren. Ze had nog even aan mij gedacht. Er was een lichte huivering door mij heen gegaan. Het waarom daarvan kon ik niet verzinnen en ik vond het dus ook eigenlijk wel een beetje flauw van mezelf. Maar goed, ik ben ook maar een mens met een eigen gevoel voor romantiek. Juf Derks ging door met haar verhaal. Ze had de kaart nog eens goed bestudeerd en toen ze geen enkele aanwijzing had gevonden had ze haar aandacht gericht op de enveloppe.
Ze was geschrokken toen ze de adressering zag. Valentijn had zich vergist in het adres. Anna Derksen woonde even verderop in de straat. Volgens juf was het een studente economie en ze kende het meisje van het kassawerk in de supermarkt om de hoek. Anna was volslank, blond en rond de twintig. Juf A. Derks en Anna Derksen staan onder elkaar vermeld in de telefoongids. Valentijn toch….!


Wroeging


Vorige week was het weer ouderavond. U kent dat vast wel. Een avond waarop ouders worden geacht naar school te komen en tegen hun zin in worden betrokken in het wel en wee van hun kind. Ik heb zelf geen kinderen dus ik kan hier geen enkele deskundigheid of ervaring aanvoeren. Ik ga af op de gezichtsuitdrukkingen en de lichaamstaal van de verwekkers van de crimineeltjes op onze school. Volgens een van mijn collega’s is een groot deel van de meegereisde vaders niet verantwoordelijk voor het addergebroed en heeft de werkelijke dader ondertussen elders onderdak  gevonden bij de een of andere struise blonde en probeert daar zijn hoeveelheid testosteron op peil te houden. Er zijn er ook die zelf de dupe zijn geworden van de drang naar avontuur van de partner. In dit geval is de blonde struise blijven wonen en heeft de eigenlijke vader onderdak gevonden in een afbraakflat verderop in de stad. De school heeft relatief gezien een groot aantal van dit soort gevallen. Het lijkt wel of er een epidemie is geweest in groep vier en in groep vijf. De leeftijd van de ouders ligt tussen de vijfendertig en veertig jaar. Een andere collega heeft hier op eigen wijze onderzoek naar gedaan. Er is geen enkele wetenschappelijke verklaring voor te vinden volgens deze onderzoeker. Nu heeft hij zelf bedacht dat het wel eens te maken zou kunnen hebben met ouder worden. Toen ik vroeg of hij daarmee de toename van de leeftijd bedoelde, schudde hij ontkennend het hoofd. Nee, hij bedoelde het ouderschap en maakte zijn oprechte excuses voor zijn onvolledige formulering. Ik accepteerde zijn spijtbetuiging. Hij ging verder met zijn betoog en het kwam er op neer dat het besef om verantwoordelijk te zijn voor de opvoeding van een ontkiemde eicel, al dan niet met opzet tot ontwikkeling gebracht, voor menig echtpaar het einde betekende van de voorgenomen duurzame relatie. Het werkte beklemmend volgens het inzicht van mijn collega en de spanning die een en ander tot gevolg had was het begin van het einde. Het was in feite het startsein om op zoek te gaan naar een alternatief. De vooruitgang heeft hier uitkomst geboden. Het internet is een uitgelezen plek om te daten zonder direct de eerste avond aan de bak te moeten. Goed dat er is. In anonimiteit en op een rustig moment is het een ideale ontmoetingsplek. Mijn collega ging verder met zijn complottheorie. Hij fluisterde mij in mijn oor dat de gemaakte afspraken voor de avondescapades van te voren op het schoolplein werden bekonkeld. Hij had zelf waargenomen dat mailadressen en mobiele nummers werden uitgewisseld door mannen en vrouwen, of beter vaders en moeders waarvan zeker was dat ze niet de eigenaar waren van hetzelfde kind.
 Toen ik een grote donkere kerel en een licht blonde dame binnen zag komen had ik mijn oordeel al klaar. Weer zo’n stel uit de categorie die mijn collega betitelt als internetavonturiers, fiberlovers, laptopgelukzoekers. Ik kon me even niet voor de geest halen bij welke koter deze combinatie hoorde. Toen de man mij aansprak en aan me vroeg waar hij moest zijn, werd het me duidelijk. Zij was de moeder van Timmy en hij was haar nieuwe vriend. Timmy had mij er over verteld. Zijn echte vader is drie jaar geleden bij een ongeluk omgekomen. Ik kreeg een beetje wroeging toen ik realiseerde dat ook ik zo mijn vooroordelen had. Ik probeerde het goed te maken door beiden een kopje koffie aan te bieden. Ze konden mijn geste ten zeerste waarderen en overdreven vriendelijk vroeg ik nog of het zo in orde was. 


Tandarts 2

 

Ik heb u verteld dat mijn tandarts er genoeg van had. En dat hij als afscheid mij een enveloppe in mijn handen heeft geduwd met daarin de oplossing voor de toekomst. In de enveloppe zat een schrijven uitgevoerd in een moderne dynamische vormgeving, waarvan het me al snel duidelijk werd dat het hier een verzameling van tandartsen, mondhygiënistes en beugelbekjesproducenten betrof, die geassisteerd door een leger van mooie assistentes er op uit was mensen zoals ik, die een beperkte verzekering hebben afgesloten, grote sommen geld afhandig te maken. Dat was mijn althans mijn oordeel. Zo keek ik er na het lezen van de informatiebrochure tegen aan keek en dat werd nog maar eens bevestigd door mijn collega toen ik hem de naam van mijn nieuwe tandartsverzameling noemde. Hij had overigens al jarenlang een prothese, zowel boven als onder. Maar dit terzijde. Hij gaf mij alleen maar de informatie die hij had opgedaan tijdens een familiefeestje en een uitje van de biljartvereniging. Er waren volgens zijn bronnen al massa’s mensen die hadden afgehaakt en die nu op zoek waren naar een alternatief. En wel buiten het dorp, want binnen de dorpsgrenzen was er geen ontsnappen aan. Er was eenvoudigweg geen keuze. Ik besloot me te vermannen en elk vooroordeel naast me neer te leggen. In de brief werd vermeld dat het wenselijk was om op korte termijn mij te melden, om zodoende kennis te kunnen maken en daarmee in de gelegenheid te zijn of beter dat zij de gelegenheid kregen om een scan te maken van mijn gebit.
Op zich was het geen onheilspellende uitnodiging en alleen het woord scan bracht me enigermate van mijn stuk. Het waarom was me niet duidelijk, maar het gaf me een onbestemd gevoel.
Ik deelde mijn collega mee dat ik me in de middag moest melden bij “het Centrum voor Gebitsverzorging”. Kortweg CeVeGe B.V.  Hij wenste me veel sterkte en de manier waarop hij dat deed, voorspelde niet veel goeds. Ik nam het besluit me daar maar over heen te zetten.

Toen ik aanbelde zei een intercomstem dat ik door kon lopen. De toonzetting gaf aan dat ik geen andere keuze had en dat het verstandig was om te gehoorzamen. Ik werd door pijlen op de muur naar een balie geleid, waarachter een hoogblonde juffrouw zat, die me doordringend aanstaarde en ten slotte wilde weten wat het doel van mijn missie was. Ik gaf haar de brief en ze wees op het bankje dat schuin tegenover de balie stond. De paarse kleur was op zijn minst bijzonder. Het was niet erg druk, maar na ruim een kwartier was het aantal lotgenoten aangegroeid tot boven de tien. Het hield niet op met het aanbod van aarzelende mensen. Ik meende een enkeling te kunnen plaatsen als voormalige bezoeker van mijn ex-tandarts.
Er gebeurde in eerste instantie niets. Daarna gingen deuren open en kwamen mensen naar buiten om vervolgens weer door een andere deur naar binnen te worden geleid.  Het aantal bewegingen nam zienderogen toe en ik werd onrustig. Dit spel was ruim een half uur aan de gang en ik had nog niet waar kunnen nemen dat een van de deelnemers van dit gezelschapsspel de uitgang had bereikt. Sommigen had ik helemaal niet meer teruggezien. Ik liep naar de balie en ik vroeg heel voorzichtig of de juffrouw mij kon vertellen of het nog lang kon duren voordat ik werd opgeroepen. Ze keek me aan en zei met een lichte irritatie in haar stem dat de intakeprocedure altijd wat meer tijd nam dan gepland. Ze adviseerde me om een kopje koffie te nemen en weer plaats te nemen. Ik probeerde nog om de automaat te bewegen om voor mij een bekertje troost te bereiden, maar ik was niet erg succesvol. Het bleef bij een bekertje warm water. Een oplettende medelotgenoot maakte me attent op het berichtje in de display, “ERROR”. De substantie die normaliter de bruine kleur veroorzaakte was op. Ik was dicht bij de uitgang en hoopte dat niemand mij zou opmerken tijdens mijn ontsnappingspoging.
Morgen heb ik een afspraak in de stad. Bij tandarts Willemse.

 


Buikgriep


Eergisteren heb ik mijn verjaardag gevierd. Nou ja, gevierd. Ik heb zes gebakjes meegenomen en een fles sinas. Mijn collega’s hebben vol enthousiasme hun felicitaties aan mij overgebracht en zich vervolgens op de twee chocoladebollen en op drie van de vier diverse gebakjes gestort. Zo stond het vermeld op mijn kassabonnetje;  “diverse gebakjes”. Ik werk als conciërge op een basisschool. Sinds een paar maanden. Een mens moet wat en bovendien moet je toch ergens van leven. Tot een paar maanden geleden was ik portier bij een grote fabriek in de stad, even verder op. Nu hebben ze sinds kort een gesloten videobewakingssysteem. Mijn andere collega mag nu de hele dag naar beeldschermen zitten staren. Ik was daar blijkbaar niet goed genoeg voor en dus daarmee overbodig. Gelukkig heb ik weer snel een baan gevonden, al is het geen droombaan. Maar goed, het  gaat me niet slecht. Het is een kleine school en met zes klassen en twee leraren en vier leraressen en met het hoofd van de school is het een mooi clubje. We hebben in het totaal bijna honderd leerlingen. Het is te doen.
Voor de oplettende lezer zal het duidelijk zijn dat ik met zes gebakjes en zeven collega’s op voorhand te kort heb ingekocht. Echter een van mijn vrouwelijke collega’s is aan het lijnen en heeft alles afgezworen wat maar een greintje dikmaker in zich herbergt. Ikzelf neem nooit gebak. Ik houd er niet van. Zodoende was het aantal van zes ruim toereikend. Zeker omdat mij al vroeg in de morgen bekend werd dat een andere collega buikgriep had en het beter vond om de erupties van zijn darmstelsel met de familie thuis te delen. We waren het er allemaal over eens dat dit de enige juiste beslissing was. Ergo, er bleef een gebakje over, een met witte smurrie gevuld cakeachtig gedrocht dat tijdens het verblijf in de warme lerarenkamer van ellende in elkaar was geploft. Ik stond op het punt om mij van het geval te ontdoen, toen Peter van Zanten zich snikkend meldde. Hij was gevallen en had de opdracht gekregen om naar mij op zoek te gaan, naar zijn redder in nood. Ik ben in het bezit van een soort van EHBO-diploma en er wordt van mij verwacht dat ik bloedende wonden verzorg en flauwtes oplos en paracetamol beschikbaar stel aan degenen die dit middel denken nodig te hebben. Ik keek naar de knie van kleine Peter en hij vertelde mij van het grote ongeluk dat hem was overkomen. Hij was gestruikeld over de voeten van lange Jan de Klein uit groep acht. Er was geen opzet in het spel geweest, althans dat kon ik opmaken uit de beschrijving van de gebeurtenis. Ik luisterde aandachtig naar het gedetailleerde verhaal terwijl ik het verband met zorg om zijn knie wikkelde. Het hielp wel. De hoeveelheid traanvocht nam zienderogen af en het ging al snel een stuk beter met hem. Om de kleine Peter helemaal van zijn tijdelijke depressie af te helpen leek het me een mooi gebaar om hem het overgebleven gebakje aan te bieden. Ik had er uiteindelijk ook niets meer aan. Hij genoot er van, althans die indruk maakte hij op mij terwijl hij vol overgave zijn handjes aflikte. De volgende morgen belde zijn moeder en meldde dat Peter zich niet lekker voelde. Buikgriep.

 


Wroeging 2


De ouderavond bracht me weer in contact met de moeder van kleine Peter van Zanten. Enkele weken gelden had ik de knie van Peter na een valpartij voorzien van bloedstelpende pleisters en daarna een stoer ogende omwikkeling aangebracht van wit verbandgaas. U weet vast nog wel dat ik kleine Peter als troost een enigszins gedrochtachtige baksel heb aangeboden. U zult vast wel hebben gedacht dat ik een onmens ben toen u vernam dat de moeder van Peter hem de volgende dag ziek heeft gemeld wegens een acute aanval van buikgriep. Om eerlijk te zijn had ik ook een slecht gevoel aan deze actie overgehouden in de veronderstelling dat ik kleine Peter van de regen in de drup had geholpen. Ik had hem dan wel een uitermate persoonlijke verzorging gegeven en als een echte Florence Nightingale zijn gehavende knie vakkundig gerepareerd, dat was nog geen reden om hem een afzichtelijk slagroombrouwsel aan te bieden. Ik probeerde het nog goed te praten door mezelf voor te houden dat hij er van genoten had, maar de wroeging bleef. Zelfs nadat Peter weer gezond en wel op school kwam en er weer even blakend uitzag als voorheen bleef een onbestemd schuldgevoel mij achtervolgen. Eigenlijk vond ik het stijlloos gedrag van mezelf en dit verwijt bleef ik houden tot aan het moment dat de moeder van Peter me op de ouderavond vertelde dat de hele familie destijds aan griep ten prooi was gevallen. Ze wist het niet zeker maar ze dacht dat het ook van de hutspot kon zijn geweest. Zijzelf had er geen last van gehad. Ze had die avond haar dieetavond gehad. Alleen wat fruit en een zakje poeder dat was voorgeschreven door een of ander afvaldieet. Ik zuchtte en ik voelde me een stuk beter. Het was niet mijn troost geweest die Peter had geveld, maar nota bene het brouwsel van zijn eigen moeder. Ik wist het zeker. Ik realiseerde me dat ik wekenlang volkomen ten onrechte mijzelf schuldig had geacht aan een poging tot eliminatie van een van de leerlingen van onze school. De wroeging had de voorbije weken een stempel op mijn functioneren gedrukt en ik had zelfs overwogen om mezelf aan te geven bij het hoofd van onze school. Ik had voor zijn deur gestaan, maar was te laf geweest om deze actie door te zetten. Nu was alles anders. Ik was slachtoffer in plaats van dader. Ik voelde een ernstige vorm van zelfmedelijden bij me opkomen en probeerde mijn zinnen te verzetten. De moeder van Peter vroeg me of er iets was. Ik stamelde dat alles goed met me ging. Ze schudde mijn hand en bedankte me nog maar eens voor de goede zorg die ik aan haar zoon had geboden. Net op het moment dat ik me vermande en probeerde mijn leven weer op te pakken zei ze zonder blikken noch blozen dat Peter haar verteld had dat hij een taartje van mij had gekregen. Ik wilde net zeggen dat hij dat wel verdiend had ter meerdere eer en glorie van mezelf, maar voordat ik een woord had kunnen uitbrengen zei ze dat Peter niet goed tegen slagroom kon en voegde er aan toe dat hij ook niet van hutspot hield.

 


Gesprek in de trein

 

Vorige week heb ik weer eens een keer met de trein gereisd. Ik had een afspraak in Utrecht en het leek me een goed moment om ook eens mijn bijdrage te leveren aan milieu en duurzaamheid. Het was wel even wennen. De dingen zijn veranderd. Vroeger was er station met loketten met daarachter mannen die kaartjes verkochten. Later kwam de automaat en nu hebben we de Ov-kaart. Ik heb het maar eens op de digitale manier geprobeerd. Thuis van achter het beeldscherm was het nog wel even spannend. Kwestie van goed lezen, maar dat is niet altijd mijn sterkste punt. Ik ben er te snel van overtuigd dat ik het allemaal wel begrepen heb. In het verleden is meerdere malen bewezen dat dit niet altijd het geval is. Ikea-kasten, andere bouwpakketten, aan te sluiten elektronica, het heeft menigmaal tot grote teleurstellingen geleid. Meerdere malen is mij achteraf gebleken dat de bijgeleverde handleiding geen overbodige luxe is. Maar goed dit terzijde.
Het door mij gewenste treinkaartje kwam uit mijn printer gerold en ik vond dit een overwinning op mijzelf. Behalve dat het formaat niet juist was, stond er verder alles op. Inclusief naam, bestemming, dag en datum. Geweldig. Na drie pogingen lukte het mij ook nog om het juiste formaat te reproduceren. Hoe trots kan een mens zijn.
De volgende dag was het alleen nog maar een kwestie van het juiste perron opzoeken en in de goede trein stappen. Toen ook dat allemaal vlekkeloos ging, was het voor mij helder en klaar dat ik in de toekomst meer gebruik zou gaan maken van de diensten van de NS. Mijn trein was keurig op tijd en ik had een zitplaats. Tegenover mij zat een echtpaar en naast mij zat een oudere man. Ik schatte hem begin zeventig. Toen de trein zich weer in beweging zette en ik wat doelloos voor me uit zat te staren, nam het mannelijke deel van het echtpaar het woord. Hij vertelde dat hij onlangs zijn baan had verloren. Dat kwam door een grote reorganisatie, waarna hij uiteindelijk overbodig bleek te zijn. Hij voegde er aan toe dat het volgens hem alleen maar met zijn leeftijd te maken had. Ze vonden hem gewoon te oud en daarom wilden ze van hem af. Toen de man naast mij vroeg hoe oud hij dan wel was keek hij naar zijn vrouw alsof hij haar toestemming wilde vragen voordat hij zijn echte leeftijd bekend ging maken. Hij was eenenzestig. De man naast mij zei dat hij dat nog jong vond. In het perspectief van zijn eigen leeftijd gezien kwam de eenenzestiger pas kijken. De man naast mij voegde er aan toe dat hij inmiddels de vijfenzeventig was gepasseerd. Ik zat er dus met mijn schatting niet ver naast. Vervolgens maakte hij ons deelgenoot van de wijze waarop zijn loopbaan was geëindigd. Hij was in zijn laatste jaren chef geweest op een afdeling in een bedrijf dat gloeilampen produceerde. Een deel van de fabriek was verplaatst naar een andere stad. Zomaar, de fabriek waar hij zijn beste jaren aan had gegeven. Hij vond het belangrijk dit nog maar eens even te vermelden. Ik zei dat het een schande was en de twee mannen keken elkaar aan. Het was schijnbaar niet de bedoeling dat ik ook aan het gesprek ging deelnemen, hoewel ik toch overduidelijk de indruk had dat de verstrekte informatie ook voor mij bedoeld was. Wijselijk besloot ik om mezelf in het verdere verloop van de reis stil te houden. De vijfenzeventigplusser zei dat het maar van korte duur was geweest. Hij moest in die andere fabriek samenwerken met een andere persoon, die volgens hem dacht dat hij de baas over hem kon spelen. Op een gegeven moment was de maat vol. Twee kapiteins op een schip was niet werkbaar. Er moest er één weg. De directie had hem nog wel bedankt. Ik knikte maar zei verder niets. Het mannelijk deel van het echtpaar zei dat het schandalig was hoe men tegenwoordig de zaken aanpakte. Ik wilde nog opmerken dat het arbeidsconflict van mijn buurman al aardig de houdbaarheid had overschreden en dus niet representatief was voor de huidige tijd, maar gelukkig kon ik me beheersen. De man naast mij zei dat het zijn huwelijk had gekost. Zijn vrouw had hem verlaten nadat hij was ontslagen. Hij was toen welleswaar al drie jaar thuis maar zijn permanente aanwezigheid had een diep spoor getrokken op zijn relatie. Ze was het niet zo gewend. En zijn goedbedoelde bemoeienissen met het wel en wee van het huishouden en zijn commentaar op het wekelijkse theekransje van de vereniging voor breien en borduren was op een bepaald moment de druppel geweest. Ook hier was er waarschijnlijk sprake van een kaptein te veel volgens zijn eigen zeggen. Hij zuchtte en knoopte zijn jas dicht. Het was duidelijk dat hij bij het eerst volgende station ons praatgroepje zou gaan verlaten. Hij groette ons en wenste ons nog een fijne middag. De vrouw, die zich tot dus ver nergens mee bemoeid had, merkte op dat het toch ook wat was. Als je al zo lang gevaren hebt en dan toch nog zo op het laatste moment op een dergelijk manier aan de kant te worden gezet. Het mannelijk deel van het echtpaar fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe bedoel je?’ zei hij. De vrouw keek hem aan en ze reageerde met irritatie in haar stem; ‘zie je nou wel dat je nooit naar iemand luistert. Hij zit net nog tegen je te vertellen dat het niet werkt… twee kapiteins op één schip.’

 


Gesprek in het park


En plotseling was zij er. Mevrouw van Zon. Eindelijk dan na een aantal sombere weken. Ik bedacht me geen moment en zocht mijn jas op. Ik was er echt aan toe. Weer een beetje voorjaar, weer even lekker naar buiten. Vlakbij mijn appartement is een parkje. Het is overgebleven nadat alle oude huisjes die er rond omheen stonden zijn gesloopt en zijn vervangen door flats of nee dat zeg ik verkeerd, natuurlijk bedoel ik appartementencomplexen. Flats klinkt zo plat. Maar goed, datgene wat is over gebleven laat zich beschrijven als een flinke plak groen met oude bomen, mooie struiken en een groot grasveld.  Er zijn paden aangelegd en er staan bankjes. Een mooi plekje om even te genieten van het voorjaarszonnetje.
Toen ik in het parkje was aangekomen kon ik niet anders dan vaststellen dat mijn ideetje allerminst origineel was. Er was geen bankje meer onbezet. Althans niet om alleen te kunnen genieten en te mediteren. Links in de hoek zag ik nog een vrij plekje. Het was het enige wat ik kon ontdekken. Op het bankje waren twee mannen met elkaar in gesprek. Althans er was er een aan het woord en de ander knikte met grote regelmaat en het leek er op dat hij het met alles eens was, alles wat bij de spreker over de lippen kwam. Ik besloot toch maar om de nog vrije ruimte te claimen. De spreker keek mij aan en knikte en ik nam maar aan dat hij deze enige nog vacante plek mij niet wilde ontzeggen. De andere man zweeg maar ik kon uit zijn houding afleiden dat hij geen ernstige bezwaren had tegen mijn aanwezigheid. Toen ik was gaan zitten en nog even probeerde mezelf in de meest aangename positie te manoeuvreren hervatte de spreker zijn betoog.
‘Kijk,’ zei hij. ‘Ze proberen ons klein te krijgen, jou net zo goed als mij. We zijn niks voor die lui, ja slaven…’
‘Iek begrijp’ zei de man naast me en ik stelde vast dat hij niet van hier was. Nou ja, niet oorspronkelijk van Nederland, bedoel ik.
De andere man ging met zijn hand naar zijn kin en streelde een denkbeeldige baard of sik. Ik kon het niet vaststellen.
‘We worden uitgebuit en niemand doet iets. Vroeger, ja…  toen gingen we de barricaden op. Toen  legden we de zaak plat. Dan wilden ze wel luisteren…’
‘Iek begrijp’ was weer het antwoord.
Zonder op te kijken ging de spreker verder.
‘Ja, wij stonden ergens voor. Niemand kon ons tegenhouden. We waren trots op ons werk, maar niet voor een schandalig zakcentje en dat lieten we de bazen weten… Ze waren bang voor ons’
‘Iek begrijp.’ Het klonk deze keer wat afwezig.
‘Maar tegenwoordig. Niks hebben we meer te zeggen. Het zijn slappelingen, allemaal. De bazen, ja die hebben het wel gemakkelijk. Hielelikkers zijn het. Allemaal’
En weer hoorde ik de man naast me zeggen, ‘iek begrijp.’
‘Ik kan jou vertellen Erkan, als het zo doorgaat, komt het nog zo ver dat die lui je al ontslaan als je op de werkvloer dood blijft. Onder het mom van werkweigering of niet overlegde werkonderbreking of te vroeg met pauze…’
‘Iek begrijp’ zei Erkan. 
‘Jongen, als we allemaal wat beter hadden opgelet, dan hadden we jullie helemaal niet nodig gehad. Dan hadden we het allemaal nog in eigen hand gehad. Dan hadden we zelf nog genoeg werk… Maar begrijp me goed, ik heb niks tegen jullie hoor.’
Erkan keek hem aan en zei ‘ iek begrijp, jullie beetje dom.’
‘Zeker weten…’ zei de spreker.
En ik was het volkomen met hem eens.

 


Gesprek bij de visboer

 

‘Tjonge, wat is het toch waardeloos weer’ zei de man tegen me die voor mij aan de beurt was.
‘Doe mij maar twee harinkies en wat uitjes. Los. Niet er overheen graag. En uh…doe ook maar een lekkerbekkie. Dat komt wel op.’
Hij richtte zich weer tot mij en ik probeerde hem vol aandacht te volgen.
‘Ik geloof dat ik deze week al minstens zes keer zeiknat ben geworden. Ze kunnen wel zeggen dat we een broeikaseffect hebben, maar volgens mij is het meer een broeikasdefect…’
Hij vond zijn opmerking een hoog humoristisch gehalte hebben, tenminste dat kon ik afleiden uit de daverende lach die hij produceerde. Hij gaf me een vriendschappelijke tik op mijn schouder en vroeg wat ik er van vond.
Ik moest er even over nadenken, maar kwam tot de conclusie dat ik er eigenlijk te weinig van wist om een goed oordeel te kunnen geven. Ik keek de man van de haringkies en het lekkerbekkie aan en stond op het punt om mijn visie op het een en ander aan hem bekend te maken.
Voordat ik iets kon zeggen draaide hij zich van mij af en richtte zich tot de dame die naast hem stond. Hij vertelde haar over zijn grap en dat hij altijd de lachers op zijn hand kreeg. Er waren er natuurlijk altijd wel van die lui die zijn kwinkslagen niet goed doorhadden of niet konden waarderen, maar meestal was hij wel succesvol. Ik realiseerde me dat zijn opmerking wel eens betrekking zou kunnen hebben op mij, omdat ik had nagelaten op zijn opmerking over het broeikasdefect met een daverend lachsalvo te honoreren. Het maakte me onrustig, zeker toen de man aanstalten maakte om ook de nieuw binnengekomen klandizie te wijzen op zijn enorme gevoel voor humor en ik steeds meer het onbehagelijk gevoel kreeg dat het slechts een kwestie van tijd was dat de man naar mij zou wijzen met de mededeling dat ik geen enkel respect had getoond voor zijn grote komische talent. Ik kon alleen maar hopen dat zijn bestelling snel klaar zou zijn en dat hij daarna van het toneel zou verdwijnen.
Even later keerde hij zich weer naar mij. Hij had ondertussen een plastic bakje met de bestelde haringen in zijn hand.
‘Ken jij die mop van de laatste trein…’zei hij en ik voelde de dreiging.
‘Nee…die ken ik niet. Ik ben benieuwd, ’ zei ik maar het klonk niet echt overtuigend.
‘Nou…’ zei de man van de harinkies, het lekkerbekkie en de kibbeling, ‘effe wachten dan komt ie zo…’
Ik nam het moedige besluit om te lachen, al had ik geen enkel idee waarom ik dat deed.
Mijn onnatuurlijke manier van lachen moet hem zijn opgevallen.
‘Jij bent ook niet echt goochem…’ zei hij en stond op het punt om een haring te verorberen.
‘Ik zeg net… effe wachten, zodat ik eerst effe mijn harinkie kan eten, begin jij al te lachen… terwijl ik ‘m nog moet vertellen man. Ik was nog niet eens begonnen…’ zei hij en hij schudde mismoedig het hoofd.
‘Die komt niet…’ maakte hij zijn grap af. ‘Maar ja, nou is er niks meer aan.’
Hij legde de haring weer terug in het plastic bakje, nam de rest van zijn bestelling in ontvangst en liep zonder mij te groeten de winkel uit.
Ik vond het eigenlijk wel komisch.

 


Het paashaasje zijn valt niet mee.

 

Het is weer bijna Pasen. Met een lichte huivering denk ik terug aan de avonturen van de door de plaatselijke middenstand ingehuurde paashaas van vorig jaar. Het is bijna niet mogelijk dat de paashaas van dit jaar, die van vorig jaar kan evenaren, laat staan overtreffen.
Ik zal u uitleggen wat er zoal misging.
Het was zaterdagmorgen en het was eigenlijk best aardig weer. U kunt zich wel voorstellen dat het paashazenpak onder deze omstandigheden de lichaamstemperatuur doet oplopen. Het was daarom ook niet vreemd dat de paashaas zich af en toe afzonderde van het winkelend gepeupel om wat af te koelen. Maar de keuze om dit te doen in het portiek van een van de leegstaande winkelpanden was niet erg verstandig.
Hoewel het betreffende portiek tamelijk “diep” was, gaf het toch onvoldoende privacy en het leidde dan ook al snel tot samenscholingen. Gniffelende en gebarende medemensen in alle formaten, die zich vermaakten met het nadrukkelijk wijzen naar de onthoofde paashaas met ontbloot bovenlichaam. Of was het een ontbloot bovenlichaam met daaronder het onderste gedeelte van een paashaas? In ieder geval was het rood aangelopen en gezwollen hoofd van de drager van het pak een onderwerp van spot en hilariteit.
Na een nieuwe afkoelingspauze voegde de paashaas zich wederom vanuit zijn schuilplaats tussen het winkelend publiek. Het was vooral opvallend dat bij zijn laatste uitkleedpartij de hazenstaart blijkbaar was achtergebleven in het portiek. Op de plek waar de staart hoorde te zitten was nu een groot gat met daarachter duidelijk zichtbaar een paarse gestreepte onderbroek. Toen een oplettende en vooral hulpvaardige dame de paashaas wees op deze onvolkomenheid probeerde hij in een te hoog tempo zijn schuilplaats te bereiken. Tijdens deze poging verloor hij zijn evenwicht en al struikelend viel hij op zijn hazenneus. De neus was gemaakt van verhard plastic en was tijdens de landing behoorlijk beschadigd geraakt. Eigenlijk was hij zo goed als verdwenen en alleen enkele zwarte stukjes plastic met hier en daar een witte snorhaar eraan, was alles wat er nog van over was. Ondertussen lag de paashaas zonder staart en inmiddels zonder neus nog steeds gestrekt. Languit en hopeloos in gevecht, voornamelijk met zichzelf. Hij deed verwoede pogingen om zijn horizontale pose te verlaten en dankzij de hulp van een toegesnelde stadswacht lukte het hem om rechtop te komen. Achter de kapotte paashaasneus was duidelijk een bloedende lip waar te nemen. Nadat de stadswacht en de behulpzame dame hadden geïnformeerd naar de gezondheidstoestand van de inhoud van het paashaaspak, werd door de stadwacht op plechtige wijze aan de omstanders medegedeeld dat alles in orde was en vervolgens werden de belangstellenden vriendelijk maar dringend verzocht om vooral door te lopen. De paashaas zonder staart, zonder neus, maar met bloedende lip en paarse gestreepte onderbroek dankte de stadwacht voor de hulp. Toen stelde de man in uniform echter een verrassende vraag met een bijna vernietigend effect. Hij vroeg de gehavende paashaas of hij een vergunning had. De paashaas raakte volkomen in de war. De ongecontroleerd zwaaiende voorpoten verraadden een zekere vorm van paniek en toen de paashaas ook nog wanhopig probeerde zijn hazenkop de verwijderen was het al snel duidelijk dat er geen sprake kon zijn van de aanwezigheid van welke vergunning dan ook. De stadwacht haalde met veel gebaar zijn bonnenboekje uit de binnenzak van zijn uniform en zocht naar een pen. De paashaas verloor het evenwicht en schopte in zijn val de stadswacht omver. Die nam in zijn val de paashaas mee, die vervolgens boven op de gedelegeerde gezagsdrager belandde. De hazenpoten hadden hun werk gedaan. De paashaas deed nog steeds alle mogelijke moeite om zich van zijn hazenkop te bevrijden maar het wilde maar niet lukken. Het beeld van een met zichzelf worstelende paashaas met daaronder een tierende stadswacht zal mij altijd bij blijven. U vraagt zich natuurlijk af hoe ik dit allemaal van zo nabij heb kunnen meemaken. Nou ik kan u garanderen dat ik de komende jaren geen paashaas meer zal zijn.

 


Hondentherapeut

 

Ik heb u in een van mijn eerste verhalen kennis laten maken met Micky, de hond van mijn buurvrouw. Micky is een reu zonder het instrumentarium wat een reu tot een reu maakt. Micky heeft naast dit gemis nog een andere kleine onvolkomenheid. Hij heeft een ongelofelijke hekel aan poedels. Micky raakt in totale stress bij het zien van dit hondenras. Buurvrouw heeft indertijd deze afwijking van haar trouwe vriend besproken met de dierenarts, maar die kon haar ook niet meer adviseren dan dat buurvrouw misschien eens in therapie moest gaan. Dit advies was uiteraard bedoeld voor Micky en niet voor mijn buurvrouw.
Daar buurvrouw alle adviezen van haar dierenarts onvoorwaardelijk opvolgt werd voor Micky een therapeutische oplossing gezocht en ten slotte ook nog gevonden. Niet via het internet, want na het goochelen van “hondentherapeut” waren er voor buurvrouw zeer beperkte keuzemogelijkheden, waarbij vooral de afstand een onoverkomelijk bezwaar vormde. Gelukkig wist de overbuurman een adresje. Het was dichtbij en niet duur en volgens hem was de therapeute zeer kundig. Ze had de herder van zijn zuster van het grommen tegen postbodes afgeholpen. Hij blafte nog wel, maar volgens de overbuurman bijten blaffende honden niet en daar was het zijn zuster uiteindelijk om te doen. Op basis van deze positieve ervaring had buurvrouw nog dezelfde dag een afspraak gemaakt en was zij de volgende dag met Micky op pad gegaan met het doel hem van zijn poedelsyndroom te verlossen. De potige dame die zich voorstelde als therapeute Sjaan maakte op buurvrouw maar vooral op Micky veel indruk.
‘Laat ‘m maar gerust hier dame. Over een paar dagen kent gij hem niet meer terug,’ had ze gezegd.
‘Ik weet er wel raad mee…’ had ze er nog aan toegevoegd.
De laatste opmerking en vooral de manier waarop, had buurvrouw in grote vertwijfeling gebracht. In haar gedachten zag ze haar Micky met de pootjes bij elkaar gebonden aan een soort rekstok hangen, waarbij Sjaan met een prikstok in de billetjes van het arme schepsel prikte onder het schreeuwen van, ‘ jij houdt van poedels als ik dat zeg, jij hebt geen hekel aan poedels, jij houdt van poedels…’
Het viel buurvrouw zwaar om haar hartendief achter te laten bij Sjaan, maar die had haar er van overtuigd dat dit toch echt het beste was voor de kleine viervoeter. Buurvrouw had zich er bij neergelegd en had haar Micky nog even bij het afscheid geknuffeld. Ze was met tranen in haar ogen weggegaan nadat ze haar kleine lieveling nog een keer in zijn bedroefde ogen had gekeken.
Een paar dagen later heeft ze hem opgehaald. Sjaan zei dat ze echt haar best had gedaan, maar dat het toch wel beter was om in de toekomst poedels te mijden. Ze rekende vijftien euro. Dat was inderdaad niet veel. Naast de uitgesproken hekel aan poedels, haat Micky nu vooral ook potige therapeutes en zeker die met de naam Sjaan. 

 


De bezuinigingen 1 (Crisis)

 

De bezuinigingen, althans de drang en noodzaak om de uitgaven te beperken zijn zo langzamerhand ook op onze school het vaste onderwerp van gesprek. Alles moet blijkbaar anders of is het schijnbaar anders, ik weet het even niet. In ieder geval heeft onze directeur een kleine week geleden ons allen gevraagd om met een voorstel te komen over hoe wij denken bij te kunnen dragen aan het drukken van kosten en uitgaven. De suggesties, plannen en voorstellen zijn de laatste dagen door de lerarenkamer gevlogen. Het is ongelofelijk, hoeveel creativiteit er zit in de hoofden van mijn collega’s en ook ik ben verbaasd over mijzelf. Van kleine tot grote en van grote tot kleine bezuinigingen. Alles heeft de revue gepasseerd. Laat ik er maar eens een paar noemen.
In de pauzes maar één kopje koffie in plaats van de gebruikelijke twee. Hiermee wordt tenminste de helft het koffiebudget bespaard. Tevens is een prettige bijkomstigheid dat ook het waterverbruik ten behoeve van deze koffiezetterij wordt beperkt. Juffrouw Derks deed ook nog een duit in het zakje door op te merken dat ook het aantal af te storten liters afgewerkte koffie in de vorm van urine als derde winstpakker mocht worden aangemerkt. Persoonlijk vond ik dit wel ver gaan. Te ver. Het is volgens mij niet vast te stellen of het toiletbezoek direct een gevolg is van de in de pauzes ingenomen hoeveelheden vocht. Ik wilde dit als kanttekening plaatsen maar besloot het toch maar te laten voor wat het was. Het had zo maar een bijna onmogelijke discussie kunnen worden. Een tweede suggestie, die van juffrouw van Bomen kwam, was van een hoger allooi. Ze stelde voor om de ouders van onze leerlingen te vragen om er vooral voor te zorgen dat hun kroost in passende kleding naar school zou komen. Afgestemd op de temperaturen die heersten. Ze bedoelde de temperatuur van de dag. Dus bij koude, warme kledij en bij warmte luchtige blouses, jurkjes en broeken. Hiermee zou een aanzienlijke bezuiniging op het energieverbruik kunnen worden bereikt. De derde suggestie, weer van juffrouw Derks, om langere dagen te maken en om daarmee de school een dag in de week te kunnen sluiten werd alom met afkeuring begroet. 

Toen onze directeur zich vanmorgen bij het gezelschap voegde en ons de vraag stelde of wij tot constructieve oplossingen waren gekomen had ik een vreemd soort onderbuik-gevoel gekregen.
Er had een diepe zucht geklonken en hij was gaan zitten, aan het hoofd van de lerarentafel als de vader van het gezin, die de kinderen gaat vertellen dat moeder er vandoor is met de buurman.
‘Mensen… beste mensen,’ had hij gezegd op een plechtige maar vooral ook op ingetogen toon. ‘We ontkomen er niet aan dat we ook het aantal fte’s moeten terugbrengen. Kortom, we moeten korten op onze personeelskosten. Daar is het meeste te halen. Ik heb doorgerekend dat we bijna vijftien procent kunnen besparen. Maar het gaat wel ten koste van ons allemaal. Ik zal volgende week met ieder van jullie hierover in gesprek gaan.’
Het was muisstil in de lerarenkamer. Iedereen had zwijgend voor zich uit zitten staren. Ik had al eerder het gevoel dat het niet alleen te doen was met een kopje koffie minder of met warme handschoentjes in de klas. Ik had ook zijn blik in mijn richting gezien.
Ik heb ook maar eens diep gezucht. En toen onze directeur mij aan keek, heb ik naar hem geknikt. Zonder een woord te zeggen snapten we elkaar. 

 

 


De bezuinigingen 2 (Crisis)

 

Het had nog een paar dagen geduurd, maar toen was het dan ook zo ver. Onze directeur vroeg mij of ik even tijd voor hem had. Ik zei nog op een quasi joviale wijze dat als het moest, ik de gehele dag beschikbaar voor hem was. Hij zei niets, maar ik zag hem denken.
‘Jacob,’ zei hij plechtig, ‘ik wil eens met je praten voor jouw toekomst hier op onze school…’
Hij zuchtte diep en toen hij verder wilde gaan onderbrak ik hem.
‘Heb ik nog wel een toekomst…?’ vroeg ik.
‘Tja, dat is nou waar ik het met jou over wilde hebben. Het ligt allemaal tamelijk moeilijk.’
Ik zag dat hij het er oprecht moeilijk mee had.
‘We moeten bezuinigen Jacob, we ontkomen er niet aan…’zei hij op zachte toon.
‘En dan ben ik de eerste op de lijst…?’ stelde ik vast.
‘Ja…’ klonk het kort.
‘Wat betekent…?’
‘Dat we helaas jouw contract niet kunnen verlengen. Tot aan de vakantie blijf je uiteraard in dienst, maar na de zomervakantie kunnen we je helaas geen werk meer bieden.’
‘Dat is niet zo mooi,’ was alles wat ik kon bedenken en ik dacht even terug aan mijn vorige werkgever. Ook daar was ik overbodig en werd ik naar vele jaren alsof ik een krullenjongen was, of de jongste bediende, af geserveerd.
‘Dat is het zeker, ’ zei hij, ’het is zeker niet zo mooi.’
Ik probeerde te begrijpen wat hij zei.
‘We gaan alles voor je in orde maken. Je krijgt van mij een brief waarin staat dat jouw contract niet wordt verlengd en als ik je ergens mee kan helpen, moet je het me laten weten.’
Hij pakte een enveloppe uit zijn bureaulade en gaf die aan mij. Het kostte hem moeite.
‘Dank je,’ zei ik en maakte de enveloppe open. Vluchtig las ik datgene wat hij mij ook had verteld.
‘Nou dan zullen we maar eens rond gaan kijken of er nog iets voor mij te vinden is,’ probeerde ik op een zo natuurlijke mogelijke manier te zeggen.
Wat ik eigenlijk bedoelde met “we” was mij ook niet duidelijk.
‘Dat moeten we zeker,’ antwoordde hij.
Blijkbaar zag hij het wel als een gezamenlijke uitdaging om mij weer aan het werk te krijgen, of beter aan het werk te houden. Het leek er in ieder geval op dat er een periode voor mij aanbrak die in het teken zou staan van solliciteren.
Ik bedankte hem nogmaals en stond op en verliet het kantoor. 

‘Meneer Jacob, een van de toiletten bij de jongens is verstopt…’ zei Wim uit groep zeven.
‘Bedankt Wim, ik zal er zo even naar kijken,‘ antwoordde ik.
Wim keek mij aan en vroeg of er iets was.
‘Nee hoor, ik was er even niet bij…’ was mijn reactie.
Het tegenovergestelde was waar. Ik was er wel degelijk bij.
Toen ik bij de toiletten aankwam leek het in een keer allemaal anders. Ik baalde er van dat er weer eens teveel toiletpapier was gebruikt. Na de zomervakantie moesten ze het allemaal zelf maar op lossen of anders maar een of ander plaatselijk ontstoppingsbedrijf bellen. Of dat allemaal niets kostte. Ze zouden er wel achter komen… wat ik allemaal deed.
Ik kwam al spoedig tot het besef dat het zinloos was om boos te zijn. Na een kwartier was het toilet weer in orde en spoelde alles weer door. Het leven gaat gewoon verder. Zo gaat het nou eenmaal.

 


De bezuinigingen 3 (Crisis)

 

Alles went. Ook het idee dat mijn toekomst er in een keer weer anders uit zou gaan zien.
Ik had mijn buurvrouw verteld over het voorgenomen besluit van de leiding van mijn school. Ik wist natuurlijk ook wel dat mijn directeur niet veel anders had kunnen besluiten. Maar toch.
Mijn buurvrouw heeft een pragmatische instelling. Schijnbaar zonder moeite somde ze voor de vuist weg een aantal activiteiten op, die de kans op verveling tijdens mijn gedwongen thuiszijn eigenlijk tot een soort nul-risico lijn reduceerden.
Ze stelde voor om in de toekomst samen boodschappen te doen. Ze bereidde haar boodschappenlijst elke donderdagavond secuur voor aan de hand van het binnengekomen foldermateriaal en de daarin aangekondigde aanbiedingen. De goedkoopste mocht zich verheugen op haar bezoek. Het lijstje werd per product samengesteld. In de praktijk kwam het er op neer dat iedere supermarkt in een straal van tien kilometer kans maakte op een visite van de koopjesjaagster. Het feit dat ze hierbij in sommige gevallen niet de inzet van openbaar vervoer, fiets of haar 45km-monster kon voorkomen, maakte voor haar geen enkel verschil. Ook hier was op voorhand nauwkeurig doorgerekend of de actie al met al tot een batig saldo zou leiden. Omdat de voorbereiding, planning en uitvoering ruim tijd in beslag namen, was het voor mij snel duidelijk dat hiermee tenminste twintig percent van mijn gedwongen vrije tijd zou worden opgesoupeerd. Buurvrouw drukte mij nog op het hart dat ik er niet te licht over moest denken.
Verder noemde ze het bijhouden van de tuin. Zelf besteedde ze hier gemiddeld acht uur per week aan. Ik kon het verbruik van zoveel uren en het uiteindelijke resultaat niet goed plaatsen. De hooguit acht vierkante meters, want volgens mij kon het echt niet veel meer zijn, waarvan nog een belangrijk deel was betegeld, konden in mijn beleving toch gemakkelijk binnen een half uur per week in een fatsoenlijke staat worden gebracht of beter worden gehouden. Toen buurvrouw mij twee euro vijftig als uurloon in het vooruitzicht stelde, leek het mij toch verstandiger om het aantal door buurvrouw genoemde uren aan te houden. Het zou getuigen van een ongewenste eigenwijsheid om de calculatie van buurvrouw in twijfel te trekken.
Kortom na de boodschappen en de tuin bleef er van de veertig werkbare uren nog maar twee derde deel over. Ze noemde ook nog het 3x daags uitlaten van de hond en het dagelijkse koffie-uurtje en al snel leek het er op dat mijn week volledig was ingevuld. Ik wist natuurlijk wel dat ik geen bijverdiensten mocht genereren, maar ik kon en wilde buurvrouw niet voor het hoofd stoten. Bovendien had ik niet voor mijn gedwongen thuiszijn gekozen.
‘Wanneer kun je beginnen?’ vroeg ze.
Ik zei dat dat zeker niet eerder zou zijn dan aan het begin van de zomervakantie, dus na het einde van het lopende schooljaar.
‘Oh…’ zei ze, ‘dus het is niet ernstig.’
‘Nou, nu nog eventjes niet, maar dat wordt het wel,’ reageerde ik.
Ik voelde een lichte irritatie opkomen. Niet bij mijzelf maar bij haar.
Het leek wel of ze teleurgesteld was.
‘Nou, dan moeten we het maar even allemaal afblazen,’ zei ze op een harde toon. ‘Misschien is het tegen die tijd wel allemaal niet nodig.’
‘Ik hoop het,’ sputterde ik nog.
‘Ja, dat zal wel. Maar ik zit er mee. Ik wordt lekker gemaakt en dan klopt het allemaal niet. Dan is het allemaal zwaar overdreven. Je hebt wel een beetje te veel zelfmedelijden buurman, als ik zo vrij mag zijn…’
Ze klonk streng en ik voelde me schuldig. Ik had beter mijn mond kunnen houden. Maar ik deed dat niet.
‘Nou buurvrouw, ik vind dat niet zo’n leuke opmerking,’ kwam uit mijn mond gerold en ik voelde dat ik rood werd.
‘Nee… of dit voor mij zo leuk is. Ik probeer het allemaal zo gemakkelijk mogelijk te maken en dat laat je me stikken. Ik had je hoger ingeschat.’
Het klonk als een veroordeling van de krijgsraad. Ik was een fraudeur, een ordinaire deserteur. Een verrader van de ergste soort. Tenminste dat gevoel kreeg ik, afgaande op haar lichaamstaal, maar vooral door de blik in haar ogen.
‘Maar ja,’ ging ze verder. ‘Misschien is het wel beter zo. Ik moet ook bezuinigen en misschien had ik je na een paar weken ook weer moeten ontslaan.’
Ik was verbijsterd. Ik had niet eens gesolliciteerd, maar had de eerste de beste kans zo maar verknoeid. Ik had mijn nieuwe baan verkwanseld, nog voordat ik hem had. Dat was in ieder geval de strekking van haar laatste opmerking, want ze maakte mij duidelijk dat ze het allemaal wel zelf zou blijven doen, ondanks haar gezondheidsproblemen. Ze gaf geen verdere toelichting op haar kwalen.

Het resultaat is in ieder geval wel dat ik vandaag voor de eerste keer haar tuintje heb gefatsoeneerd. Helemaal gratis voor niets. Overmorgen komt hond Micky voor twee dagen logeren. Buurvrouw is naar haar haar vriendin in Zwolle en is zondagavond weer thuis. O ja, ik heb ook nog beloofd dat ik de reclames voor haar zal uitzoeken.

 


De bezuinigingen 4 (Crisis)

 

De sfeer in de lerarenkamer was duidelijk anders na het gesprek van de directeur over mijn toekomst. Hij had direct na dat gesprek mijn collega’s bij elkaar geroepen en hij had verteld over het voornemen om mij aan het eind van het schooljaar niet mee over te laten gaan. Maar helaas van zitten blijven kon ook geen sprake zijn. De richtlijnen van hogerhand waren duidelijk en er was geen enkele kans om te ontsnappen. Mijn collega’s waren er stil van geweest. Er heerste verslagenheid volgens hun eigen berichtgeving. Men vond het een schande en juffrouw Derksen wilde zelfs de beslissing aanvechten. Ook dit was volgens zeggen. Nadat de grootste gedeelte van het trauma verwerkt was en het volledige gezelschap uit de shocktoestand was gekomen, wat overigens ook volgens mijn zegsman al vrij snel het geval was, brandde al gauw de discussie los, wie er voor de koffie in de pauzes moest gaan zorgen? En het bijhouden van de toiletruimtes? En wie moest de Ehbo-taak op zich nemen? En wie was de aangewezen persoon om na de speelpauzes het schoolplein te fatsoeneren? Wie zou de vuilcontainers op de vroege donderdagmorgen buitenzetten? En wie voelde zich geroepen om iedere morgen een uur voor schoolaanvang het alarm buiten werking te stellen en een uur na schoolsluiting het alarm er weer op te zetten? En wie zou de schoonmakers gaan controleren? Kortom er waren zoveel vragen. Mijn directeur zei dat hij verwachtte dat iedereen zijn of haar verantwoording hierin zou nemen. Hij verwachtte van iedereen volledige inzet maar vooral volledige medewerking.
Het was stil gebleven in de lerarenkamer. Er heerste vertwijfeling. Het vooruitzicht op klussen, die niet aansloten bij de beleving van het vak van onderwijzer maakten mijn bijna ex-collega’s onrustig maar vooral heerste er ongenoegen.
Het vooruitzicht van mijn gedwongen thuisblijven bleek van ondergeschikt belang zeker in het perspectief van de schier onmogelijke opdrachten die voor de groep in het verschiet lagen. Volgens mijn zegsman was hij de enige geweest die had opgemerkt dat de situatie uiteindelijk voor mij  toch het meest vervelend was. Ik voelde me geroepen om mijn dank uit te spreken voor zijn barmhartige opstelling, maar al snel ebde deze roeping weg. Ik zweeg.
Uiteindelijk kon ik het allemaal wel begrijpen. Ook mijn collega’s hadden er niet voor gekozen om mijn klussen op te moeten knappen. Ze hadden het druk genoeg met het voorbereiden en het geven van de lessen aan de koters van hardwerkende moeders en vaders, die de zorg van hoge hypotheken en oplopende kosten met zich mee torsten. Dat was al zwaar genoeg.
Misschien moest ik maar eens overwegen om mezelf als vrijwilliger te melden.
Deze gedachte kwam bij me op, maar was ook weer snel verdwenen. Dit ging me te ver. Maar misschien met behoud van mijn eventuele uitkering…
Natuurlijk zou ik iets in moeten leveren… Maar mijn levensritme zou hetzelfde blijven… Mijn dagelijkse bezigheden zouden gelijk blijven.
Ik vroeg me af of de waanzin mij parten was gaan spelen.
Maar toch… de maatschappij draaide toch voor mijn onderhoud op en hiermee was in ieder geval mijn school geholpen en ik zelf natuurlijk ook. Na twee glazen wijn vond ik deze optie steeds concreter worden. Ik zette me over mijn trots heen en na het derde glas wijn was het helder. Ik zou het gaan bespreken met de directeur van onze school. Ik vond het een geniaal idee van mezelf.
De volgende dag had ik een barstende hoofdpijn. Blijkbaar was het sulfietgehalte van de Merlot hier debet aan. Helaas was ook mijn motivatie ten opzichte van mijn voorgenomen plan van de vorige avond gereduceerd tot een bedenkelijk laag niveau. Zelfs zo laag, dat ik vervolgens besloot om mezelf ziek te melden. Iets wat nog nooit eerder was voorgekomen.
Toen ik de mijn mobiel had uitgedrukt en op het nachtkastje had gelegd voelde ik me goed ziek. En dat kwam niet alleen van de Merlot.

 


De bezuinigingen 5 (Crisis)


De laatste dagen gaat het weer wat beter. Niet dat ik er overheen ben, nee dat zeker niet.
Maar ik ben niet meer zo boos, als in de eerste dagen. Ik heb het geaccepteerd en ik heb me voorgenomen om er het beste van te gaan maken.
Mijn collega’s gedragen zich ook weer redelijk normaal en proberen me te steunen, maar vooral te begrijpen. Maar er hangen nog steeds donkere wolken boven onze school. Want naast het schrappen van mijn baan is er van hogerhand een nieuwe opdracht gekomen. Het aantal klassen moet met twee worden teruggebracht. De oudere collega’s voelen de bedreiging. En het heeft dan ook niet lang geduurd voordat de onzekerheid zich meester maakte van de sfeer in de lerarenkamer.
Onze directeur zie ik met de dag ouder worden. Hij sjokt met gebogen hoofd door de gangen en het lijkt of hij een zware last met zich meedraagt. Het wekt bijna medelijden op.

Het is vrijdagmiddag. We zijn gevraagd om een uurtje na te blijven. Niet voor straf, maar onze directeur wil een en ander met ons bespreken.
Nadat er koffie is geserveerd, ik heb de koffiekopjes klaar gezet en juffrouw
Derksen heeft de kopjes gevuld, en nadat iedereen zonder veel woorden is gaan zitten, neemt onze directeur het woord.
‘Beste mensen… het zijn barre tijden. Er komt geen einde aan de drang om te bezuinigen. Ik begrijp enerzijds wel dat er iets moet gebeuren, maar van de andere kant moet dit wel op een verantwoorde en vooral op een eerlijke en doordachte manier gebeuren. Er wordt te gemakkelijk voorbij gegaan aan het feit dat we hiermee mensen beschadigen, maar zeker ook aan de manier waarop wij onze toekomst, onze kinderen opzadelen met iets wat eigenlijk niemand wil. Het deels ontnemen van gedegen onderwijs…of moet ik zeggen het deels ontnemen van een gedegen toekomst. Ik weet het niet. Ik ben nu bijna twee en vijftig. Ik heb ruim vijf en twintig jaar mijn bijdrage aan de educatie van onze toekomst, onze kinderen geleverd.’
Hij zucht diep en het lijkt er op dat hij hiermee een aanloop neemt om de volgende horde te nemen.
‘Zoals jullie weten hebben mijn vrouw en ik geen kinderen. Dat is ook van doorslag geweest voor mijn of liever onze beslissing. Beste mensen…’ er klinkt weer een diepe zucht en hij drinkt een slok van zijn inmiddels lauwe, misschien wel koude koffie. Hij kijkt strak voor zich uit.
‘Beste mensen, jullie weten dat mijn hart bij deze school ligt. Het is mijn kindje, mijn levenswerk, al klinkt dat misschien wat zwaar. Maar wat ik vooral belangrijk vind is dat ik mezelf elke avond in de spiegel kan aankijken en oprecht tegen mijzelf kan zeggen dat ik met de juiste dingen bezig ben…’
Er valt een pauze.
‘Daarom beste mensen, heb ik mijn ontslag ingediend bij het schoolbestuur. Mijn vrouw en ik gaan een schooltje opzetten in Rwanda. Het is een overheidsproject en we zijn daarvoor uitgenodigd. Het zal niet gemakkelijk zijn, maar wij, mijn vrouw en ik vinden dat we dit moeten doen.’
Het is stil in de lerarenkamer
‘Geweldig…’ reageer ik. Als eerste. Mijn collega’s volgen.
‘Dank jullie wel, ik hoop dat jullie mijn beslissing willen begrijpen.’
We knikken allemaal instemmend en vervolgens sta ik op en vraag wie er nog koffie wil.
‘Da’s wel een heel end weg,’ zegt juffrouw Derksen,’ Rwanda…’
‘Dat is het zeker…’ antwoordt onze directeur met een diepe zucht, ‘het is zeker een heel eind weg…’
En dit kan ook van zijn gedachten worden gezegd.

 


De bezuinigingen 6 (Crisis)

 

Mijn buurvrouw was vorige week in rep en roer. Ondanks dat ze elke week zorgvuldig alle reclames en aanbiedingen doorspit, was haar iets vreselijks overkomen. Maar laat ik maar bij het begin beginnen.
Haar stofzuiger was uitgezogen. Finito, helemaal op. Dat was op zich geen wereldramp, want buurvrouw ‘s stofzuiger had inmiddels zijn vijfentwintigjarig jubileum achter de rug. Een topprestatie als je het mij vraagt. Maar goed, er moest een nieuwe stofzuiger komen, dat was verder ook niet ter discussie. Buurvrouw had aan mij gevraagd wat ze het beste kon nemen. Een met zak, een zonder zak of een met turbo of zonder turbo. Een staande of een sleemodel. Ik wilde me er eigenlijk niet mee bemoeien, maar deed het toch. Ik hoorde mezelf zeggen, ‘ik denk dat je beter voor een zonder zak kunt gaan.’
Dat buurvrouw daarna met een ‘waarom denk je dat’ kwam, had ik van te voren kunnen bedenken. Maar het was te laat. Ik kon me niet meer onttrekken aan mijn verantwoordelijkheid.
‘Nou,’ zei ik ‘dan ben je af van dat gedoe met zakken. En het schijnt ook nog hygiënischer te zijn ook. Dus heel praktisch.’
Dat ze daarna zou komen met de vraag of ik er zelf ook zo een had, was voor de hand liggend.
‘Nee, maar ik hoor dat wel eens…’
Zwakker had ik het niet kunnen brengen.
‘Van wie? Ken je mensen die zo’n ding zonder zak hebben?’ was haar reactie.
‘Eh nee… niet direct, maar je hoort het overal?’
 Ze keek mij aan en ik wilde het liefst wegkruipen. Buurvrouw schudde haar hoofd en mompelde dat ze aan mij ook niet veel had. Ik nam even aan dat ze doelde op de mate waarin ik haar advies had gegeven.

Er was een week voorbij gegaan. Ze had alle folders en kranten uitgeplozen en  had uiteindelijk haar keuze gemaakt. Een bestelbusje had een grote doos afgeleverd en welleswaar onder hevige protest had de bezorger de  stofzuiger toch uit de doos gehaald. Buurvrouw kan soms zeer vasthoudend zijn. Vol trots liet ze mij weten dat ze een nieuwe had, waar ik zonder enig moment van aarzeling aannam dat het hier ging om de vervanger van de aan zijn eind gekomen huishoudelijke hulp. Ze vroeg me of ik wel even wilde komen kijken. Er was geen ontkomen aan. Toen ik de kamer in kwam zag ik het nieuwe exemplaar staan. Een spiksplinternieuw zilverkleurig apparaat straalde mij tegemoet.
‘Een zonder zak…?’vroeg ik voorzichtig.
‘Nee, de verkoper had deze aangeraden en bovendien was hij extra afgeprijsd.
En hij was net zo goed als die andere zonder zak,’ zei ze vol overtuiging.
‘Dan heb je mooi geluk gehad’, meende ik te moeten opmerken.
‘Dat is een kwestie van goed de reclames nazoeken en dat heeft niets met geluk te maken,’ klonk het en ik wist dat ik haar met mijn opmerking te kort had gedaan. Toen ik op de doos keek zag ik dat het vermogen van het apparaat teleurstellend was. Waar meestal  toch een respectabel aantal watts van dit soort apparaten mag worden verwacht, kon deze stofzuiger niet veel indruk maken.
‘Weet je zeker…’ zei ik en ik wist direct dat ik mijn mond had moeten houden.
‘Wat?’ zei ze, ‘wat moet ik zeker weten?’
‘Nou of hij wel geschikt voor je is.’
Dit was zo enorme fout van mij. Fouter dan fout.
‘Dan moet je hem zelf maar eens proberen,’ antwoordde ze.
Nadat ik de stekker in het contact had gedaan en op de knop “on” had gedrukt hoorden we een zeer beschaafd geluid. Het was alsof het apparaat zich te groot voelde voor de klus waar hij voor was aangekocht. Toen ik nog maar eens op de doos keek zag ik dat hij zeer geschikt was voor kruimels in auto’s, caravans, boten enzovoort.
‘Je hebt een vakantiestofzuigertje gekocht buurvrouw,’ zei ik zonder enige vorm van leedvermaak. Ze stond volkomen verdoofd naar haar aanwinst te staren.
‘Het was het laatste exemplaar… ik kan hem niet meer terugbrengen,’ stamelde ze. ‘De zaak ging sluiten, kwam door de crisis…tenminste dat zei de verkoper,’ ging ze verder.
‘Nou ja,  misschien is hij best handig,’ probeerde ik nog.
‘Hoe bedoel je dat… dit stofzuigertje of die verkoper?’ vroeg ze en er zat een lichte  irritatie in haar stem.  
‘Het stofzuigertje,’ leek mij het enige juiste antwoord in deze situatie.

 


De bezuinigingen 7 (Crisis)

 

Buurvrouw is weer een paar dagen van huis. Het is dan voor de hand liggend dat ik als uitlaatservice wordt aangewezen voor de kleine Micky. Op zich is dat ook geen enkel probleem. Het is goed voor de sociale kontakten en ook niet onbelangrijk als kleine tegemoetkoming voor het structureel gemis aan gezonde lichaamsbeweging. Micky is bij uitstek geen duurloophond. Hij houdt meer van korte rustige wandelingetjes. Ik kan me daar wel in vinden. De driehonderd meter naar het hondenuitlaat- respectievelijk losloopterrein zijn voor ons beiden de grens. Gelukkig heeft een van de bedenkers van deze gemeentelijke service ook het idee omarmd dat het handig zou zijn indien er bankjes aanwezig zouden zijn, zodat er tijdens de vrije oefeningen van de hondenbeesten  kan worden toe gezien op een ordentelijk verloop van de exercitie. Micky is verdraagzaam en sociaal. Hij is een echte hondenliefhebber en is voortdurend op zoek naar gelijkgestemde medesoortgenoten, die onder andere bereid zijn om samen met hem het halve veld af te snuffelen. Maar goed dit terzijde.
Gisterenmiddag was het weer zo ver. Micky, die overigens ook bij mij logeert was toe aan zijn plaspauze, zijn sanitaire stop, zijn p&p moment. Het zonnetje maakte het allemaal nog zonniger. Het was stil op het hondenfestivalterrein.
Slechts een donkerbruin tekkelachtig gedrochtje wandelde door het te lange gras. Micky had hem gespot en rende er in volle galop op af.
‘Hij doet niets,’ hoorde ik achter me. Vanuit het niets was een man van rond de veertig verschenen.
‘Die van mij ook niet,’ was alles wat ik op dat moment wist te bedenken.
‘Ik heb u hier nog niet vaak gezien,’ zei de man. ‘Volgens mij is dat Micky van mevrouw Jannie, die u daar bij u heeft,’ ging hij onverstoord verder.
Dat het Micky was, was zonder meer een keiharde waarheid, maar dat de eigenaresse mevrouw Jannie werd genoemd was mij onbekend. Ik kende haar alleen als mevrouw van Kempen.  Zo gauw ze terug was zou ik haar daar op aan spreken, ten minste dat nam ik me voor. Ik zou wel eens willen weten waarom ze mij Jacob noemde terwijl ik niet eens wist dat ze Jannie heette. Ik voelde me achtergesteld zeker ten opzichte van de onbekende man van het tekkelachtige bruintje, dat ondertussen wel het totale p&p programma had afgedraaid en nu op het punt stond om nog wat rek- en strekoefeningen te doen, daarbij dankbaar gebruik maken van Micky van mevrouw Jannie.
‘Micky is toch geen teef?’ zei de man. Het klonk zo banaal.
‘Nee hoor, het is een mannetje, voor zover ik er verstand van heb,’ antwoordde ik.
De man keek mij aan.
‘Een reu bedoel je zeker.’ Het klonk streng en belerend.
‘Het is allemaal wat,’ ging hij ongevraagd verder. ‘Gisteren hebben ze je nodig vandaag kun je thuisblijven. En ze blijven maar roepen  dat het niet anders kan, dat het crisis is. Dat we in een recessie zitten. In zwaar weer. Je wordt er gek van. Maar wij zitten er mee.’
‘Dat zeker,’ vulde ik aan.
Hij keek niet op of neer.
‘Ze doen maar, ze schrijven je af en ze gooien je buiten alsof je oud vuil bent.’
‘Zeg dat wel. Ikzelf ben ook net mijn baan kwijt. Tenminste na de vakantie hoef ik niet meer terug te komen,’ klaagde ik met hem mee.
‘Dat is vervelend meneer, maar zo doen ze dat tegenwoordig. Geen greintje respect meer voor de werkman.’
‘Gelijk heb je, maar zeg maar Jacob,’ voegde ik joviaal toe aan zijn statement. We waren tenslotte lotgenoten.
‘Oké Jacob, zeg maar Piet,’ antwoordde hij.
Ik knikte en er klonk een zekere mate van verbondenheid door in mijn reactie.
‘Ja Piet, zo gaat dat. En waarom ben jij ontslagen?’ vroeg ik vol belangstelling.
Piet keek mij wat raar aan.
‘Nee, daar gaat het niet om. Ik heb nog volop werk. Maar ik maak me wel zorgen,’ zei hij.
‘Maar goed,’ ging hij verder. ‘Ik zal maar weer eens verder gaan. Ik heb vanavond weer dienst. Dat is het nadeel van werken in ploegen Jacob?’
‘Zeker,’ zei ik en ik voelde me toch een beetje verraden.
‘Kom Kareltje, baasje moet weer aan de slag, iemand moet het werk doen,’ zei hij en ik proefde een bepaalde hatelijkheid in zijn opmerking. Maar het kan ook zijn dat ik me dat verbeeldde.

 


De bezuinigingen 8 (Crisis)

 

‘Ik heb deze week een paar programma’s gevolgd waarin volgens de presentator de nieuwe kopstukken van de komende verkiezingen hun zegje konden komen doen. Nieuwe spelers, oud spel. Meer kon ik er niet van maken.
Hetzelfde gedraai, dezelfde indirecte antwoorden, alleen de gezichten en de stemmen zijn anders. Geen oplossingen, maar beperkingen en corrigerende maatregelen. Ik stelde me serieus de vraag of ik naar een herhaling van een of ander oud programma zat te kijken,’ was het antwoord van de man naast me op het bankje bij het hondenlosloopveldje op mijn vraag wat hij van de huidige politieke toestand dacht. Ik probeerde voor mezelf zijn antwoord in een paar kernpunten samen te vatten, maar ik slaagde daar niet in.
De man naast me was de eigenaar van een golden retriever. Een mooi beest, de hond dan, bedoel ik. Micky was er niet zo gecharmeerd van, hoewel de golden retriever een vriendelijke en verdraagzame indruk op mij maakte.
‘Ze moeten elkaar niet zo, tenminste die van jou moet die van mij niet zo,’ stelde mijn medebankzitter vast.
‘Da’s nooit anders geweest. Zolang ik hier kom moeten ze niets van elkaar hebben. Ze pruimen elkaar gewoon niet. Vraag me niet waarom, meneer. Ik kan het je niet vertellen. Het zijn soms net mensen. Dat zie je ook met die lui in Den Haag. Ze doen net alsof. Maar als het er op aan komt dan moeten ze elkaar niet. Net als die van jou en die van mij,’ mopperde de man.
‘Nou, ik weet het niet. Misschien valt het wel mee,’ zei ik voorzichtig.
‘Nee meneer, het valt nooit mee, geloof me. Ik volg al jaren dat zooitje en het wordt steeds erger. Ze huichelen wat af.’
Hij werd kwaad, tenminste daar leek het op en gezien zijn postuur en de aanwezigheid van in mijn ogen enorme spierbundels leek het mij verstandig voorlopig zijn standpunt te respecteren.
‘En u meneer, wat vindt u er van?’
Ik wist dat het er nu op aan kwam.
‘Kijk,’ zei ik. ‘Ik denk wel dat ze hun best doen, maar het is allemaal best wel ingewikkeld…’ ik wachtte gespannen af of mijn antwoord een beetje paste in zijn manier van denken.
‘Dus jij vindt dat ze hun best doen?’
Het viel me op dat hij mij niet langer met u aansprak. Ik wist niet goed of dit een goed of een slecht teken was.
‘Nou ja, ik denk dat er ook wel goedwillenden tussen zitten, die nog wel iets van een gezonde ambitie en een oprecht idealisme in zich hebben.’
De man van de golden Retriever keek me doordringend aan.
‘Zo, dus dan denk jij… Nou meneer, ik geloof er helemaal niks van. Zakkenvullers, matennaaiers en meelopers zijn het.’
‘Nou, nou,’ reageerde ik.
‘Ieder mens heeft recht op zijn eigen mening,’ ging hij verder. ‘Maar dit zie je toch echt verkeerd. Mensen zoals jij zijn veel te goedgelovig. Ze kunnen jullie van alles wijsmaken. En jullie vinden alles goed. Daardoor krijgen we al die rotzooi. We moeten weer de barricades op. De zaak op zijn kop zetten. Laten zien dat het ons menens is. Niet van dat slappe mietjesgedoe.’
Ik begon de golden retriever steeds minder te vertrouwen. Er moest iets mis met hem zijn. Hij hoorde volgens mij niet bij zijn baasje.
‘Maar,’ ging hij verder. ‘Dat is nou eenmaal de politiek. Volgende week woensdag is er weer een ledenvergadering van mijn partij. Moet je maar eens komen luisteren. Het is hier in het buurtcentrum. Half acht.’
Ik zei dat het goed was maar ik durfde niet te vragen van welke partij hij was
Een ding was zeker, ik zou uitermate geschikt zijn voor een politieke loopbaan.
Wat zei hij ook al weer? Meelopers en huichelaars of zoiets?

 


De bezuinigingen 9 (Crisis)

 

Juffrouw Derks leek aangeslagen. Ze zat muisstil aan de lerarentafel en staarde in gedachten verzonken voor zich uit. De andere collega’s waren al naar hun klas en ik vroeg voorzichtig of het geen tijd werd dat ook zij zich richting klaslokaal zou begeven. Ze knikte, wierp een blik op de grote wandklok, maar bleef toch zitten.
‘Voelt u zich niet lekker?’ vroeg ik belangstellend.
‘Jawel hoor,’ klonk het uit haar mond. En daar bleef het bij.
Ik vond het wel een lastige situatie ook al omdat ik eigenlijk nog het nodige op mijn programma had staan, maar ik voelde dat het niet het goede moment was om juffrouw Derks alleen achter te laten. Onheilspellende scenario’s trokken aan mij voorbij. Ik zou helemaal klaar zijn als juffrouw Derks zou besluiten het tijdelijke voor het hiernamaals te verruilen en het bekend zou worden dat ik de laatste en enige was geweest, die dit onheil had kunnen voorkomen. Dat ik als de bruut zou  worden betiteld die juffrouw Derks in haar laatste minuten in haar eigen sop gaar had laten koken. Of erger, wreed en zonder mededogen haar aan haar lot had overgelaten. Het zou minstens zo’n laffe lage streek zijn als die van de doorrijder die na het ongeluk, zich niet bekommert om zijn slachtoffer, dat hevig bloedend en kermend de laatste adem bij elkaar rochelt en vervolgens alsnog alles opgeeft wat de moeite waard was of had kunnen worden. De zweetdruppels parelden op mijn voorhoofd en ik voelde de natte vlekken in mijn T-shirt en vooral die onder mijn oksels per seconde groter worden. Een tsunami van angst trok vernietigend door mijn lijf. Met een beetje goede wil zou ik het grote geluk kunnen hebben dat juffrouw Derks er nog was om groot alarm te slaan. De situatie was totaal anders geworden. Honderdtachtig graden gedraaid.
‘Gaat het wel Jacob…?’ vroeg ze bezorgd.
‘Jawel hoor, ’ antwoordde ik met het aanspreken van mijn laatste krachten.
‘Je moet je anders even na laten kijken. Je weet maar nooit tegenwoordig. Je hoort zulke rare dingen. Eergisteren is mijn buurman van drieënveertig opgenomen. Niets meer aan te doen. En vorige week een  nichtje van me.
Tweeënvijftig. Zo maar ineens weg. Een herseninfarct. Is het niet verschrikkelijk?’
Ik kon het er helemaal mee eens zijn, maar deze informatie hielp me nou niet direct om weer wat vertrouwen te krijgen in het functioneren van mijn lichaam.
‘Hyperventilatie…’zei ze. ‘Ik denk dat je een aanval hebt van hyperventilatie. Dat kan bijna ook niet anders door al dat gedoe van de laatste weken. Al die spanning…’
Ik kon het daar wel mee eens zijn. Ik voelde dat het gelukkig weer langzaam de goede kant op ging en stond op het punt om juffrouw Derks te wijzen op het feit dat een twintigtal opgroeiende kiddo’s dringend toezicht nodig had en dat haar aanwezigheid hiervoor onontbeerlijk was, toen de deur van de lerarenkamer openging en onze directeur binnenstapte.
‘Je leerlingen zullen zo meteen wel terug zijn van gymles. Uh... is er iets aan de hand Anna…?’vroeg hij bezorgd toen hij mijn bleke gezicht zag.
‘Nee hoor, Jacob voelde zich niet zo lekker. Maar nu gaat het wel weer. Hyperventilatie. Maar goed, ik zal maar eens naar mijn klas gaan. Gaat het weer een beetje Jacob?’ vroeg ze nog maar een keer.
Ik knikte en ze liep de lerarenkamer uit. Onze directeur keek me aan.
‘Misschien moet je jezelf toch even na laten kijken Jacob,’ voegde hij me toe.
‘Zal ik doen,’ maar ik nam me voor om eerst maar eens het nieuwe lesrooster door te nemen.

 


De bezuinigingen 10 (Crisis)

 

Dit is de laatste “bezuinigingen”. Volgens het nieuws zijn we uit de recessie. Niet dat de crisis voorbij is. Nee, dat zeker niet. Het zal wel zo iets zijn wanneer de dokter tegen je zegt dat je niet ziek meer bent, maar dat het nog even duurt voordat je beter bent. Hoelang dat “even” duurt, mag Joost weten.
Voor mij zit het er op. Ik moet op zoek naar iets anders. Mijn schoolse opvang is aan een eind gekomen. Geen kabinetscrisis heeft mij kunnen redden. Alle formulieren zijn ingevuld en nu maar even afwachten volgens de vriendelijke mevrouw van het UWV. Ze zei dat ze het ook heel erg vervelend voor mij vond.
En dat is mooi van haar. 

Ik heb ondertussen wel driftig sollicitatiebrieven ingestuurd en mijn cv is ruimschoots gepubliceerd op alle mogelijke websites. Het aantal reacties is met een score van drie uitermate teleurstellend. De reden voor afwijzing valt hoofdzakelijk in te delen onder de categorie dat andere kandidaten een beter passend profiel hebben, waaruit ik meen op te moeten maken dat men mij gewoon te oud vindt. Te oud? Zeker te oud. Of ik een auto ben, of een gebouw. Of een overjarig achterhaald incourant model. Te oud…
Ik heb tenslotte niet geschreven op vacatures, die schreeuwen om jonge dynamische pas afgestudeerden, maar op bij mijn leeftijd passende werkzaamheden. Meer was het niet. Ik maakt me geen illusies meer, ik hoef ook niet zo nodig. Gewoon nog even mee te kunnen, meer vraag ik niet.
Ik wil geen afscheid en ondanks dat mijn collega’s er prijs op stelden dat ik met hun nog een hapje ging eten, heb ik besloten dat niet te doen. Ben ik een beetje gefrustreerd? Ik denk van wel. Zeker omdat na de vakantie een bedrijf wordt ingehuurd dat een groot deel van mijn werkzaamheden gaat overnemen.
Ik begrijp het niet, maar misschien wil ik het ook wel niet snappen.
Zou ik duurder zijn, dan een ZZP-er? Zeker op de lange termijn? Men heeft het mij drie maal voorgerekend en telkens had ik ongelijk. Maar goed, de tijd zal het leren. Voorlopig ben ik de klos.

De buurvrouw heeft gevraagd of ik een kopje koffie bij haar wil  komen drinken. Ze vind het wel gezellig, althans ze heeft grote verwachtingen met betrekking tot mijn permanente beschikbaarheid. Vorige week liet ze doorschemeren dat het hoog tijd werd voor een nieuw behangetje in de woonkamer en dat de hal ook aan een opknapbeurt toe was. Ondanks dat ik met klem benadrukte dat de juffrouw van het UWV mijn participatie in dit project  vervelend zou kunnen vinden, kon ik haar niet overtuigen.
‘Dat is toch alleen als je er iets mee zou verdienen,’ zei mijn buurvrouw.
Ik dacht even aan die kleine zelfstandige, die net gestarte ZZP-er, die met veel pijn en moeite zijn klusjes bij elkaar schraapt en tegen afbraakprijzen het werk bijna  voor noppes uitvoert. Dat de recessie voorbij is dat neem ik maar aan. Nu de crisis nog.

 


Kermis 1

 

Het is weer bijna zover. De eerste kermis heeft zich aangediend. Een binnendruppelende bonte verzameling van kermisexploitanten al dan met kleine bungalows op wielen, heeft zich meester gemaakt van het dorpsterrein.
Ruim van te voren is door gemeenteambtenaren met  grote zorgvuldigheid aangegeven waar en hoe de attracties mogen worden opgebouwd. Ze zijn er druk mee in de weer. De exploitanten bedoel ik. De ambtenaren zijn na het zetten van gele kruisen met naar ik mag aannemen uitwasbare verf, niet meer gesignaleerd. De plaatselijke jeugd heeft zich verzameld bij de botsautootjes.
Of ze zo nog worden genoemd dat weet ik niet. Ik heb er nooit zo veel mee gehad. Voor zo ver ik mij kan herinneren heb ik mij slechts een keer laten verleiden tot actieve deelname aan dit spel van hotsen en botsen. Na ongeveer vijfentwintig seconden had ik een lichte bloedneus en na anderhalve minuut leek het er op dat een van mijn voortanden slachtoffer was geworden van de agressie van twee veel oudere jongens. Ze hadden plezier, ik niet. Na het ingrijpen van de toezichthouder van de martelbaan, waarbij beide opgeschoten grappenmakers tot orde werden geroepen, nam het tegen mij gerichte geweld af, maar er bleef dreiging van uit gaan. En dan duren vijf minuten lang, heel er lang. Het leek wel of er geen eind aan kwam en de onzekerheid kreeg vat op mijn functioneren. Door het afnemen van mijn concentratievermogen kwam onder andere mijn stuurmanskunst onder grote druk te staan. Ik had geen oog meer voor de mij omringende hotsende knotsende autootjes, met als gevolg dat ik op stuntelige wijze probeerde mijn weg te vinden naar de zijkant van de baan. Tegen de gewenste rijrichting in, dat wel. Het gevolg was wel dat ik in volle heftigheid frontaal mijn autootje in de neus boorde van een jonge moeder met kind. Uiteraard in de neus van haar autootje. Ze balde haar vuist en er ging dreiging van uit. Even later hoorde ik uit de geluidsinstallatie mijn autonummer schallen.
‘Wil  autonummer 13, de jongeman met de rode zakdoek zich gedragen. Anders zullen we maatregelen nemen.’
Even later werd ik naar de kant gedirigeerd door een van medewerkers van het autospektakel. De directe aanleiding hiervoor was mijn aanslag op het automobiel van een meisje met vlechten. Ik had het niet met opzet gedaan. Maar niemand wilde dit van mij aannemen. Onder grote verontwaardiging werd ik aan mijn arm meegesleurd naar de uitgang van de botsautoattractie.
‘Ik wil je hier niet meer zien! Begrepen…!’ was alles wat ik mee kreeg van naar ik aannam de eigenaar van het foltergebeuren.
‘Nou, maak je maar geen zorgen…’ wilde ik hieraan toevoegen maar gezien de afmeting van spierbundels van de man, leek mij dit geen goed plan en ik hield wijselijk mijn mond en droop af als een hond die door zijn baas is gestraft.  
‘Durf je wel lummel!’ werd mij ook nog toegevoegd door een man van rond de dertig. Hij pakte mij bij mijn schouder en ik probeerde mezelf te ontzetten.
De man liet los maar kon het niet nalaten om mij nog een en ander toe te voegen.
‘Nog een keer ventje en dan zal ik je eens laten voelen wie hier stoer is.’
Ik had even geen idee waar hij op doelde.
‘Papa, dat is die jongen…mijn knie doet zo zeer,’ zei het meisje met de vlechten tegen de dertiger. Ze huilde. Ik vond het allemaal wat overdreven. Maar sinds deze ervaring mijd ik met overtuiging op elke kermis de botsautootjes.   

 


Kermis 2

 

Waar ik ook niet goed in ben, is in het schieten op schietschijfjes. In de schiettent uiteraard. Ik raak er ondersteboven van. Ik ben welleswaar gefixeerd op de roos, de zware stip in het midden, maar ik raak meestal iets in de niet al te nabije buurt van de schijf. Ik heb ook zelden prijs en als ik prijs heb is dat meestal iets waar ik niets aan heb. Puntenslijper, sleutelhanger, flesopener, plastic bol met kerk in sneeuwlandschapje, waarbij tijdens het schudden een soort van nieuwe sneeuwstorm zou moeten ontstaan. Dit soort trofeeën is over het algemeen de beloning voor mijn schutterscapaciteiten. Ergo, ik krijg dit soort snuisterijen meestal al voordat ik mijn laatste pijltje heb verschoten. Ik herinner me dat ik op een keer met een vriendinnetje was. Bij een schiettent met mooie prijzen. Ze wees op een gele pluizige beer met rode muts.
‘Dat is Winnie…Wil je die voor mij schieten. Alsjeblieft…?’
Ik voelde aan dat ik dit niet als een vraag moest beschouwen, maar dit verzoek moest accepteren als een regelrechte opdracht. Het zweet brak mij uit. Zeker in het kader van het scoren van trofeeën zoals sleutelhangers en flesopeners en meer van dit soort prullaria, werd er nu van mij een wereldprestatie verlangd. Ik wist zeker dat het uiteindelijke resultaat van grote invloed zou zijn op mijn pas enkele dagen oude en daarmee broze relatie met Betsie, want zo heette het meisje.
‘Dat moet geen probleem zijn,’ zei ik zonder enige schroom. Mijn keel voelde droog aan en het zweet onder mijn oksels leidde tot vochtige plekken in mijn T-shirt. Ik wenkte op nonchalante wijze een van de mannen van de schiettent.
‘Doe maar voor vijf beurten,’ zei ik. Betsie keek mij aan en ik voelde dat haar vertrouwen in mij onder grote druk kwam te staan. Ik zag haar rekenen. Haar conclusie dat vijf beurten van tien schoten toch gauw vijftig kansen op succes waren, was onomstotelijk en feitelijk volkomen juist.
‘Waarom zo veel?’ vroeg ze.
‘Je moet hier vijf keer de roos raken als je de hoofdprijs wilt,’ zei ik.
‘Heb je daar dan vijftig beurten voor nodig?’ vroeg ze en ik proefde de teleurstelling in haar opmerking.
‘Natuurlijk niet, vijf keer de roos raken moet geen probleem zijn. Maar soms zit het wel eens tegen,’ hoorde ik mezelf zeggen. Ten minste het klonk als mijn stem. Ik realiseerde me wel dat ik met deze laatste woorden een enorme claim op mijn eigen bordje had gelegd.
Ik had ondertussen mijn buks geladen. Ik vond mijn manier van doen tijdens deze exercitie een zekere mate van professionaliteit uitstralen, maar voelde mijzelf tegelijkertijd toch ook wel wat beverig. Door mijn trillende vingers was het moeilijk om de juiste richting en vooral het juiste moment van afschot te bepalen. Na zeven schoten was er nog niet één pluimpje in de buurt van de roos geland. Slechts twee pijltjes hadden met moeite de kaart bereikt. De rest was in een eerder stadium al afgebogen naar onbekende oorden.
‘Gaat het wel lukken? ’vroeg Betsie bezorgd. De resultaten gaven haar alle gelijk van de wereld, in ieder geval aanleiding genoeg om deze vraagstelling te rechtvaardigen. De teller stond na een kleine dertig op nul raak en logischer wijze dus op dertig mis. Het moesten er vijf raak worden.
‘De loop van dit geweer is krom,’ probeerde ik mezelf te verontschuldigen. Ik wilde mezelf indekken voor het naderende debacle.
‘Oh, ’zei ze. Meer niet. Om mijn betoog kracht bij te zetten, liet ik haar mijn wapen van dichtbij zien. Dat het ding nog geladen was realiseerde ik me even niet. Dat ik ook nog aan de trekker kwam was een onvergeeflijke stommiteit. Het pluimpje met de gele veertjes boorde zich met hoge snelheid in de rechterbil van een de medewerkers van de tent. Dat de man vloekte kon ik nog begrijpen, maar dat hij zich meester maakte van mijn schietwapen en mij hiermee alle kans op eventueel succes ontnam, was op zijn minst teleurstellend te noemen. Betsie draaide zich om en keek op haar horloge en zei vervolgens dat ze op tijd thuis moest zijn. Ik kon het begrijpen. Ik stelde voor om haar naar huis te brengen, maar ze zei dat ze zichzelf wel kon redden. Het was niet ver.
Ik stak mijn hand uit en nam afscheid van haar. De volgende dag zag ik haar lopen met de gele beer met rode muts en in gezelschap van een grote blonde slungelachtige jongen. Ze zag mij niet staan.
‘Het kan niet altijd een kwestie van “winnie” zijn,’ zei ik mompelend. De man die naast mij stond bij de fruitmachines keek me aan.
‘Als je maar plezier hebt…’ zei hij en hij speelde verder. 

 


Kermis 3

 

Nog een keer een kermisverhaal en dan vind ik het mooi geweest. Dan ben ik er klaar mee. Ik ga het niet hebben over mijn foutieve inschattingen als het gaat om de snelheid van sommige attracties. Ik ga het niet hebben over mijn stommiteiten zoals bijvoorbeeld  het drinken van chocomel op momenten dat een mens beter zou moeten weten. Het is toch niet verwonderlijk dat chocomel en attracties met spetterende namen, waarvan het ondersteboven hangen gedurende enkele momenten kenmerkend is, de spijsvertering in grote verwarring brengt. Ik ga het ook niet hebben over het ongecontroleerd investeren van vele munten in apparaten die schijnbaar van te voren de opdracht hebben meegekregen om vooral er voor te zorgen dat er niets te winnen valt. Ik ga het ook niet hebben over mijn teleurstelling bij het betreden van het muizenracetheater. Van een weldenkend mens mag toch  worden verwacht dat hij niet al te hooggespannen verwachtingen moet hebben als hij een ruimte van twee bij twee binnenstapt, waar een vijftigtal witte muizen heen en weer huppelt over een met kunst- en vliegwerk aangelegde  fantasieloze renbaan. Dat ik geen Grand National voor muizen mocht verwachten kon ik nog wel begrijpen, maar het optreden van dit zooitje ongeregeld was uitermate teleurstellend. Ik heb er nog wel opmerkingen overgemaakt. De man aan de kassa, tevens de eigenaar van de verzameling ongedierte snauwde me toe dat mijn gevoel voor humor nodig toe was aan een revisie. Althans zo heb ik zijn cynische opmerkingen maar geïnterpreteerd. Maar ik ga het wel hebben over de onthullingen van de waarzegster. Dat zit me nog het meeste steeds dwars. Het geld dat ik hieraan heb uitgegeven had ik net zo goed aan de eerste de beste zwerver kunnen schenken. Dan was het in ieder geval nog beter besteed. Misschien had die er twee weken brood en drank of een paar nieuwe schoenen van gekocht. Dan had het tenminste nog een doel gehad. Alles was beter geweest dan het te spenderen aan een zwartharige vrouwmens dat met veel poeha in een schemerig kamertje een paar kaarten omdraaide en vervolgens mij wijsmaakte dat ze hieraan mijn toekomst kon ontlenen. Ze zei dat ze in haar kaarten las dat ik op het punt stond een leuke donkerharige meid te ontmoeten. Ze las in haar kaarten dat ik een grote prijs zou winnen. Ze las in haar kaarten dat ik een aantal verre reizen zou gaan maken. En ze las in haar kaarten dat ik een gezond en een lang en gelukkig leven voor de boeg had. En tenslotte, want het door mij betaalde geld was het tarief voor niet meer dan vijf onthullingen, zei ze dat haar kaarten zich zorgen maakten over de naderende week. Ze zei dat ze niet kon zien wat voor onheil aanstalten maakte om op mijn pad  te komen. Een extra donatie zou haar zeker wel hierbij kunnen helpen. Ik was zo gek. Vraag me niet waarom. Ik moet in trance geweest zijn, of gehypnotiseerd. Nadat ik twintig antwoorden van de kaarten had mogen ontvangen die via de dame met het lange zwarte haar en de goudachtige oorringen tot mij waren gekomen en ik daarmee overigens ook zo ongeveer de bodem van mijn portemonnee had bereikt, vroeg ze of alles naar wens was. En of alles naar wens was! Er was geen enkele kaart mij goed gezind geweest, althans dat vond ik zelf. Geen enkel aanknopingspunt. Niets dat me moed gaf. Toen haar kaartspel ook nog mijn geboortemaand foutief voorspelde en mijn gezinssituatie totaal verkeerd weergaf door te suggereren dat een van mijn broers mij in de nabije toekomst zou helpen met het vinden van mijn nieuwe donderharige vriendin, begon de maat aardig vol te raken. Ook al omdat ik geen broers heb en dat het dus wel heel erg onwaarschijnlijk was dat mijn nieuwe vriendin door zijn bemiddeling op mijn weg zou komen. De zwartharige dame zei dat de kaarten nog een extra gratis bericht voor me hadden. Het was niet mijn broer, maar mijn zus. Een kaart kan zich ook wel eens vergissen. Toen ik vroeg welke, moest ze het antwoord schuldig blijven. De kaarten waren onduidelijk in hun berichtgeving en bovendien was de energie er helemaal uit. Ik kon haar gelukkig geruststellen. Ik ben namelijk enig kind. Toen ik ook nog het vermoeden kreeg dat de dame met het zwarte haar best wel eens een heer met een kaal hoofd zou kunnen zijn, voelde ik een zekere mate van ongelofelijke onbenulligheid over me heen komen. Op mijn vraag of de kaarten van meneer of mevrouw ook in staat waren om oplichters te ontmaskeren kreeg ik overigens wel een duidelijke antwoord. De kaarten hadden mij niet voor niets bij antwoord zeventien aangegeven dat ik moest oppassen en niet alles aan moest nemen wat mij werd verteld. Bij antwoord achttien was duidelijk en helder door de kaarten aangeven dat mijn financiële positie de nodige aandacht vroeg. Bij antwoord negentien was de harten heer overduidelijk geweest. Er was geen vrouw meer in het spel.
Toen ik naar buiten ging hoopte ik dat er een nieuw slachtoffer klaar zou staan. Het zou goed geweest zijn voor mijn ego. Maar blijkbaar was ik de enige oetlul. Ik mijd de kermis. Maar dat ligt niet zo zeer aan de kermis, maar meer aan mij. Toch kan ik het niet nalaten als er weer eens kermis is om even vlug van die heerlijke verse oliebollen te kopen. Dat is in ieder geval goed besteed geld en het is altijd prijs.

 


Vakantie 1

 

Zo ongeveer alle medelandgenoten zijn in grote kolonnes weggevlucht uit de sleur en van de beslommeringen van alle dag en bivakkeren in het slechtste geval op een ondergelopen camping in het  oosten van het land. Sommige gelukszoekers hebben hun intrek genomen in een of ander resort in bijvoorbeeld Turkije en dat onder de voorwaarde dat alles inclusief is, in het Engels uitgesproken als “oal inkloesif” Ik heb begrepen dat overigens niet alles inclusief is, dus als je bij het diner een lekker glaasje rode wijn op prijs stelt, dan wordt dat met alle plezier uitgeserveerd en vervolgens bijgeschreven op de rekening. Maar dat is logisch lijkt me. Ik ken het niet, het alles-inclusief-fenomeen. Ik meen dat er altijd ruimte moet zijn voor eigen avontuur zoals bijvoorbeeld het opsnorren van een eetgelegenheid. Soms eindigt dit wel eens  in een teleurstelling, maar vaak genoeg is het resultaat ruim voldoende om achteraf van een succesvolle missie te kunnen spreken.  Maar eerlijk is eerlijk, het kan soms helemaal fout gaan. Tijdens een vakantie in het mooie Italië hebben mijn reisgenoten en ik op een avond geprobeerd een simpele pizza te bestellen. Nou is mijn Italiaans niet van het niveau dat ik zonder gebaren en omwegen duidelijk kan maken wat ik graag zou willen eten, drinken of gewoon zou willen weten. Mijn gezelschap van die avond, medelotgenoten die elkaar voor de eerste keer op een parkeerplaats achter het station in Eindhoven hadden ontmoet, kwamen ook niet verder als “si”. De hoeveelheid sisi’s had grote gevolgen kunnen hebben als de Italiaanse ober op al zijn gestelde vragen deze sisi’s als het antwoord respectievelijk als een bestelling had beschouwd. Waarschijnlijk was dan de hele kaart in veelvoud aan onze tafel uitgeserveerd. Maar goed, omdat er minstens een dertigtal gerechten op de menukaart stonden, tenminste die indruk werd mij gegeven door het overzicht op het drukwerk, was het moeilijk kiezen. Dat het tenslotte voor een ieder van ons een risicoloze pizza ham-kaas werd, in zesvoud welleswaar, omdat we met zijn zessen waren, was onze bestelling voornamelijk voor de dienstdoende ober een regelrechte teleurstelling. Het notitieblok werd met veel gebaar of moet ik zeggen misbaar, in de binnenzak van zijn witte colbert opgeborgen zonder dat er ook maar een aantekening was gemaakt van onze order. Het leek er op dat hij ons wilde laten voelen dat dit soort bestellingen voor hem niet meer waren dan een niemendalletje, een pluisje op zijn jas. Van geen enkel niveau en eigenlijk totaal minderwaardig voor een geoefend ober zoals hij.  Toen een van mijn medetafelgenoten een drinkende beweging maakte en blijkbaar de ober  er op wilde attenderen dat deze beweging voor ons allen van toepassing was, richtte hij zijn wijsvinger vervolgens op een ieder van ons. Met bijna voelbare weerstand werd het notitieblok weer uit de jaszak getoverd. Dat de uiteindelijke bestelling zes bier werd, had de ober van te voren ook wel kunnen bedenken. Maar nu schreef hij het op. Met potlood. Tenminste hij maakte een schrijvende beweging. Zes pizza ham-kaas en zes bier. Hoe simpel kan een bestelling zijn, dit als variant op hoe simpel kan het leven zijn. Maar voor een geplaagde  Italiaanse ober ging dit niet op.

Na een half uur van geduldig wachten vond ik het tijd worden om eens voorzichtig naar de status van onze bierbestelling te gaan informeren. De ober keek mij aan of ik hem zo juist had beschuldigd van een grove vorm  van onaanvaardbare nalatigheid. Ik liep terug naar onze tafel en stelde iedereen gerust. Het bier was onderweg. Dat had ik afgeleid uit de handgebaren en de daarmee gepaard gaande ondersteunende verbale uitingen die onze ober met zijn witte colbert in volle heftigheid aan mijn adres had gericht. En jawel hoor, na tien minuten kwam een beginnend hulpje met zes glazen, bijna vol met bier, aangedragen. Mijn rechterbuurman merkte op dat het schuim al aardig was ingezakt, waarop mijn linkerbuurman opmerkte dat dit nou zo typisch is van dat buitenlandse bier. Dat op de glazen en op de bierviltjes de naam “Heineken” stond was een onbeduidende detail. Onze glazen waren al geruime tijd leeg toen de ober kwam vragen of we nog iets wilden bestellen, tenminste dat dachten we. Dus bestelden we nog maar een biertje. Zesmaal. In afwachting van de pizza’s, was dit in ieder geval goed voor de onderlinge sfeer en het doodde de wachttijd. Dat even later het hulpje met twaalf glazen schuimend bier aangedragen kwam, was slordig maar werd door ons niet als blunder aangerekend. Dat kon de beste overkomen. Toen hij even later weer met twaalf volle glazen kwam aangezet was voor ons moeilijker te accepteren. Het was de welbekende druppel en we stuurden hem terug. Althans dat was de bedoeling. Hij sputterde hevig tegen en retourname van twaalf glazen bier leek een niet te nemen horde. Hij keek ons aan met een blik of hij ons wilde zeggen dat zijn baas retourpartijen met niet kinderachtige lijfstraffen afrekende. Zijn smekende blik en de wanhopige armgebaren, deden ons besluiten om deze extra hoeveelheid alcoholisch brouwsel maar af te nemen. Vooral de enige dame in ons gezelschap was er van overtuigd dat we de juiste beslissing hadden genomen. Wel had een ieder van ons nu vier glazen heerlijk helder gerstenat voor zijn neus staan. Toen mijn linkerbuurman opperde dat hij er van overtuigd was, dat er binnen afzienbare tijd weer twaalf glazen zouden worden aangeboden, werd iedereen onrustig. Het viel mee. Er gebeurde niets. Na ruim anderhalf uur geduld en vier glazen bier per reisgenoot later hebben we het voor gezien gehouden.  Twintig euro per man lichter en zonder pizza ham-kaas. 

 


Vakantie 2

 

Soms heeft de voortuitgang ook zijn zegeningen. En wat mij betreft is daar het navigatiesystemen een goed voorbeeld van. Het haalt de stress eruit. De stress van de reis, het onderweg zijn naar een onbekende vakantiebestelling. Hoe vaak zijn echtparen waar zij met de kaart op de ene knie en het uitgewerkte reisplan op de andere, hij goedgehumeurd achter het stuur van de afgeladen kleine middenklasser met volle tank, al na een paar honderd kilometer hard op weg om elkaar blijvend te beschadigen. En de kinderen op de achterbank met walkman op het hoofd hebben geen flauw idee van de oplopende spanningen. Het ultieme begin van een gezellige vakantie. Zij beweert bij hoog en laag dat zij ruim van te voren en dus op tijd heeft gezegd dat de net gemiste afrit de enige afrit is die naar de vakantiebestemming leidt. Nu moet er worden doorgereden tot de eerstvolgende afrit, die ongeveer vierenvijftig kilometer verderop is, waar rechtsomkeer kan worden gemaakt om alsnog de gemiste kans goed te maken. Daaraan nog even tussen neus en lippen toegevoegd het verwijt van de kaartlezeres aan de stuurman, dat deze ook met veel te veel snelheid de afslagen benadert en bovendien veel te langzaam en laks reageert op de doorgegeven informatie is als een lont in het bekende kruitvat, die een positieve en ongedwongen sfeer niet ten goede. Gelukkig dat de walkman de oortjes van de kroost beschermt tegen het spervuur van wederzijdse verwijten. Als de bui overtrekt en er weer wat zonneschijn komt, is er weer volop ruimte voor de volgende depressie. Dat bij de rotonde de tweede afslag niet de tweede afslag is omdat een nog niet doorgetrokken stuk weg niet als afslag in de telling mag worden meegerekend is het volgende discussiepunt. Hij zegt dat twee eigenlijk drie is. Zij houdt vast aan twee is twee. Dat zij achteraf gelijk heeft, maakt dat de stand gelijk is. Althans volgens zijn inzicht. Hoewel zij nog moppert dat de volgens hem door haar te laat vermelde afrit voor een belangrijk deel op zijn rijgedrag terug te voeren is. Dat zijn oude koeien uit de sloot halen volgens hem. Hij zwijgt vervolgens en kijkt strak voor zich uit en vergeet de afslag naar het tankstation te nemen. Hij stelt haar gerust want hij is er zeker van dat de volgende mogelijkheid om te tanken zich binnen afzienbare kilometers zal aandienen. Zij zegt nog dat ze over ongeveer twintig kilometer van de snelweg gaan, maar hij wil niets weten van het aanstaande probleem. Het brandstofpeil op een meter geeft anders aan. Zij zegt dat hij eigenwijs is. Hij vindt van niet en dat zij altijd wat te zeuren heeft. De walkman van de kinderen voorkomt dat de kinderen het idee krijgen dat ze op een echtscheidingsreis zijn, want als er huwelijksreizen zijn, zullen die ook wel bestaan. Hij voelt nattigheid en ziet dat de brandstofmeter ruim in het rode vlak is beland. Hij stelt voor om nog een stukje door te rijden omdat het volgend tankstation nog maar vierendertig kilometer is en het dus niet zo heel ver om is. Niet veel verder dan de gemiste afslag. En dat hij niet moeten zeggen, dat was dom. Want na de tankbeurt is de eerste volgende mogelijkheid om de goede route te vervolgen zevenentachtig kilometer verder. Het is na de tankbeurt nog een kleine dertig kilometer tot aan de volgende afslag. Vanaf de afslag weer terug naar de afslag die door moeders de vrouw als de enige juiste is aangeduid is dan nog maar zeven en vijftig kilometertjes. Op haar opmerking dat hij de volgende keer niet zo eigenwijs moet zijn, maar op tijd moet tanken, mompelt hij iets binnensmonds waarop zij hem een verwerpelijk blik toewerpt en het huwelijk zo goed als beëindigd mag worden beschouwd. De kinderen slapen op de achterbank met de walkman op het hoofd en hebben geen enkele notie wat zich in het voorste deel van de auto afspeelt. Het wordt al wat donker als er nog een kleine honderd kilometer zijn af te leggen. Zij heeft plichtmatig en kortaf de reisinformatie aan hem verstrekt. Er is nauwelijks sprake van opklaringen of een van een straaltje zonneschijn in haar gemoedstoestand. Hij heeft haar aanwijzingen zwijgend opgevolgd en het er maar bij gelaten. Hij heeft nog even tegengeprutteld omdat hij in de veronderstelling was, dat het vakantiepark toch echt aan de andere kant van het dorp was. Twee en half uur later dan het oorspronkelijke plan stuurt hij de auto door de ingang van het vakantiepark. De kinderen worden wakker gemaakt en geattendeerd op het speeltuintje dat vlakbij het ontvangstgebouw ligt. Het maakt geen enkele indruk.
‘Het was een hele rit,’ zegt hij. ‘Ik ben blij dat we er zijn. Zo, jongens nu begint de vakantie pas echt.’
‘Zeg dat wel’, zegt zij. ‘Ik heb er zin in. Jullie ook?’
Ze bergt de kaart op.
‘Die hebben we gelukkig voorlopig niet meer nodig,’ voegt ze er nog aan toe en ze geeft haar man een kus. ‘Goed gereden lieverd.’

 


Vakantie 3

 

Het zijn oude koeien die ik nu uit de sloot probeer te takelen, maar ik moet het er toch even over hebben. Een paar jaar geleden ben ik ingegaan op het voorstel van een collega om samen met hem een boottocht te maken over de Donau. Het moet een moment geweest zijn van totale onbekwaamheid, de eerste tekenen van aftakeling die mij hebben doen besluiten om hier ja tegen te zeggen.
Mijn collega, vrijgezel in hart en nieren, maar wel een hyperactieve vrijwilliger schetste mij in grote lijnen de panorama’s met daarin de kolossale kastelen, het beeld van druivenranken tegen glooiende berghellingen en tenslotte schetste hij de gezellige partijtjes na afloop van de tocht. Bier, worst en wijn, of wijn worst en bier. En enorme schnitzels met kartoffelen. Salades in allerhande soorten en maten. En vooral veel groen. Sla-groen. Het nee zeggen tegen de mij geboden mogelijkheid stond in zijn beleving gelijk aan het ontkennen van enig plezier in het leven. Na het overmaken van een kleine tweehonderd eurootjes kreeg ik een paar weken later een ticket. De inschepingsinstructies zouden later volgen. Het was dus nog niet nodig om me daar druk over te maken. De plaats van aanmonstering was mij ook niet duidelijk en dat was dan ook de voornaamste reden dat ik besloot om mijn collega, de vrijgezel te bellen. Op mijn vraag of hij ook niet veel meer informatie had ontvangen dan een ticket zuchtte hij en antwoordde dat het altijd wel iets was. Ik dacht dat hij mij aansprak op mijn gedrag, maar gelukkig bedoelde hij de rederij. Degene die de tripjes langs de Donau organiseerde.
Mijn collega zei dat ik me niet ongerust moest maken, het zou allemaal goed komen. Ze hadden tenslotte nog een paar weken om de informatie te sturen.
Ik zei dat men toch moeilijk van ons kon verwachten dat we de hele Donau af zouden speurden naar rederij de Walrus, want dat was de naam van de botenfirma. Mijn collega kon mijn opmerking niet waarderen en hij vond dat ik te cynisch was. Het waren ook maar mensen. En mensen kunnen fouten maken. Twee dagen voor vertrek lag er een enveloppe in de brievenbus. Ik had me tot aan dat moment sterk gehouden en niet meer gezeurd over het uitblijven van instructies. Op de enveloppe stond met grote letters rederij de Zeemeeuw geschreven. Was het nou de Walrus of de Zeemeeuw? Nou hebben beide beesten, al zijn ze dan niet verwant, in principe dezelfde leefomgeving gemeen. Tenminste dat heb ik altijd begrepen uit de lessen van mijn biologielerares. Maar of dat ook geldt voor rederijen…? Ik belde mijn collega. Niet van harte maar omdat het nu even moest.
‘Jan, ik heb papieren gekregen van de Zeemeeuw. Is dat wel goed?’ zei ik voorzichtig.
‘Van de Zeeleeuw…?’ vroeg hij wat kortaf.
‘Nee, meeuw…’probeerde ik nog.
‘Meeuw…’ papegaaide hij mij na. Zelfs de toonzetting was gelijk.
‘Ja, meeuw in plaats van Walrus,’ ging ik dapper verder.’’
‘Oh, dat is mij een paar jaar geleden ook overkomen. Dan zal de Walrus vol zijn.’
‘Hoezo vol?’ vroeg ik.
‘Gewoon, volgeboekt. En dan wordt je ingedeeld op een andere boot. Dus je hebt gewoon even pech.’
‘En jij dan…?’was de eerste vraag die bij me op kwam.
‘Eh, nee ik heb gewoon een plekkie op de Walrus. Ik ben al vaker mee geweest. En bovendien zit de D eerder in het alfabet. De D van Dirksen. Dus daardoor denk ik dat het komt.’
Ik voelde iets bij mij opkomen dat verdacht veel leek op een aanval van agressie of in ieder geval iets wat in sommige gezinnen heeft geleid tot het ingrijpen van hulpverleners en geresulteerd heeft tot uithuisplaatsing en of ontzeggingen van omgang en toegang. Ik was boos. Buiten zinnen. Ik, die absoluut niet naar de Donau wilde, maar door mijn eigen zwakte toegeeflijk was geworden. Zacht als boter, week als een naaktslak. Ik, die me had laten verleiden tot iets wat waar ik niet op zat te wachten, werd verwacht op de Zeemeeuw. Terwijl mijn metgezel die me deze reis had aangepraat van harte welkom was op de Walrus. Hij vertelde me ook nog dat een stel waarmee hij de vorige keer had gevaren hem al gebeld had en hem in extase had verteld dat ze samen reisden en ze bijna naast elkaar op de Walrus waren ingedeeld. Zo stond het op de bijgevoegde passagierslijst. Ik was en bleef alleen. Geen enkele naam op mijn lijst deed me herinneren aan iemand die ik kende. De inscheping was 253 kilometer verder op. Tenminste dat stond op de beschrijving en wel gerekend vanaf het midden van het land. Voor mij dus 302 kilometer. 
Mijn collega probeerde mij nog op te monteren door mij er op te wijzen dat de boten meestal na een paar dagen op een bepaald punt wel weer bij elkaar kwamen. Ik zei dat ik het allemaal wel zou zien.
Ik heb uiteindelijk bewust de boot gemist en ben voor een paar honderd eurootjes het schip ingegaan. Zeemeeuw Ahoy.

 


Vakantie 4

 

Het was niet duur. En eigenlijk had ik het kunnen weten. Of eigenlijk had ik beter moeten weten. Het appartement wat ik op internet had gegoogeld lag in het centrum van Ibiza-stad. Waarom ik naar Ibiza wilde was op zich al een raar, omdat normaal gesproken dit soort plekken niet tot mijn voorkeursbestemmingen behoren. Dat vond mijn buurvrouw trouwens ook.
‘Wat moet jij daar nou in hemelsnaam?’ was haar eerste reactie toen ik haar op de hoogte bracht van mijn voornemen. ‘Dat is toch geen plek voor jou Jacob. En zeker niet als je daar alleen naar toe gaat. Want je gaat toch zeker alleen…?’
Ik proefde een zekere suggestiviteit in haar vraagstelling en die gedachte werd bevestigd door de manier waarop ze mij aankeek.
‘Jazeker ga ik alleen. Ik ben nou eenmaal een soloreiziger,’ antwoordde ik slagvaardig.
Ze knikte, maar ze zei verder niets.
‘Ik heb er echt wel zin in,’ probeerde ik nog.
‘Dat zal best. Maar je verbaast me wel,’ zei ze en het leek of ze wist was er zou gaan komen. Wat mij te wachten stond.
‘Het is ook niet zo duur. Eh … om eerlijk te zijn is het een koopje.  Ik moet er alleen nog zien te komen, maar dat zal wel niet zo’n probleem zijn. Je kunt tegenwoordig eenvoudig een vlucht online boeken,’ voegde ik er nog aan toe.
De buurvrouw keek mij nog eens aan. Het leek wel of ze met me te doen had. Buurvrouw was overigens in haar leven niet verder geweest dan Stadskanaal. Daar woonde een verre nicht. Letterlijk en figuurlijk. De reis met de trein en de bus en dit dan visa versa was in haar beleving vergelijkbaar met de reizen van Columbus, nog voordat hij enig idee had dat hij Amerika zou ontdekken. Ze kon er uren over vertellen. Over haar expeditie naar het verre Stadskanaal. Ze was er tot nu toe drie keer geweest. De tweede keer was wel minder spannend geweest. De derde keer was het bijna vertrouwd, maar daardoor wel saai geweest. Ze wist immers wat er ging komen. Dat zelfde gevoel zal Columbus ook wel hebben gehad. Enfin, terug naar Ibiza.
Het was me gelukt om een vlucht te boeken. Ruim op tijd.
En ruim op tijd was ik ook op de luchthaven. Ik had alles bij me voor een week genieten toen ik me meldde bij de balie van Transavia. Het was allemaal dik in orde en ik was klaar voor de reis. De vlucht verliep prima, ook al omdat de stoel naast me leeg was gebleven en ik dus ruim plaats had. Nou en dat was nou net wat ik niet kon zeggen toen ik de deur opendeed van mijn spotgoedkope  appartement. Nou ja, appartement.
Het had me wat moeite gekost om het te vinden. De ligging in het centrum was een ruim begrip. Maar goed. Het was een ruimte van vier bij drie met een klein raam dat uitzicht gaf op de muur van de buren. Ik de hoek stond een smal bed. Het matras maakte een doorleefde indruk. Als matrassen konden praten, dan had dit matras zeker een bundel spannende verhalen kunnen opgeleverd. Aan de andere kant van de ruimte hing een gordijn waarachter ik een redelijk schoon toilet vond en ook een kraan die uit de wand stak. Zomaar, op ruim anderhalve meter hoogte. Het putje op de vloer suggereerde dat dit best ook wel eens de doucheruimte kon zijn. Ik zag op dat moment de verkalkte douchekop, die naast het toiletpot op de grond lag. De bijbehorende slang ontbrak. Dat was althans mijn eerste conclusie. Na enkele minuten van praktisch denken kwam ik tot het inzicht dat er waarschijnlijk nooit een slang was geweest. Tenminste niet een die op de kraan en aan de douchekop kon worden bevestigd. De douchekop leek zonder probleem direct te monteren op de kraan. Na drie pogingen lukte dat dan ook. Dat de sproeier niet helemaal de juiste richting had, was een kleine maar toch wel een vervelende bijkomstigheid. Maar nog lastiger leek mij de houding, die ik zou moeten aannemen om nog iets van de waterstraal mee te krijgen. Ik liet het er maar even bij. Het ontbreken van beddengoed baarde mij grotere zorgen. Ik had er niet op gerekend. Dat was misschien ook wel dom van mij. Ook al omdat er nergens in de kleine advertentie op de door mij geraadpleegde vakantiesite stond vermeld dat er sprake was van de aanwezigheid van ook maar iets dat normaliter tot de standaarduitrusting behoort van een vakantieappartement. In dit appartement was er gebrek aan alles. Er was eigenlijk helemaal niets te vinden wat mij een vakantiegevoel kon geven. Mijn humeur en motivatie stonden dan ook onder grote spanning. Toen ik op een soort keukenstoel wilde gaan zitten en vervolgens bijna achterover tegen de muur viel omdat er een schroef van een van de poten ontbrak, die achteraf door een eerdere bewoner bleek te zijn gebruikt om de zijkant van het bed bij elkaar te houden, dacht ik aan mijn buurvrouw.
‘Dat is toch geen plek voor jou Jacob,’ had ze gezegd.
De familie Kakkerlak kwam ook maar eens kijken wie die eigenwijze ontredderde vrek was, die op de rand van het bed verbijsterd naar het dreigend geluid van het opborrelende toilet zat te luisteren en die ondertussen wel tot de eindconclusie was gekomen dat hij ruim waar had gekregen voor het leergeld dat deze les over het dubbeltje en het daarmee op de eerste rij willen zitten, had gekost. Na de eerste nacht heb ik een hotelkamer gezocht. Er was niets te vinden dat nog een beetje betaalbaar was. Dus al met al is het een dure vakantie geworden. Buurvrouw had gelijk gekregen.


Vakantie 5

 

Je hebt van die vakanties waarvan je eigenlijk geen idee hebt wat het gaat worden. Zo’n vakantie waarvoor je geen plannen hebt gemaakt en alleen jezelf hebt voorgenomen om van dag tot dag te bekijken waar je zin in hebt. Of waar je geen in zin in hebt. In één van dit soort vakanties werd ik op een avond gebeld door een collega. Hij vroeg of ik zin had om met hem mee te gaan naar Den Oever. Hij vertelde mij uitgebreid het plan om vanuit Den Oever de Noordzee op te varen, waar onder het genot van bier en hapjes kon worden gezeevist. Of hij nu bedoelde dat we op zee gingen vissen of dat het ging om het vangen van zeevis was mij niet direct duidelijk vandaar dat ik hem dat vroeg. Dat had ik beter niet kunnen doen.
‘Heb je eigenlijk wel eens ooit gevist?’ vroeg hij.
Mijn antwoord verbijsterde hem.
‘Tjonge, dan zal het niet meevallen… ik bedoel, dan wordt het best wel lastig voor je. Maar mocht je toch nog zin hebben… mijn uitnodiging blijft staan. Volgende week woensdag. Om half vijf vertrekken. Laat me wel even weten wat je doet. Wel graag voor aanstaande vrijdag. Nou ik hoor het wel,’ en hij verbrak de verbinding.
Het leek me eigenlijk wel leuk om eens een aan den lijve te ervaren wat vissen zo spannend en ontspannend maakt. Ik belde mijn collega al op donderdag terug en hij vond me dapper. Waarom hij dat vond kon ik niet goed plaatsen.

Het was woensdag en we stonden om half zeven op de kade bij Den Oever. Een oude vissersboot, tenminste daar zag ik de boot voor aan, lag langs de kade afgemeerd. Er stonden een vijftiental mannen klaar om aan boord te gaan. Stuk voor stuk stoere kerels die vooral een hoop lawaai maakten en hier en daar hoorde ik al een stoer verhaal. Ik wist niet goed of ik spijt van mijn aanmelding moest hebben of dat het gezelschap van deze macho’s wel eens goed voor me zou zijn.
‘Er moeten er nog een stuk of acht komen, dan kunnen we varen,’ zei een blonde jongeman van naar ik kon schatten van rond de vijfentwintig.
‘Ik ben vandaag uw kapitein. Deze boot is van mijn vader geweest. Sinds vorig jaar vaar ik ermee. We gaan er vandaag de Noordzee op. Het wordt een rustige dag en de weersvoorspellingen zijn goed. Veel visplezier. Jullie kunnen aan boord.’
Hij wees naar de loopplank die vanuit de kade naar de boot was gelegd. Ik vond hem tamelijk smal en gelukkig was het maar een korte afstand die overbrugd moest worden. Toen ook het ontbrekende  achttal zich had gemeld en iedereen zijn plaats had ingenomen, hoorde ik het starten van de zware dieselmotoren. Langzaam werd de afstand tussen de kade en de boot groter. De kapitein bleek ook nog een assistent te hebben meegenomen op deze reis. De midden vijftiger kwam uitleggen wat de bedoeling was. Hij vertelde dat hij zijn hele leven al had gevaren. Van jongs af aan. Hij demonstreerde het zwemvest en hij drukte iedereen op het hart om vooral beheerst om te gaan met de alcoholische versnaperingen.
Er waren ondertussen al vijf medevissers die hun eerste bierflesje leeg hadden en ijverig met het tweede in de weer waren. De oude zeerot nodigde vervolgens iedereen uit om met hem mee naar het dek te gaan. Maar eerst wilde hij nog even een korte uitleg geven aan diegenen die nog nooit op zee hadden gevist. Die werden verzocht om als eersten hem te volgen. En dat bleken er niet veel te zijn. Om eerlijk te zijn was ik de enige volgeling. Ik had er spijt van dat ik mijn hand had opgestoken toen hij vroeg wie er geen enkele ervaring had. Ik keek nog eens om me heen, maar ik bleef alleen. Met een hoofd zo rood als een boei klom ik naar boven, achter mijn leermeester aan. Dat ik in mijn zenuwen de laatste trede miste en daardoor weer bijna bij af moest beginnen werkte absoluut niet positief op mijn zelfvertrouwen. Maar de doorleefde zeeman was aardig voor me. Hij vond het gedurfd van mij om er eerlijk voor uit te komen dat ik nog nooit had gezeevist. Hij fluisterde me zelfs toe dat hij er zeker van was dat er in de groep die beneden zich vermaakte met bier en worst, mannen waren die zich moed in dronken voor het aanstaande vispartijtje.
‘Als straks de zeepieren aan de haken worden gedaan en als de eerste vangst moet worden binnengehaald dan haal je de echte vissers er pas uit,’ zei hij.
Ik nam me voor om mijn ogen goed de kost te geven.
Na een klein uur varen werd het anker uitgegooid. ‘Mannen, ik wens jullie allemaal veel visplezier. Als er wat is moet je het mij maar even laten weten. Voorlopig blijven we hier een paar uur liggen. Mocht er te weinig worden gevangen dan zullen we nog een stukje verder de Noordzee op gaan.’ De kapitein had gesproken.
Het vond het eigenlijk best leuk. In ieder geval ontspannend. Ik had mijn eerste pier aan de haak vast gemaakt en hoewel ik de indruk kreeg dat het beestje daar niet zo erg van gediend was wierp ik met een ferme zwaai de lijn uit. In zee, tenminste dat dacht ik.
‘Hé gast, waar denk jij dat je mee bezig bent,’ hoorde ik achter me.
Met mijn haakje in zijn oor met daaraan een tegenstribbelde zeepier kwam hij met grote passen op mij af. Een grote vent met het postuur van een worstelaar in de buitencategorie. De tatoeages op zijn armen waren indrukwekkend. Dit in combinatie met de voor zijn vrijheid vechtende zeepier aan mijn haakje in zijn oor, had direct invloed op mijn lachspieren. En dat was fout. Heel erg fout. Hij pakte me bij mijn kraag.
‘Zal ik jou ook eens eventjes een worm door je oor piercen…?’ stelde hij op dreigende toon voor.
Dankzij ingrijpen van de kapitein en zijn assistent is het allemaal goed afgelopen. Ik heb de rest van de dag beiden ijverig meegeholpen met van alles en nog wat. Hoewel ik maar kortstondig had gezeevist, was ik wel eigenlijk wel trots op mijn eerste grote vangst. 

 


Verkiezingen  1 

 

De man die naast me op het bankje zat wist het zeker. Hij keek nog maar eens om zich heen. Het leek wel of hij er zeker van wilde zijn dat er niemand was die meeluisterde.
‘Kijk,’ zei hij. ‘Het is allemaal uit de hand gelopen. Ze hebben er een rotzooi van gemaakt. Dat komt door al dat gedoe met faceboeken en twitteren en zo. Mensen kunnen niet meer communiceren. Ze weten elkaar niets meer te vertellen. Ze durven elkaar niet meer in de ogen te kijken meneer.’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Neem nou die gasten in de tweede kamer. Ze worden gekozen en daarna hoor en zie je ze niet meer. En als er dan eentje uit zijn hol komt dan kwettert ie er op los. Als een kip zonder kop. Geen enkel gevoel meer met de werkelijkheid. Dan is het toch ook geen wonder dat mensen niet meer weten waar ze aan toe zijn. Wie zo moeten kiezen. Draaikonten zijn het meneer… ze lullen met alle winden mee. De hele maatschappij gaat naar de donder. De een is nog een grotere hufter dan de ander. Fatsoen kennen ze niet meer meneer. Als je toch die jeugd van tegenwoordig hoort. En dan op de teevee… Tjonge wat daar allemaal niet wordt verteld en wordt uitgezonden. Ze weten van gekkigheid niet meer wat ze moeten laten zien. Geloof me meneer, dit gaat nog eens goed fout aflopen. En maar bezuinigingen… ze maken alles kapot. Alles waarvoor wij, u en ik meneer, hebben gewerkt helpen ze naar de kloten. Sorry voor het woord. Straks moeten de bejaarden hun eigen bed opmaken geloof me. En hun eigen kamer stofzuigen en…’
Hij onderbrak zijn betoog toen hij een vrouw met een rollator zag naderen.
‘Dag mevrouw, lekker weertje,’ zei hij op een allervriendelijkste toon.
De vrouw keek hem aan.
‘Zeker heren, ik denk ik loop maar eens even door het park,’ antwoordde ze en vervolgde haar weg.
‘Zo kan het ook,’ zei mijn bankgenoot. Ik knikte.
‘Die dingen worden ook niet meer vergoed,’ en hij wees in de richting van de rollator. ‘De mensen moeten het zelf allemaal maar uit zoeken. Nee meneer, ik zie het somber in. Ik zou ook niet weten op wie ik moet gaan stemmen. Echt niet. Ze beloven nu van alles en straks als ze alle stemmen binnen hebben dan zijn ze al die beloften de volgende dag al weer snel vergeten. Ze spelen mooi meer meneer, van onze centen. Ik moet nog een paar jaar, maar misschien nog wel langer. Mijn centen raken al aardig op. Toen mijn vrouw is overleden heb ik gelukkig nog wat opzij kunnen leggen van het geld van de verzekering. Anders was ik allang failliet geweest. Maar die gasten van de belasting, ja die weten je wel te vinden. Ik had het beter in een ouwe sok kunnen doen. Maar ja, het is nou eenmaal zo. En trouwens ze weten toch al alles van je. Dat komt door al die computers meneer. Ze drukken op één knopje en ze weten wat je hebt, waar je bent en wat je doet. Geloof me meneer, er is niets meer geheim. Ze gunnen ons geen enkele privacy meer.’
Hij keek nog maar eens het park rond.
‘Het is moeilijk om het voor iedereen goed te doen,’ probeerde ik.
‘Meneer hou toch op. Dat zeggen die gasten ook altijd. Ze moeten eens een beetje meer respect hebben voor de gewone man. Die is altijd al het pispaaltje geweest. Uitgezogen… ja de kruimels, die mochten we hebben. Vroeger had je tenminste partijen en bonden die voor de gewone man opkwamen. Het is allemaal weg meneer. Ieder voor zich en God voor ons allen. Wie kent zijn buurman nou nog?’
‘Ik…’ zei ik timide.
‘Ja,’ reageerde hij en er zat een lichte irritatie in zijn stem. ‘Ik bedoel bij wijze van spreken…’
‘Oh…’ antwoordde ik.
Hij stond op.
‘Zo, nou ga ik maar weer. Het was mij een genoegen meneer om eens met u van gedachten te wisselen over het wel en wee van de huidige maatschappij. Ik zal vanavond nog maar eens de kieswijzer op internet invullen. Gisteren kwam ik op de PVV uit. Misschien dat het vandaag weer wat anders is. Je kunt niet weten.’
Hij stond op het klopte de broodkruimels van zijn broek.

 


Verkiezingen  2 

 

Je hebt van die avonden waar je niets van verwacht. Zeker niet als je voor je vermaak op de teevee bent aangewezen en dat je ondanks een stil intern protest het ding uit verveling toch maar aanzet. Maar goed, het is de aanloop naar de verkiezingen en om mijzelf toch een kans te geven om tot een weloverwogen stemgedrag te komen volg ik de debatten tussen de diverse toekomstige bestuurders en kandidaat minister-presidenten. Tenminste dat denk ik dat het uiteindelijke doel is van het bronstige gedrag en het mannetjesmakerij-gedoe dat mij wordt voorgeschoteld. Voor de vrouwelijke debaters, gemakkelijk te tellen op één hand is dit uiteraard niet van toepassing. Daar zie ik meer een soort paringsgedrag in de hoop te worden gekozen door de kiezer maar vooral ook door een van de leiders van de andere partijen om straks mee te mogen doen aan het gezelschapsspelletje “landbesturen”. Ik neem het de meisjes niet kwalijk hoor. Het valt ook niet mee.
Ik heb nadrukkelijk geprobeerd om er pap van te koken. Geen Europa, een beetje Europa  of helemaal geen Europa. Ik zie in mijn fantasie  gulzig gravende bulldozers die op de grens tussen Duitsland en ons mooie Nederland een diepe vaargeul aanleggen. Op het drielanden punt wordt onder luid gejuich van de plaatselijke bevolking en met de zegen van meneer pastoor de eerste spade in de grond gestoken en net onder Breda is Nederland al losgemaakt van België. Nog even, volgens de drie geleerden die niet weg te branden zijn van het scherm en zich in alle actualiteiten programma’s manifesteren als de kenners bij uitstek, en dan zijn we een eiland. Maar goed, dit is mijn fantasie en geen van de debaters zou dit als voorstel durven lanceren. Nederland vrijmaken van Europa. Ons eigen eiland, net als de Engelsen. Dat zou wat zijn. In ieder geval complete onzin.
En dan hebben we ook nog de ouderen. Het is duidelijk, we worden inderdaad te oud en dat is een probleem. Want dat kost te veel. Veel te veel. Ik vraag me af waar dit mis is gegaan. Is dit alweer zo’n uit de hand gelopen welvaartsprobleem? Er zijn hele volksstammen op deze aardbol die dit probleem niet kennen. Ze mogen zich hiermee gelukkig prijzen en het is ze gegund. Ze mogen ook wel iets hebben. Als is het maar het niet hebben van zo’n welvaartsprobleem zoals wij dat met ons mee moeten torsen.
We moeten meer voor ons zelf gaan zorgen wordt ons als een niet mis te verstane boodschap gebracht. De strekking van het bericht is in ieder geval glashelder. Opoe en als hij er nog is ook opa bij de kleinkinderen in huis. Samen met paps en mams. Gezellig. Wat is het probleem? Alleen maar voordelen. Alle ruimtes goed benut, oppas voor de kinderen. Veel zielen, veel vreugde…? Verzorging en verpleging onder een dak geregeld. En het plezierig ouder worden gaat minder gemakkelijk af op den duur. Het prikkelt en stimuleert om eerder plaats te maken. Zeker in een overvolle eengezinswoning.
Ik zie spartelende midden-veertigers, die proberen hun wazige standpunten te verdedigen. Ze weten het in elk geval zelf zeker en dat is maar goed ook. Ik zie midden-dertigers, die geen flauw idee hebben hoe het ook zo veel anders kan zijn. Moderne jongelui die zijn opgegroeid in een zich sterk ontwikkelende wereld, met ruime kansen voor iedereen. Die niet anders weten dan dat geld nooit een probleem is geweest en dat mobieltjes, laptops enzovoort tot de eerste levensbehoefte behoren.  En dat dit geldt voor iedereen. Nou ja, praktisch voor iedereen dan.
De miljarden vliegen over tafel bij wijze van spreken, alsof het monopoly geld is. Bezuinigen en nog eens bezuinigen. Waar is ons economische stelsel ook weer eens op gebaseerd? Ik snap ook wel dat je het eerst moet verdienen voordat je het uit kunt geven. Dat is helder, maar dan moet je het wel ergens kunnen verdienen. Dan moet er wel werk voor je zijn. Maar goed, ik weet er te weinig van. Misschien kan een van die debaters mij en misschien ook aan vele anderen dit eens in begrijpelijke mensentaal uit komen leggen. Ik vrees dat het na 12 september allemaal weer gewoon verder gaat waar we zijn gebleven. Den Haag en met name het Binnenhof tegen de rest van Nederland. Ieder voor zich en Europa met wat fantasie voor ons allen. Merkel en Hollande kunnen tevreden zijn. Van Nederland en de Nederlandse politici valt ook na de verkiezingen niet veel te vrezen. Van onze leeuw is niet veel meer over dan een zielig miauwend katje. Niks geen gebrul meer maar hooguit klaar om een keer te krabben.   

 


De zus van de buurvrouw 

 

Ik heb nooit geweten dat ze er een had. Ze had het me ook nooit verteld.
Ze zei dat het dan waarschijnlijk nooit ter sprake was gekomen en ik kon haar daar alleen maar gelijk in geven. Ze zou de volgende dag arriveren. De oudste en enige zus van mijn buurvrouw. Ze woonde in een klein dorpje in de buurt van Kleef, net even over de grens bij Nijmegen.
‘Annelies was verliefd op Helmut en is vlak na de oorlog met hem meegegaan naar Duitsland. Onze ouders vonden het eigenlijk maar niks. Je weet wel… die anti Duitse sentimenten na de oorlog.’
Ik knikte dat ik het begreep.
‘Onze Annelies heeft zich er nooit iets van aangetrokken. Zelfs toen ze niet meer welkom was en door de hele familie met de nek werd aangekeken. Nou ja bij wijze van spreken dan…’ Buurvrouw zuchtte eens diep.
‘Ze was altijd al een beetje apart. Ze deed waar ze zin in had. Zo heeft ze in het verzet gezeten en heeft ze jarenlang in de opvang van daklozen gewerkt.’
‘Daar is toch niks verkeerd aan…’ zei ik.
‘Nee, dat is ook wel zo, maar toch niet direct iets voor een meisje uit een plattelandsgezin. Mijn vader en mijn moeder snapten er niets van en zeker niet toen Annelies naar Rotterdam vertrok. Maar op zich is het wel goed gekomen met haar. Helmut was geen verkeerde vent…’
‘Was…?’
‘Ja, hij is een jaar of vijf geleden overleden aan kanker. Longkanker. Hij rookte ook veel te veel. Van die dikke sigaren. En hij dronk ook nog regelmatig een stevig glas. Hij zou de vijfde mei drieëntachtig zijn geworden. Eigenlijk best een vreemde datum voor een Duitser om jarig te zijn. Het was voor ons altijd moeilijk om hem te feliciteren.’
‘Jarig is jarig…’ antwoordde ik.
‘Ja, dat kun je zo wel even snel zeggen, maar voor mijn familie lag dat gevoelig. Mijn vader kon Helmut niet zo goed velen. Hij moest hem niet zo. Niet om de man zelf, maar vooral omdat hij een Duitser was. Mijn vader moest er niets van hebben. Mijn moeder die probeerde het nog wel, maar echt geaccepteerd hebben ze hem niet.’
‘Dat zal voor je zus ook niet prettig zijn geweest.’
‘Nou, Annelies vond het wel prima. Die ging toch haar eigen weg. Ze stoorde zich niet zo aan ons. Er gingen soms jaren voorbij voordat we elkaar weer eens zagen. Ze zei dat ze het niet miste.’
‘En nu is het weer goed? Ik bedoel nu gaat het weer beter tussen jullie?’
‘Jawel, hoor de laatste jaren hebben we regelmatig contact. We bellen meestal een keer in de maand met elkaar. Of er moet wat bijzonders zijn, maar dat is het meestal niet.’
‘Je bent en blijft toch zussen…’ probeerde ik, want ik wist ook niet zo goed wat is er op moest zeggen.
‘Ja, zo is het wel. Je bent samen opgegroeid en je bent toch van hetzelfde bloed, om het zo maar eens te zeggen.’
Buurvrouw veegde over haar jurk alsof ze er denkbeeldige kruimels van af wilde vegen.
‘Ik ben best een beetje zenuwachtig,’ zei ze met zachte stem.
‘Het is toch je zus waarom zou je…?’voegde ik haar toe.
‘Ik weet het niet. Nou ja, ze blijft een paar nachten bij me slapen, maar om eerlijk te zijn zie ik er best tegen op.  Ik ben zo bang dat we elkaar niets te zeggen hebben. Dat het ongezellig wordt.’
‘Als je je best doet buurvrouw en er voor open staat zal het best allemaal meevallen.’
‘Maar het is zo lang geleden…’
‘Reden te meer om er eens samen ruim de tijd voor te nemen.’
‘Ja, ja jij hebt gemakkelijk praten…’spartelde ze tegen.
‘Gewoon jezelf zijn buurvrouw…’ hoorde ik mezelf zeggen.
Ze knikte.

De volgende dag zag ik buurvrouw in de supermarkt.
‘En…?’ vroeg ik belangstellend.
‘Het is heel gezellig zo met ons tweetjes. Annelies drinkt elke morgen vers geperst sinaasappelsap dus ik haal even vlug perssinaasappels…’
‘Nou nog veel plezier samen,’ zei ik en ik ging verder met mijn eigen boodschappenlijstje.
‘Nou ik vertel je nog wel hoe het is verlopen. Daag.’
De buurvrouw klonk opgelucht.
Beste lezer. Sinds enkele dagen weet ik dat ik een echte fan heb. Het voelt goed om een fan te hebben. Iemand die plezier beleeft aan hetgeen ik elke week bij elkaar fantaseer en produceer. Een fan, daar moet ik zuinig op zijn. Dat realiseer ik me maar al te goed. Ik ben er zeker van dat mijn fan dit ook zal lezen en het minste wat ik kan doen is het allereerste verhaal van Henneman aan hem op te dragen.
Beste Aad, “Pudding” is het allereerste schrijfsel, maar was tot nu toe nog niet gepubliceerd. Waarom…? Geen idee. Of misschien heb ik wel onbewust gewacht tot dit mooie moment. 

Pudding
Ik moet een jaar of zestien zijn geweest. Mijn moeder was een dagje uit winkelen. Het gevolg van haar onderneming was dat mijn vader en ik op ons zelf waren aangewezen. Mannen onder elkaar. Een van onze uitdagingen was het produceren van een maaltijd of in ieder geval van iets eetbaars. Na een kwartiertje van intensief beraad waren we het er over eens dat een van ons beiden een taak had in de keuken. Ik leek hiervoor de meest aangewezen persoon te zijn. Gelukkig was er volledige overeenstemming dat met een simpel gerecht kon worden volstaan. Het opleidingsniveau op het culinaire vlak van zowel mijn vader als ondergetekende was te verwaarlozen. Beter gezegd, er was hier sprake van geen enkel niveau. Mijn vader had nog wel op een goede dag geprobeerd spruitjes, zo van de koude grond verteerbaar te krijgen, maar de hoeveelheid zand en andere ondefinieerbare zaken deden in hoge mate afbreuk aan de smaakbeleving van het gerecht. De aardappelen waren gelukkig wel van hun schil ontdaan, alleen was het jammer dat er bij elk exemplaar sprake was een grote hoeveelheid diepe donkere starende ogen. Volgens mijn vader kon dat niet anders omdat de natuur zich niet laat verloochenen. Ergo, mijn uitverkiezing was eigenlijk ook vanuit deze eerdere ervaringen vrij logisch. Maar goed dit terzijde. Na overleg met mijn vader was de keuze gevallen op het gerecht dat het beste aansloot bij mijn vaardigheden en dat in een pakje Koopmans pannenkoekenmeel zat. De hoeveelheid leek mij echter niet voldoende om daarmee onze honger volledig te kunnen stillen. Dankzij het scherpe inzicht van mijn vader die mij op het hart drukte dat meel, meel is en dat het dus geen enkel probleem was om een geringe hoeveelheid toe te voegen uit een pak waarop “custard” stond vermeld, kon ik verder met het ten uitvoer brengen van mijn plan. Ik moet eerlijkheidshalve zeggen dat ik nog wel mijn bedenkingen had, zeker toen ik probeerde met een zestal eieren, een halve liter water en met een even grote hoeveelheid melk een soort van beslag te maken. Het leek niet op datgene dat ik wel eens gezien had tijdens een van de kooksessies van mijn moeder. Na een kwartiertje intensieve inzet van de mixer ging ik er van uit dat het brouwsel gebruiksklaar was. Gereed om naar de koekenpan te worden overgeheveld. Het vuur onder de pan deed zijn werk en de boter was vrij snel aan de bruine, zeg maar aan de zwarte kant. Mijn vader vroeg bezorgd vanuit zijn luie stoel in de zitkamer of ik alles onder controle had. Ik kon hem geruststellen. Mijn mengsel deed het prima in de pan. Het was alleen nog een kwestie van even omdraaien. Ik had gelukkig ook ooit gezien dat mijn moeder daar een soort van grote spatel voor gebruikte. Na enkele minuten van intensief recherchewerk vond ik het gereedschap in een keukenla. Op zich ook wel logisch dat het daar lag. Ondertussen had het vuur onder de pan zijn werk gedaan. Eigenlijk was het even iets te veel van het goede. Het was moeilijk de juiste kleur vast te stellen toen ik mijn pannenkoek had omgedraaid. Wat het een lichte tint van zwart of een donkere tint van bruin? Bovendien was het geval bij het omdraaien uit elkaar gevallen. De foto op de verpakking kwam in ieder geval niet in de richting van het gerecht dat in mijn koekenpan lag na te smeulen. Na een korte vertwijfeling besloot ik het gedrocht op een bord te draperen en dit vervolgens dan toch maar aan mijn vader aan te bieden. De overmatige hoeveelheid poedersuiker verzachtte de aanblik. Toen mijn moeder twee dagen later pudding wilde maken, vroeg ze of ik wist waar de custard gebleven was. Ik haalde mijn schouders op en zei achteloos dat we er pannenkoeken mee hadden gemaakt. Ze keek me aan en vroeg me; ‘Smaakt dat…? Gebakken pudding...?’ Ik vertelde haar dat mijn vader niet had geklaagd. Ikzelf had die avond drie boterhammen met kaas gegeten.

 


De zus van de buurvrouw  (2)

 

Er was geen ontkomen aan. Ik zou en ik moest kennis maken met Annelies. Mijn buurvrouw had zich al vroeg gemeld. Welleswaar telefonisch, maar toch.
‘Jacob, ik heb Annelies over je verteld. Ze wil je dolgraag ontmoeten, want ze wil wel eens weten wie die handige man is die al de klusjes voor mij doet.’
Ik voelde een zekere bedreiging van haar opmerking uitgaan. Ik mag buurvrouw wel, maar om nou verder te worden geïntroduceerd in de familie leek me een beetje te veel van het goede.
‘Ik moet even kijken of wel gaat lukken,’ had ik geantwoord. Ik wist niet beter of het bezoek van Annelies omvatte slechts een paar dagen. Dus logischer wijze zou ik met wat smoesjes die tijd wel kunnen overbruggen.
‘Geeft niks,’ zei buurvrouw. ‘Annelies blijf tot zaterdag, dus tijd genoeg. Komt het morgen misschien beter uit?’
Ik voelde me verslagen en mijn weerstand was gebroken. Het was tenslotte pas woensdag.
‘Uh… geen probleem,’ hoorde ik mezelf zeggen. ‘Hoe laat word ik verwacht?’
‘Kom maar rond elf uur. Schikt dat…?’
‘Ja hoor, geen probleem,’ zei ik en ik verweet mezelf een hoge mate van kruiperig gedrag.
‘Nou goed, dan tot morgen Jacob. Ik zal zorgen dat de koffie klaar staat. Je lust toch wel een kopje koffie?’
‘Ja hoor, heerlijk.’
Ik walgde van mezelf.

De volgende dag, stipt om elf uur stond ik voor de voordeur van het appartementje van mijn buurvrouw.
Na een diepe zucht drukte ik op de bel. De ding dong klonk feller dan ik gewend was. Zo leek het althans.
‘Aha, je bent mooi op tijd,’ hoorde ik toen de deur open ging.
‘Zeker, elf uur is elf uur buurvrouw. Je weet hoe ik daarover denk.’
Het klonk bijna huichelachtig.
‘Kom maar verder, je weet de weg. Annelies is in de woonkamer.’
Ik deed de woonkamerdeur open en ik keek wat onwennig om me heen. Geen Annelies te zien.
Buurvrouw die me op de voet gevolgd was, verbaasde zich blijkbaar ook over de afwezigheid van haar zus.
‘Annelies…waar zit je?’ riep ze.
Op hetzelfde moment kwam het hondje van de buurvrouw op mij afgerend. De begroeting van Micky zat vol ongeremdheid en enthousiasme.
‘Laag…laag,’ probeerde buurvrouw nog om te voorkomen dat Micky mij ondersteboven zou springen.
Micky kon het niet nalaten om nog een keer stevig aan te zetten. Door zijn sprong verloor ik mijn evenwicht en stortte als een stervende zwaan neer op de bank. Buurvrouw boog zich bezorgd over mij heen en wilde weten hoe het met me was. Micky stond er bij en keek er naar. De over mij heen gebogen buurvrouw moet op Annelies een merkwaardige indruk hebben gemaakt. We hadden haar niet binnen horen komen.
‘Zo… zo, Jannie, ik wist niet dat jullie zo’n relatie hadden…’
Ik kon de humor van de opmerking van Annelies wel inzien, maar mijn buurvrouw keek haar zus niet begrijpend aan en reageerde in mijn ogen nogal overspannen.      
‘Hoe bedoel je…?’ klonk het kort, maar vooral geïrriteerd.
‘Nou, nog zo vroeg en dan al…’ en Annelies wees op mijn horizontale pose.
Mijn buurvrouw kleurde.
‘Toe nou Annelies, daar ben ik niet zo van gediend hoor,’ klonk het verongelijkt.
‘Dan ben je aardig veranderd…’
Ik zag mijn buurvrouw van kleur veranderen.
‘Ja Jacob…Het is toch Jacob… niet? Jannie was vroeger een wilde. Ze heeft mijn ouders heel wat grijze haren bezorgd.’
Buurvrouw Jannie hield de leuning van de stoel vast en ik voelde de spanning in de lucht.
‘Nee, jij dan…’
‘Hoe zo? Wat bedoel je?’
‘Nou dat weet je zelf het beste…’
Ik kon niet anders vaststellen dan dat ik midden een conflict tussen twee zussen was beland en dat ik degene was die door mijn wankele, onstabiele gedrag de aanleiding was. Maar ik vond dat ik me niet met de situatie moest bemoeien. Ik had immers geen flauw idee hoe diep het zat.
Annelies ging voor haar zus staan en ik verwachtte elk moment een linkse directe. Tenminste dat voorspelde haar lichaamshouding.
‘Moet je een goed luisteren zus. Helmutt was een goede vent. Wat jullie er ook van vonden, ik ben gelukkig met hem geweest…’
‘Puh, dat zal best en Klaas dan. Die heb je laten zitten.’
‘Dat kwam jou toch prima uit… Je was harstikke gek op hem. Dacht je dat ik blind was?’
‘Hou toch op. Hij was er kapot van…’
‘Hij was er zo overheen hoor. Dankzij jouw zogenaamde manier van troosten.’
Ik voelde me steeds ongelukkiger met de toestand en ik wist me eigenlijk geen houding te geven. Zelfs Micky begreep dat er sprake was van een hachelijke situatie en beheerste zich.
‘Het is beter dat ik ga…’ brieste Annelies. ‘Het wordt nooit iets tussen ons. Wat ik ook probeer.’
‘Wat jij probeert…hou toch op… Pak je koffer en mijn huis uit.’
‘Met liefde en plezier…’
Ik was er niet toe gekomen om kennis te maken met de zus van de buurvrouw en het leek er sterk op dat dit ook niet ging gebeuren. Aan haar verblijf kwam tamelijk abrupt een einde.
‘Zal ik haar even naar het station brengen?’ stelde ik voorzichtig aan mijn buurvrouw voor. 
‘Ze moet maar een taxi nemen…’ was het korte bitsige antwoord. ‘Daar heeft ze heeft geld genoeg voor.’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Het was maar een voorstel.’
‘Ze is het niet waard. Het is altijd gedoe tussen ons. Annelies is een kreng en dat zal wel nooit veranderen.
Goh, wat een bezoeking waren die paar dagen…,’ smeulde buurvrouw nog na.
Even later klonk het geluid van de dichtslaande voordeur. Annelies leek voorgoed te zijn vertrokken uit het leven van mijn buurvrouw. 

 


Lourdes

 

De man naast me op het bankje van de bushalte zuchtte eens diep.
‘Het is een stuk minder warm. Gelukkig wel. Zondag was het wel heel erg warm. Maar niet zo warm als in Lourdes. Daar was het bijna vijfendertig graden.’
‘Was het daar zondag zo warm…?’
‘Nee, niet afgelopen zondag. Een week eerder. Toen was mijn vrouw daar.’
‘Oh,’ zei ik. ‘en u was niet meegegaan?’
‘Nee, dank je wel. Ik heb niets met Lourdes. Ik geloof er niet zo in.’
‘Ja, iedereen heeft zo zijn voorkeuren.’
‘Ja, zeg dat wel. Als het warm is, zeg maar boven de vijf en twintig…dan ga ik in de middag naar bed. Ik vind dat heerlijk. Even een paar uurtjes lekker liggen.’
‘Dat is niet iedereen gegeven.’
De man keek me aan.
‘U bent toch ook zo jong niet meer… Ik bedoel, u zult toch ook wel behoefte hebben aan een momentje voor u zelf. ’
‘Zeker, maar om daarvoor naar bed te kruipen…’
‘In de zuidelijke landen doen ze niet anders…en bovendien zijn wij die hoge temperaturen niet zo gewend. Ik kan er in ieder geval niet zo goed tegen. ‘
Ik haalde mijn schouders op.
‘Meneer,’ ging hij verder. ‘ We zijn harde werkers en zijn het niet zo gewend om ons tempo aan te passen. Neem nou mijzelf. Ik heb altijd in de haven gewerkt. Van vroeg in de morgen tot laat in de avond.  En maar sjouwen. Van hot naar her. Totdat mijn rug kapot ging. Toen was het over. Ik kan me nou weer een beetje redden. Mijn vrouw is er indertijd speciaal voor naar Lourdes geweest.’
‘Was het niet beter geweest als uzelf ook mee was gegaan,’ vroeg ik en had meteen spijt van deze vraag. Hij keek me aan alsof hij door een slang was gebeten, alsof hij door een zwerm overspannen wespen was gestoken.
‘Dat kan ook zonder,’ zei hij met een lichte snauw.
‘Ik ben niet zo’n kenner,’ probeerde ik mezelf te vergoelijken.
‘Dat geloof ik ook,’ zei hij. ‘Maar goed, het heeft niet echt geholpen. Mijn vrouw is er vier dagen geweest. Ze heeft zelf last van jicht. Dat was daar een stuk minder en daarom is ze pas ook weer naar Lourdes geweest.’
‘En heeft het weer geholpen?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Nee, wel toen ze daar was. Maar onderweg in de bus naar huis heeft ze er toch weer last van gekregen. Maar niet zo erg hoor,’ voegde hij er snel aan toe.
‘Dus het heeft dan toch wel een beetje geholpen,’ probeerde ik mijn blunder van een paar minuten eerder goed te maken.
‘Nou om eerlijk te zijn… eigenlijk heeft het niet echt veel geholpen en heeft het in ieder geval wel een berg geld gekost ook. Maar ja, ze is er even tussen uit geweest en ik heb ook een paar dagen voor mezelf gehad. Ik ben een paar dagen vroeg in de morgen gaan vissen.’
‘Gelijk heb je. Als de kat van huis is…’ En weer was dit niet de goede woordkeuze.
‘Meneer, mijn vrouw en ik gunnen elkaar onze dingen…’
‘Sorry, ik… aha daar komt de bus.’
Ik was blij dat het einde van het gesprek in zicht kwam.
‘Moet u ver?’ vroeg hij.
‘Nee hoor, naar de Koningsweg,’ antwoordde ik.
‘Dat treft, ik ook…’
Ik voelde een lichte flauwte bij me opkomen.
‘Dan kunnen we nog even lekker samen verder kletsen,’ zei hij en het klonk gemeend.
‘Ja…zeker,’ zei ik in vertwijfeling.
Ik had nog stille hoop dat er in de bus geen twee lege plaatsen naast elkaar konden worden gevonden, maar de bus was onderbezet. De vijf medereizigers waren her en der verdeeld over het twintigtal beschikbare plekken. Ik was kansloos. Er was geen ontsnappen mogelijk. Ik besloot om me er bij neer te leggen. De reis naar de Koningsweg duurde immers hooguit een kwartier.
‘Mijn vrouw en ik delen alles…’ging hij verder. ‘We zijn bijna drieënveertig jaar samen, waarvan bijna veertig jaar getrouwd. Vroeger ging dat zo. Dan was je eerst een paar jaar verloofd. Maar dat zult u ook nog wel weten…  Bent u getrouwd? Of ga ik nou te ver? U vindt het toch niet vervelend dat ik dat vraag?’
‘Nee hoor, ik ben  nooit getrouwd…’ was mijn antwoord en ik keek maar eens op mijn horloge.
Ik had geen idee waarom.
‘Oh…’ zei hij en hij keek me aan. ‘Nooit de ware ontmoet?’
‘Ik denk het niet.’ Het kwam voor mijn gevoel niet al te vriendelijk uit mijn mond.
‘Sorry,’ zei hij. ‘Soms zou ik ook wel weer eens vrijgezel willen zijn. Niet dat ik mijn Ali kan missen hoor. Voor geen geld. Maar zo even, net  zoals u… even niks. Gewoon even vrij. Een beetje reizen, een beetje vissen op zijn tijd. Niet dat gezeur over jicht en de aambeien van haar zuster. Gewoon weer even vrije jongen, voor een paar dagen. Meneer, het was zo lekker om even alleen thuis te zijn toen. Ze is bijna een week in Lourdes geweest. Maar eerlijk is eerlijk, ik was ook weer blij dat ze terug was. Weer bij me thuis was. Ze heeft een Mariabeeldje voor me meegebracht. In een grotje met twee lichtjes. Met led-lampjes…’
‘Ook daar staat de ontwikkeling dus niet stil,’ reageerde ik spontaan.
‘We zijn er bijna…ik vond het fijn kennis met u te mogen maken,’ zei de man en maakte aanstalten om op te staan.
‘Ik ook meneer…’ zei ik.
‘Zeg maar Arie…’ klonk het.
‘Jacob…’
Hij keek me aan. ‘
‘Jacob…zo heette mijn papegaai ook. Hij is vorig jaar gestorven. Ik mis hem verschrikkelijk. Het was zo’n fijn beest. Hij kon Ali zo goed nadoen. Maar ja… ’
‘Er gaat toch niets boven de echte.’ Waarom ik dat zei weet ik niet. Misschien uit balorigheid.
‘Je kent mijn Ali niet Jacob...’
Hij stapte uit de bus groette me en liep weg. 

 

 


Kroketten

 

Er werden kroketten geserveerd. Dat had de juffrouw in het zwarte jurkje met het witte schortje luid en duidelijk aangekondigd. Als voorafje. Voor iedereen een warme kroket na de soep. De man tegenover me was zichtbaar verheugd, alsof het ging om een of ander vijf sterren gerecht uit de Franse haute cuisine. Ik kon zijn opwinding niet goed plaatsen. De man die naast hem zat ook niet. Hij keek zijn in totale extase verkerende tafelgenoot vol onbegrip aan en ik meende zelfs een vlaag van irritatie bij hem waar te nemen over de in zijn ogen onbenullige opwinding over het gepaneerde worstvormig met meel- en bouillonmengsel gevulde typisch Nederlandse cultuurgerechtje. Ondanks de pogingen van mijn overbuurman om het gesprek een andere wending te geven, bleef de kroketaanbidder halsstarrig zijn leer uitdragen aan iedereen die het maar horen wilde, maar vooral aan mijn medelotgenoot aan de overkant van de tafel en ook aan mij. Zelfs de uitgeserveerde kop tomatensoep met ballen kon het tij niet keren. Nadat de soepkoppen waren opgehaald en het grote krokettenmoment aanstaande was, werd de spanning en opwinding bijna ondraaglijk. Aan het begin van de tafel, voor ons betekende dat nog twintig wachtenden voor u, was de schaal met de bruine delicatesse in zicht en de krokettengoeroe was bijna niet meer op zijn stoel te houden. Hij kon zich met moeite beheersen en het had me dan ook niet verbaasd als hij de juffrouw met de schaal vol met kroketten had besprongen en haar had beroofd van haar goudbruine lading ter meerdere eer van zichzelf maar vooral ter bevrediging van zijn onbeheersbare drang om een kroket op zijn bord te krijgen. Hij was er in ieder geval klaar voor en hij had ondertussen een van de broodjes, die eigenlijk nog niet aan de beurt waren, ontdaan van de plak kaas. Het ontkaasde broodje werd in gereedheid gebracht voor de landing van de langverwachte gefrituurde meelstaaf met verdwaalde rundvleesstukjes. Of moet ik runderdeeltjes zeggen? Nou ja, in ieder geval kwamen de kroketten in snel tempo dichterbij. Op een gegeven moment waren ze zelfs zo dichtbij dat het nog resterende aantal duidelijk waarneembaar was. Ik telde er nog vijf. De man tegenover mij had dit aantal ook in het vizier en keek mij aan. Ook onze krokettenstalker kwam op vijf. Ik zag dan ook lichte paniek in zijn ogen. De krokettenkoning was nummertje zes in de pikorde.  Dus nog vijf wachtenden voor hem, van wie mocht worden aangenomen dat niemand van deze vijf de bereidheid zou hebben om zijn claim niet op te eisen en daarmee het kleine goudbruine warme boefje aan zijn neus voorbij zou laten gaan.
‘Dat was helaas de laatste meneer…’ zei het meisje met het zwarte jurkje en met het witte schortje maar vooral met een stalen gezicht tegen de kroketten-verheerlijkende tafelgenoot terwijl ze de laatste aan mij gaf. De ontzetting op het gezicht van de krokettenkeizer was aandoenlijk.
Hoe kon deze juffrouw hem dit nou aandoen?
‘Moet je de mijne hebben?’ zei de man naast hem. De toonzetting suggereerde het tegenovergestelde.
De gepasseerde krokettenaanbidder aarzelde. Vol vertwijfeling keek hij de juffrouw aan.
‘Ik maakte maar een grapje meneer…’ zei ze droog.
De krokettenprofessor wreef de paniek van zijn voorhoofd.
‘Natuurlijk…’ zei hij met onzekere stem. ‘Ik had u wel door hoor.’
Ze glimlachte en ze draaide zich om en liep met de lege schaal richting keuken. Tenminste dat mocht worden aangenomen.
‘Ze zijn verdomd goed…’ zei mijn tegenoverbuurman. Hij deed het met opzet. Er zat een zekere mate van leedvermaak in zijn woorden.
Onze krokettenburgemeester herpakte zich.
‘Ja…wacht maar. Als ze zo meteen met een nieuwe volle schaal komt, dan krijg ik er twee van haar. Moet je maar eens opletten.’ Hij was er zo zeker van.
Na vijf minuten kwam de juffrouw met een schoteltje met daarop één Hollandse heerlijkheid.
Mijn tegenoverbuurman keek de kroketfanaticus aan.
‘Er konden er zeker niet meer op…’ en hij wees naar het schoteltje.
De kroketten-fan was weer even uit het veld geslagen.
‘Ik heb er aan één genoeg,’ zei hij terwijl hij de kroket in volle hevigheid verminkte en uitsmeerde op het wachtende broodje. ‘En misschien komen ze nog wel een keer rond.’
‘Ik weet het niet…’ zei mijn tegenoverbuurman. ‘Ik zou er maar lekker lang overdoen. Lekker lang van genieten.’
We zagen de verminkte kroket inclusief  broodje in een moordend tempo verdwijnen. 
‘Dat was lekker,’ zei de krokettenverslinder.
‘Was… daar zeg je zoiets. Je had er van moeten genieten.’ Het klonk als wijze raad maar er zat ook een stevige ironische ondertoon in. Zeker toen de man tegenover mij de krokettenslikker het voorstel aan de hand deed om na afloop als schrale troost samen nog even langs de plaatselijke snackbar te gaan. Hij stelde ook voor om een euro te doneren voor dit goede doel. Hij wilde de eerste zijn en hij keek me aan.
‘Kan ik op u rekenen…?’ vroeg hij met een strakke blik.
Ik knikte bevestigend.

 


Kroketten (2)

 

De ene kroket is de andere niet. Het schijnt te maken te hebben met het vleespercentage dat in de bruine bandiet aanwezig dient te zijn. Veel weet ik er niet van, maar er zijn ongetwijfeld specialisten in de wereld van de kroket, die alles van deze materie weten. En er misschien zelfs uren over kunnen vertellen. Want er zullen ongetwijfeld zeer plausibele redenen zijn waarom de ene kroket wel vleeskroket mag heten en de andere weer niet. Nou weet ik dat vroeger een van mijn tantes ook wel eens pogingen deed om een kroket, eh… een vleeskroket te produceren. Met meel en draadjesvlees ( soepvlees) en meel (bloem) en bouillon werd een soort van plamuurachtige substantie tot stand gebracht, waar nadat er rolletjes van waren gefabriceerd, deze kunstwerkjes door een aanzienlijke hoeveelheid paneermeel werden gehaald. Het was een zeer zorgvuldig proces. Het scheen dat het hele brouwsel optimaal bedekt moest zijn met het paneermeel om te voorkomen dat tijdens het frituren de inhoud die een kroket tot een kroket maakt, zijn eigen weg zou gaan in de frituurpan. Een mooi stukje huisvlijt. Maar goed daar gaat het nu niet over. Waar gaat het dan wel over, zult u zich afvragen?
Heeft u wel eens een kroket uit de muur gegeten? Zo’n kroketje dat al minuten lang, misschien wel een klein uur geduldig achter het kleine glazen venstertje heeft liggen wachten op een nieuwe eigenaar. Als een hondje in het asiel, dat van achter de spijlen van zijn kooi het eventuele nieuwe baasje voor zich probeert te winnen. Ik herinner me nog dat er vroeger op het station van ’s Hertogenbosch ook de mogelijkheid bestond om zo’n meestal nog redelijk warme kroket te bemachtigen. Het was vaak druk bij de muur met de glazen venstertjes en zeker als het koud en kil was. Het was voor mij altijd weer een spannend moment of er nog een kroketje beschikbaar was als het mijn beurt was. Hoe vaak was het immers niet voorgekomen dat krokettentrekkers die voor mij waren, zich teleurgesteld omdraaiden en ontdaan hun trein gingen opzoeken. Hoe vaak ben ik niet zelf kroketloos afgedropen. Er werd wel gebakken, maar ik heb geen idee wat de aanpak was. Het duurde meestal wel lang voordat de luikjes aan de andere kant van de muur opengingen en een hand vlug en behendig dampende kroketten in de lege vakjes deponeerde. Het risico van het direct ter hand nemen van zo’n geval gaf wel kans op brandblaren. De onbekende hand vulde over het algemeen wel alle vakken die op dat moment leeg waren. Achteraf gezien ook eigenlijk wel een logische manier van werken. Men mag toch als normaal mens niet verwachten dat de krokettenboer bij de eerste de beste afname van de eerste de beste kroket zich meteen naar zijn frituurpan spoedt en vervolgens één enkele kroket in het pruttelende vet deponeert om vervolgens dat ene lege vak te vullen. Nee, ik vermoed dat de man nauwlettend in de gaten hield hoe de vraag zich ontwikkelde en liever even een moment “nee” verkocht dan met een muur vol met wachtende kroketten te blijven zitten.
Maar goed. Het zal je maar treffen. Jij bent aan de beurt en er is er geen een meer. Niet één kroket en het is onbekend wanneer de vakjes aan de andere kant open zullen gaan. Dat is een lastig moment. Wachten of weglopen? De kans op een kroket verspelen of je trein missen? Dilemma’s die op een koud station van enorm belang kunnen zijn voor de verdere ontwikkeling van je persoonlijkheid. Kun je het opbrengen om te wachten op iets wat je graag wilt, ten koste van iets wat je ook graag wilt? Toe te geven aan een hevig verlangen of kies je voor zekerheid en neem je geen enkel risico en sluit je jouw gevoel af en maak je het voor een moment ondergeschikt aan het pragmatisme, de keuze dat het halen van de trein je in ieder geval op tijd thuis brengt. Wat op tijd thuis dan ook voor norm mag zijn.
Nou in ieder geval kan het ook nog slechter met je aflopen. Want wat als je hebt gezien dat er nog eentje in ligt en dat jij nou net aan de beurt bent. En als je dan met zorg jouw munten in het gleufje hebt gedaan en dan vervolgens het glazen deurtje wilt openmaken om jouw kroket ter hand te nemen en dat je de priemende ogen van de mensen achter je in je rug voelt en ze hoort denken ‘waarom hij wel en wij niet.’ Als dan het deurtje niet open wil en jouw kroketje daarmee aan de andere kant van het glas in een keer onbereikbaar voor jou wordt. Dan gebeurt het meest vreselijke wat een mens kan overkomen. Een rampzalige ervaring die van grote invloed zal zijn op de rest van jouw leven. Want dan gaan deze mensen die achter jou staan zich met de situatie bemoeien. Dan hoor je achter je ‘heb je er wel voldoende geld in gedaan?’ of ‘je moet harder trekken.’ En het gaat maar door. ‘Zit er wel eentje in?’ of ‘heb je wel het goede luikje?’ En het gaat maar verder. ‘Je moet even een paar keer op en neer gaan.’ Wat er dan ook met deze laatste opmerking bedoeld wordt. Het wordt nog erger als een vrij gezette man zich uit de rij naar voren werkt en zegt dat hij het wel even voor zal doen. En jouw wereld stort met donderend geweld ineen wanneer die onbehouwen vlerk met één soepele handbeweging het deurtje moeiteloos openmaakt en zijn enorme hand naar binnen duwt en jouw kroketje meedogenloos vastgrijpt en het vervolgens op ruwe wijze uit zijn warme omgeving naar buiten sleurt. Als de man vervolgens met een hatelijk ‘hier vriend, geniet er maar lekker van,’ het bruine geval in jouw hand drukt waarbij een deel van de inhoud spontaan naar buiten komt en als dan ook nog blijkt dat de smurrie warmer is dan je veronderstelde en vervolgens jouw pijngrens tart, dan is het klaar. Voor altijd. Dan neem je een besluit met verstrekkende gevolgen. Ook als een mevrouw bezorgd nog vraagt, ‘gaat het?’ weet je dat het voorbij is. Dan weet je dat dit de laatste kroket is die door jou uit de muur is gehaald. Nou ja, bijna dan. Als die onbehouwen vlegel zich niet zo had opgedrongen was het echt jouw laatste geweest.
Toen de andere wachtenden of beter toeschouwers zich verwijderden mede omdat hun kans op een kroket nihil was geworden en ik weer enigszins mezelf had terugvonden heb ik mijn verovering in de dichtstbijzijnde papiermand gedumpt. Maar pas op het moment dat ik er zeker van was dat niemand deze onvolwassen actie zou zien. Overigens mijn trein heb ik gemist en ik moest daarom een half uur wachten op de volgende. Het was al met al een kille koude dag.
 


De badkamer van de buurvrouw (1)

 

Het is dan eindelijk zo ver. De buurvrouw heeft het laatste halfjaar met grote regelmaat gesproken over haar plannen om haar badkamer een grondige renovatiebeurt te geven. En niet alleen maar een nieuwe douchekop of een ander dessin douchemat. Nee alles wat oud is eruit en alles nieuw er in. Inclusief wandtegeltjes, vloertegeltjes, toilet, ligbad enzovoort.
Ik heb steeds begrepen dat het vast zat op de beschikbaarheid van kundig vakmanschap of beter het  ontbreken daarvan. Maar eigenlijk bedoelde ze betaalbaar vakmanschap. Nou daar kan ik me wel iets bij voorstellen.
Een goed jaar geleden heb ik ook tijdens een tomeloze drang naar vernieuwing mijn keuken gewisseld. De gedateerde jarenzestig keuken eruit en een moderne jarentien erin. Dat klinkt niet, een jarentien keuken. Jarentwintig tot en met negentig ligt goed in het gehoor. De jarentien heeft iets van, we zijn net begonnen en daarom stelt het nog niet veel voor, maar het nog van alles worden. Maar goed dit terzijde. Het kopen van een keuken is te overzien. Het slopen van de oude en het aanpassen van leidingen, gas, water en stroom is een ander verhaal. De man van de keukenfirma was komen kijken. Zijn bedenkelijke blik voorspelde niet veel goeds.
‘Tja,’ had hij gezegd. ‘Daar klopt niet veel van. Als u tenminste alles zo wilt hebben, zoals u het ons verteld heeft.’
Nou was het op zich wel grappig dat hij mij verantwoordelijk maakte voor de keuzes die waren gemaakt. Hij was het geweest die geadviseerd had om het te laten worden zoals het nu op de tekening was weergegeven. Natuurlijk, ik had het laatste woord gehad en dat had in ieder geval geleid tot de opdracht die de beste keukenman in zijn hand had. Hij keek er nog maar eens naar.
‘Daar moet wel wat op te verzinnen zijn,’ mompelde hij.
Dat klonk niet bijzonder geruststellend.
‘Maar ja, hoe dan ook. Het gaat u wel wat meer kosten. Dat is zo een twee drie niet voor elkaar.’
Deze opmerking klonk nog minder geruststellend en toen ik vroeg of hij een idee had hoe groot de aanslag op mijn met zorg gespaarde reserves zou kunnen worden, keek hij me aan. Zijn blik verraadde niet veel goeds.
‘Dat is moeilijk te zeggen maar ik schat …’ Hij keek eens om zich heen en hij zuchtte diep.
‘Ik denk dat u toch op een mille of vier, vijf moet rekenen.
‘Hoeveel…?’ Het kwam nauwelijks hoorbaar over mijn lippen.
De keukenman keek me aan. Was het medelijden of een meedogenloze blik die ik meende waar te nemen?
‘Het zit allemaal verkeerd. Dat moet allemaal anders. Tja en die installateurs die weten van wanten. Ik denk dat ze toch gauw een dag of vier te werken hebben. Als ze het daarmee kunnen halen?’
‘Een dag of vier…?’ klonk het verbijsterd. Ik was verward en uit het veld geslagen.
‘Ja meneer. Daar moet u echt oprekenen. Met slopen, nieuwe leidingen trekken, egaliseren en zo, denk ik toch gauw dat twee man hier de handen vol aan hebben.
‘Twee man…’ Ik kreeg het gevoel dat mij papegaaiachtig gedrag kon worden aangerekend.
‘Zeker,’ ging de man verder. ‘Twee man. Als u geluk hebt dan kan het misschien in drie dagen. Maar er valt altijd wel iets tegen.’
Deze laatste opmerking ontnam mij het laatste sprankje hoop op een goede afloop. Natuurlijk zou het tegen zitten. In mijn gedachten zag ik het al uitlopen naar minstens zeven dagen en even zo zovelen duizenden euro’s.
‘Dus het kan echt niet anders?’ vroeg ik met onzekere stem.
‘Nee, niet als u deze keuken wilt…’ en hij zwaaide nog maar eens met de opdracht.
‘Heb ik een alternatief?’ probeerde ik nog.
‘Zoals ik al zei, niet als u deze keuken wilt hebben.’
De man keek me doordringend aan. Zijn nu of nooit blik was helder.
‘En als ik een andere neem...? Ik bedoel als ik een andere keuken uitzoek?’
De man keek me aan. Nu zag ik duidelijk medelijden in zijn ogen. Al was het maar omdat hij blijkbaar zoveel onbenulligheid nog niet eerder mee had gemaakt.
‘Kijk meneer. Als u iets anders wilt vind ik het prima. Maar ik ben bang dat u dan ook niet veel goedkoper uit zult komen. Het moet dan echt maatwerk worden, een keuken speciaal voor u gemaakt. En dat maatwerk vrij kostbaar zult u wel kunnen begrijpen. Als ik u was zou ik het maar bij deze keuken houden en kosten maar nemen, Dan heeft u straks in ieder geval de keuken die u graag wilde hebben.’
Hij wapperde weer opzichtig met het opdracht formulier.
‘En bovendien zijn dan ook weer alle leidingen en zo vernieuwd en aangepast aan de huidige normen. Want hoe oud is het hier allemaal? Het zit er zeker al weer een heel tijdje in? En nooit iets aangedaan? Eigenlijk kan het niet meer op deze manier meneer. Een keuken heeft tegenwoordig zoveel apparatuur. En het gebruikt allemaal stroom. Het ene apparaat wat meer en de ander wat minder. Maar echt geloof me zoals het hier allemaal is gemaakt… dat is vragen om problemen. Zeker als u straks allemaal nieuwe apparaten heeft. Wat denk u van de magnetron en de kookplaat die u heeft uitgekozen…? Dat zijn echt geen schemerlampjes. Die vragen wel een paar watt. En die vaatwasser en het elektrische boilertje... Het is uw keuze meneer, maar ik zou het wel weten.’
Weer zuchtte hij. Hij nam het opdrachtformulier en vouwde het dicht. Alsof het klaar voor hem was.
‘U denkt er maar eens rustig over na en dan bel ik u tegen het eind van de week.’
‘Regelen jullie die installateur of …’
‘Meneer. Wij leveren de keuken. En we laten hem inbouwen door specialisten. Mensen die weten waar ze het over hebben. De rest moet u zelf regelen…’
Het klonk streng.
‘Weet u dan misschien een adresje?’ vroeg ik voorzichtig.
Hij haalde een kaartje uit zijn binnenzak van zijn colbert.
‘Deze mensen kunt u gerust vragen. Dit zijn vakmensen…’
‘Hé, dat is ook toevallig.  U heet toch ook Broeders…?’
‘Ja, dat is het zeker, toevallig. Maar toevallig is het geen familie,’ reageerde hij met een lichte irritatie in zijn stem.
Het is allemaal goed gekomen. Ik was wel vijfenhalfduizend euro armer, maar ik heb daarmee een mooie eigentijdse keuken met eigentijds leidingwerk. De designradiator was een mazzeltje. Die mocht ik hebben voor inkoopsprijs. Een vorige klant had hem afbesteld.
Buurvrouw is vast besloten om haar plannen door te zetten. Ze heeft gevraagd of ik een kopje koffie kom drinken. Ze wil weten wat ik er van vind. Ze stelt mijn advies op prijs. Zo zei ze het tenminste.
 


De badkamer van de buurvrouw (2)

 

Het was koffietijd. Niet op de teevee, maar bij de buurvrouw. Ze had me hiervoor uitgenodigd en het was al snel helder en overduidelijk dat tijdens deze koffieseance de voorgenomen plannen van de totale restauratie van de badkamer aan mij zouden worden voorgelegd. Ze had er nog aan toegevoegd dat ik er ruim de tijd voor moest nemen. Ik dacht in eerste instantie dat ze doelde op het bestuderen van de plannen, maar naar al snel bleek dat ze van mij verwachtte dat ik voor een aanzienlijk deel zou gaan participeren in de uitvoering van haar plannen. Ze maakte mij dat duidelijk door vooral het woord “jouw” en “jij” te gebruiken op momenten dat ik eigenlijk meer dacht aan “ik” en “mijn”, maar dat dan vanuit buurvrouw geredeneerd. Het kwam niet bij haar op. Althans ze gebruikte deze woorden niet. In haar plannen had ik een prominente plaats toegewezen gekregen in de categorie sloopwerk. De tegels op de vloer en aan de wand moesten worden verwijderd. Mijn opmerking dat het misschien een optie zou kunnen zijn om ze te laten zitten en de tegelzetter te vragen, want ik ging er van uit dat deze taak niet aan mij zou worden toevertrouwd, de nieuwe tegels op de bestaande tegels te lijmen. De buurvrouw keek me streng aan en ik voelde dat ik bloosde.
‘Jacob, dat wordt toch prutswerk…’ zei ze op bitsige toon. ‘Dat zou jezelf toch ook niet zo willen hebben.’
‘Nee…’ antwoordde ik vlug. ‘Natuurlijk niet. Dit was gewoon een domme opmerking.’
Met “zeg dat wel” dikte ze mijn lafheid nog maar eens aan. Ik voelde me nietig en klein en eigenlijk was ik ook wel een beetje boos op mezelf. Ik vond het allesbehalve getuigen van veel manmoedigheid.
‘Nee Jacob, ze moeten er allemaal af. Stuk voor stuk. Ik weet dat het een lastige klus is, maar ik heb er wel vertrouwen in dat jij dat klusje voor mij gaat klaren.’
Ik slikte vlug de flauwe opmerking in die op mijn lippen lag. Het was helder dat ze “mij” bedoelde en niet “mei” wat ik bijna had willen suggereren. Ik wist niet goed wat ik er van moest vinden. De dikke veer, die in een bepaald deel van mijn lichaam aan de onderzijde van mijn rug was gestoken, prikte maar streelde ook mijn gevoel van eigenwaarde.
‘Natuurlijk gaat dat lukken buurvrouw.’ Het kwam uit mijn mond maar het voelde niet als mijn woorden,
want ik wist maar al te goed dat dit soort klussen absoluut niet tot mijn favoriete werkzaamheden behoren.
Voor zover ik mij kon herinneren was ik nooit tot grote successen gekomen.
‘Er liggen in mijn schuur nog wel beitels en een hamer. Mijn man zaliger, mijn Leo, heeft er wat mee afgeklust. Hij was bijna elke avond weg. Behalve in het weekend. “Daar blijven ze vanaf” zei hij altijd.
“In het weekend ben ik er voor jou Jannie.” Ik hoor het hem nog zeggen. Ik mis hem wel. Op zondagmorgen zorgde ik altijd voor zelfgebakken broodjes. En verse krentenbollen. Leo kon daar zo van genieten. Het was een fijne man en oh zo handig. Eigenlijk kon hij alles.’
Ze zuchtte en wreef met haar hand over het tafelkleed.
‘Ja, Jacob…dat mis je dan weer op zo’n moment. Nou sta ik er helemaal alleen voor. Zo’n badkamer verbouwen is niet zo maar even gedaan.’
Ik stond in dubio. Moest ik haar afraden haar plannen door te zetten of moest ik mezelf presenteren als een degelijke vervanger van wijlen Leo. Natuurlijk had ik geen enkele intentie om wijlen Leo naar de kroon te steken. Dat leek me bovendien onverstandig omdat de kans op teleurstellingen en dan in het bijzonder aan de kant van de buurvrouw daardoor alleen maar groter werd. Maar als ik haar zou afraden om ermee door te gaan, dan zou ze zeker het vertrouwen verliezen dat ze nu in mij had. Ik zou in de verdere toekomst een minkukel voor haar zijn, een slapjanus en een brekebeen. Een loser eerste klas. Ze zou me mijden en als ze mij toch nog tegen het lijf zou lopen, zou ze haar hoofd van me wegdraaien. Ze zou me negeren en tijdens de theevisites tegen haar vriendinnen vertellen dat ik haar zo was tegengevallen. Ze zou zeggen dat ze mij veel hoger had ingeschat en er aan toevoegen dat sommige mensen de ander zo enorm konden teleurstellen. En haar vriendinnen zouden haar volmondig gelijk geven.
‘Jacob… waar zit je met je gedachten?’
Ik schrok van haar stem.
‘Sorry. Ik zat even te bedenken hoe ik dit klusje op de beste manier kan aanpakken. Ik bedoel…zonder dat je al te veel rotzooi krijgt.’
‘Ik laat het helemaal aan jou over Jacob,’ zei ze en ze stond op en ik zag een blik van voldoening in haar ogen.
‘Zeker Jannie…’ Waarom ik haar opeens met haar voornaam noemde was voor mij een raadsel. Ik schrok er van. Altijd sprak ik haar aan met “ buurvrouw” en nu was het ineens “Jannie”
Ze keek me aan en haar blik ging dwars door me heen.
‘Jacob… och laat maar.’
Ik had geen idee wat ze me wilde zeggen, maar een ding was zeker, ik mocht haar niet teleurstellen. Of ik wilde of niet, ik moest er voor zorgen dat de tegeltjes van de wand en van de vloer op professionele wijze zouden worden verwijderd. Ze moest op mij kunnen rekenen. Ik stond op en schoof de stoel onder de tafel.
‘Nou tot morgen dan maar of wanneer wilde je eigenlijk dat ik er mee ga beginnen?’
‘Heb je vandaag iets anders gepland?’ vroeg ze.
‘Eh nee, dat niet. Maar…’
‘Het kan maar gebeurd zijn. O ja, wat ik je nog wilde vragen… mag ik een paar weken van jouw badkamer gebruik maken, tenminste zo lang als het hier nog niet klaar is?’
Er ging een huivering door me heen bij de gedachte dat terwijl ik rustig op de bank aan mijn appeltje zou zitten, buurvrouw Jannie in mijn badkamer, in mijn bad, zich aan mijn eendjes vergreep.
‘Geen probleem,’ zei ik zonder veel overtuiging. ‘Zal ik vanmiddag dan maar beginnen…?’
‘Prima, ik zal het gereedschap voor je klaar leggen,’ antwoordde Jannie. 

 


De badkamer van de buurvrouw (3)

 

Het was zover. Ik had alle moed bij elkaar geraapt en stond voor de voordeur van de buurvrouw. Bijna op de drempel van een niet in te schatten avontuur. Een druk op de bel en achter de groene deur wachtte de grote uitdaging. Het gaf me een onbestemd gevoel en om eerlijk te zijn had ik nauwelijks vertrouwen in een goede afloop. Vraag me niet waarom.
Buurvrouw Jannie maakte met een zwaai de voordeur open.
‘Ik dacht wel dat jij het was,’ zei ze. ‘Je bent mooi op tijd. Als het even meezit kom je misschien vandaag nog wel een heel eind.’
Ik knikte braaf en meer zat er niet in.
‘Ik heb alles al voor je klaar gelegd,’ zei buurvrouw en ze maakte daar een gebaar bij wat ik niet begreep. En wat ze met “alles” bedoelde was mij ook niet duidelijk, maar ik ging er maar vanuit dat zij in ieder geval wist waar ze mee bezig was. En inderdaad toen ik op de plaats des onheils was aangekomen lagen er beitels, een hamer werkhandschoenen, stofkapjes, pleisters, een veiligheidsbril en veger en blik. Ook had ze drie emmers voor me neer gezet.
‘Daar kan het puin in,’ vertelde ze droog.
Mijn voorstellingsvermogen is groot, maar haar veronderstelling dat de inhoud van deze drie emmers voldoende ruimte zou bieden voor de door mij te produceren hoeveelheid puin, leek me niet reëel.
‘Ik denk dat we wel wat meer puin hebben dan dat in deze drie emmers past,’ merkte ik voorzichtig op.
‘Dat denk ik ook wel,’ was het antwoord dat ik kreeg. Ze sprak het zonder blikken of blozen uit.
Een slechtere start kon ik me niet indenken. Mijn zelfvertrouwen bij aanvang van deze klus was al niet groot en werd er door mijn onbenullige opmerking niet beter op. Enfin, er was geen terugweg meer.
Ik had een oude broek en een oud T-shirt aangedaan, want ik ging er maar vanuit dat het behoorlijk stoffig zou kunnen worden. Nadat ik het mondkapje en de veiligheidsbril had opgezet, deed ik de werkhandschoenen weer aan. Inderdaad weer aan, omdat het was lastig bleek om met werkhandschoenen aan het mondkapje en de veiligheidsbril goed op de plaats te krijgen. Dus had ik mijn werkhandschoenen weer even uitgedaan. Zowel de veiligheidsbril als de handschoenen waren overigens wel een maatje of wat te groot.
‘Passen ze?’ vroeg de buurvrouw nog.
‘Net aan…’ antwoordde ik terwijl ik nog in gevecht was met de rechterhandschoen.
‘Ik was er al bang voor. Leo was een stevige vent. Jij bent veel fijner gebouwd.’
Ze zei dat met een apart ondertoontje. Of ze eigenlijk wilde zeggen dat ze vond dat ik door mijn ouders in elkaar geknutseld was en dat ze wel kon begrijpen dat mijn verwekkers nooit echt enthousiast waren geweest over het uiteindelijke eindresultaat.
‘Nou dan laat ik je maar alleen. Als je iets nodig hebt moet je maar roepen. Ik heb nog van alles te doen.’
Ze draaide zich om en liet mij alleen in de leeggeruimde badkamer.
Ik pakte vakkundig maar vooral stevig een van de beitels beet en probeerde met de hamer een begin te maken. En dat viel niet tegen. De tegels hadden het blijkbaar na zoveel jaren ook wel gezien en kwamen bereidwillig, zonder al te veel inspanning van mijn kant, los van de wand. Als rijpe peren van de boom. Het ging voortreffelijk en ik kreeg er steeds meer zin in. Het werd wel wat stoffig, maar dat mocht de pret niet drukken. Op een gegeven moment kwam ik aan op een plek waar het even wat lastiger ging. Het leek er op dat hier een tegellijn van superieure kwaliteit was gebruikt. Stukje voor stukje, beetje voor beetje sprongen de stukjes tegel van de muur. Het leek wel of er staal in zat. Ik besloot om nog maar eens flink kracht te zetten. En wat ik al veronderstelde bleek waar te zijn. Ik hoorde en zag mijn beitel afketsen op iets metaalachtig wat onder de tegel te voorschijn kwam, direct gevolgd door een sissend geluid. Een flinterdunne waterstraal spoot langs de muur omhoog. Tegen het plafond. Dat duurde slechts een paar seconden en het straaltje groeide uit tot een volwassen straal. Voordat ik goed en wel wist wat er gebeurde spoot een enorme hoeveelheid water in mijn richting. Ik probeerde met mijn linker wijsvinger het tij te keren, maar er was geen houden meer aan. Paniek, heel grote paniek maakte zich van mij meester. Ik schreeuwde hulp en om de buurvrouw, maar ik hoorde niets. Geen enkele reactie. Ik werd niet gehoord. Ik weet nu wat Jantje Brinkers voelde toen hij met zijn duimpje probeerde het water in de dijk tegen te houden. Er was ook voor mij geen houden aan. Mijn broek en T-shirt waren ondertussen door en door nat en de hoeveelheid water in de badkamer nam zienderogen toe. In combinatie met het puin en de hoeveelheid stof werd het een onbeschrijfelijke janboel. De veiligheidsbril, die ik mrt kunst en vliegwerk had geprobeerd af te zetten was blijven hangen achter mijn linkeroor en tot overmaat van ramp zat het pootje ook nog verstrikt in het elastiek van mijn mondkapje. Er dropen dikke tranen slijk van mijn gezicht en wat ik ook probeerde er was nog steeds geen enkel geluid waar te nemen dat wees op enige activiteit van de kant van de buurvrouw. Het water stond tot aan mijn lippen. Spreekwoordelijk dan.
Ik probeerde uit alle macht nog maar eens de aandacht te trekken van mijn opdrachtgeefster en tenslotte had ik succes. Ik hoorde de kamerdeur en de buurvrouw.
‘Wat is er aan de hand Jacob…? Lukt het een beetje?’
‘Buurvrouw, wil je alsjeblieft eerst even de hoofdkraan van de waterleiding dichtdraaien…’
‘Wat is er gebeurd….?’
Voordat ik het wist stond ze in de deuropening en ze keek me aan of ze water zag branden. Nou ja, in ieder geval of ze water zag en dat was ook zo. Heel veel. En met midden daarin een verzopen modderige beunhaas, een charlatan met twee linkerhanden
‘Waar zit dat ding?’ vroeg ze paniekerig.
‘Bij de voordeur onder de mat.’
Ze liep weg om zich even later weer te melden.
‘Ik krijg dat ding niet dicht hoor. Die kraan zit zo vast als wat. Hij lijkt wel vastgeroest.’
‘Draai je hem wel de goede kant op?’ vroeg ik.
Ze keek me met een valse blik aan, maar vervolgens liep ze weer weg van de plek des onheils.
Een moment later werd de straal water een straaltje om tenslotte helemaal op te drogen.
‘Het is gelukt…’riep ik.
Een momentje later meldde de buurvrouw zich weer.
‘Tjonge, wat heb jij er een puinhoop van gemaakt.’ Het klonk als een vonnis.
‘Er zat een verborgen afgedopte leiding achter een van de tegels. Ik moet het dopje hebben geraakt met mijn beitel. Ik weet niet wie zoiets verzonnen heeft, maar het is niet erg handig geweest om dat zo te maken.’
Buurvrouw keek nog maar eens rond en kon alleen maar vaststellen dat haar badkamer in een mum van tijd door mij was omgetoverd in een ondergelopen bouwval.
‘Mijn Leo was anders heel secuur in die dingen. Die maakte vakwerk. Ik denk dat je veel te lomp bent geweest.’
Het was duidelijk. Het was mijn fout. Terwijl ik nog na stond te druppelen stelde ze voor om andere kleren voor mij te halen. Ze had nog wel wat liggen. Misschien wel iets te groot, maar zo kon het ook niet.
Even later stond ik in het ondergoed en de overall van wijlen Leo en het voelde of Leo mijn leven had overgenomen. Of zijn geest zich meester had gemaakt van mij en mijn lichaam. En erger, nu wist ik het zeker. Het was mijn fout geweest dat ik de leiding had geraakt. Leo was een vakman eersteklas.
‘Er is koffie lieverd…’ hoorde ik Jannie roepen. 

 


De badkamer van de buurvrouw (4)

 

De koffie stond nog niet klaar. Althans niet voor mij. Ik moest het me hebben verbeeld. Ik kon me ook niet voorstellen dat ze mij met “lieverd” zou aanspreken, of beter had aangesproken. De gebeurtenissen hadden blijkbaar een wissel getrokken op mijn gevoel voor de werkelijkheid. Misschien dat het stof in combinatie met de aanzienlijke hoeveelheid water een negatieve uitwerking had op mijn verstandelijke vermogen? Al dan niet tijdelijk. Buurvrouw Jannie maakte zich op onverstoorbare wijze de inhoud eigen van de reclamefolders. Er lag een vrij grote stapel voor haar, naast haar kopje koffie. Ik ging behoedzaam tegenover haar zitten in afwachting wat er te gebeuren stond. Na een aantal minuten, tenminste zo lang leek het te duren zette ze haar leesbril af en legde ze de stapel folders met veel gevoel voor nauwkeurigheid recht.
‘Dan zal ik eerst maar eens koffie voor je inschenken. Denk je wel dat het nog allemaal goed gaat komen? Het is wel een zooitje geworden.’
Het klonk streng. Ondanks dat Leo in mij was, maakte zich wederom een zekere mate van onzekerheid van mij meester. Toen ik het kopje met koffie dat buurvrouw ondertussen voor mij had ingeschonken vastpakte, bleek mijn linkerhand allesbehalve stabiel. Een deel van de inhoud, welleswaar een beperkte hoeveelheid, druppelde over de rand van het kopje.
‘Sorry,’ zei ik, maar dat was wel een heel summier excuus. Ik had door mijn ongecontroleerde actie het spierwitte tafelkleed voorzien van een aanzienlijke hoeveelheid bruine spatten. Meer dan ik in eerste instantie had verwacht. Want in mijn beleving viel het eigenlijk wel mee. De hoeveelheid koffie die buiten de oevers van mijn kopje was getreden leek in eerste instantie echt niet veel meer dan een paar uit de kluiten gewassen druppels.
‘Het is niet je dag vandaag Jacob…’ Op het analytische vermogen van mijn buurvrouw viel niets aan te merken. ‘Misschien is het beter dat je het vandaag maar even laat voor wat het is. Misschien dat je er morgen wat beter in zit.’
Vooral haar laatste opmerking was op meerdere manieren uit te leggen. Maar in eerste instantie was het voor mij duidelijk dat ze hoopte dat de situatie zich positiever voor mij zou ontwikkelen. Tot nu toe zat ik alleen maar in de rotzooi, in de puree en in de kleren van wijlen Leo.
‘Dat hoop ik ook. Maar ik denk dat ik het toch nog maar even ga proberen. Als ik mijn koffie op heb wil ik toch nog even een paar uurtjes door. Ik heb het gevoel dat het nou wel allemaal een stuk gemakkelijker gaat.’
Buurvrouw Jannie keek me aan. Ik zag een blik vol ongeloof.
Ik wist ook niet goed te verklaren waarom ik nu, zo maar ineens dacht dat het allemaal beter zou gaan. Er was eigenlijk geen enkele aanleiding voor. Natuurlijk, een groot deel van het sloopwerk had ik achter de rug, maar er moest nog wel een behoorlijk aantal tegels worden verwijderd, waarvan het grootste deel zich rondom twee kranen bevond. Ik realiseerde me dat deze omgeving best eens een gebied zou kunnen zijn vol met boobytraps en bermbommen. Een verdedigingszone, die Leo zorgvuldig had aangelegd met de bedoeling om vernielers van zijn werk af te schrikken, in ieder geval het leven zuur te maken. Het zou zomaar kunnen. Er ging een huivering door me heen bij de gedachte dat ik mijn buurvrouw opnieuw zou moeten teleurstellen.
‘Ken je niemand die de kapotte leiding even dicht kan solderen?’
Ik schrok van de stem van de buurvrouw. Ik was met mijn gedachten volledig bij Leo.
‘Je moet het wel even rap laten repareren, want nu heb ik nergens meer water. Toevallig zat er nog wat in het koffiezetapparaat, anders hadden we zelfs geen koffie meer gehad.’
Er klonk een hoge mate van verwijt door in haar opmerking.
‘Misschien dat een oud collega van mij ons even kan helpen. Tenminste als hij thuis is. Meestal gaan ze rond deze periode een aantal maanden naar Spanje. Daar hebben ze een huisje. Ze hebben een aantal jaren geleden een mooi prijsje in de staatsloterij gewonnen. Je moet maar geluk hebben. Het waren dan wel geen miljoenen, maar genoeg om er een leuk vakantieverblijfje aan over te houden. Zal ik hem even bellen…?’
De buurvrouw keek me aan.
‘Dat lijkt me een goed plan Jacob en anders moeten we maar een loodgieter bellen. Maar dat zal wel niet goedkoop zijn.’
Ik voelde dat ze de aansprakelijkheid volledig bij mij wilde neerleggen. Ze zei nog net niet dat het niet goedkoop voor mij zou zijn, maar ik wist zeker dat ze dat eigenlijk bedoelde.
‘Heb je mijn mobiel ergens gezien?’ vroeg ik. Ik wilde nu spijkers met koppen slaan.
‘Waar heb je die neergelegd?’
‘Eh, die zat in mijn broekzak?’
Het gezicht van de buurvrouw werd rood. Daarna meende ik te zien dat het weer verbleekte.
‘Jacob… ik ben bang dat eh… Hij zit nog steeds in je broekzak.’
‘En waar is mijn broek?’
‘In de wasmachine…’ zei de buurvrouw nauwelijks hoorbaar.
‘In de wasmachine…’ herhaalde ik. Dat ik het wat hard aanzette vond ik eigenlijk wat flauw maar vooral overdreven van mezelf. Dat was niet nodig geweest.
Buurvrouw knikte.
‘Dan zal hij het wel niet zo goed meer doen…’ zei ik met gevoel voor dramatiek.
‘Dat denk ik ook niet,’ klonk het timide.
De onzekerheid was opeens uit mijn lijf verdwenen. Het stond weer gelijk. Onbeslist. Een tegen een. Een geruïneerde badkamer tegen een geruïneerd mobiel. Soms zit het mee. 

 


De badkamer van de buurvrouw (5)

 

Het was ondertussen al aardig laat in de middag. Ik was er in geslaagd mijn ex-collega te bereiken en hij had mij beloofd om in de loop van de dag langs te komen. Hij had tot drie keer toe gevraagd of het opgegeven adres wel juist was ondanks dat ik hem evenzo vele keren toch duidelijk had uitgelegd dat het probleem bij de buurvrouw zat en niet bij mezelf. Het was de leiding van de buurvrouw, nou ja de leiding in de badkamer van de buurvrouw, die even de aandacht van een vakman vereiste.
‘Ben je aan het beunen geslagen Jacob?’ vroeg hij en ik proefde iets van sarcasme in zijn opmerking. ‘Ik kan het begrijpen,’ ging hij verder. ‘Van de hele dag maar wat rondhangen, wordt een mens ook niet vrolijk.’
Nadat ik hem vrij uitvoerig op de hoogte had gebracht over de voortgang van mijn project en de daarbij ondervonden problemen, hoorde ik aan de andere kant van de lijn een diepe zucht.
‘Dat geeft meestal het meeste gedoe. Dat gepruts. Een mens is soms een raar ding. De mensen geven kapitalen uit aan de inrichting van een badkamer, maar alleen maar aan de dingen zie ze kunnen zien. Maar niet aan leidingen en afvoer en zo… Dat komt niet zo precies.’
‘Dat zou ik niet willen zeggen. Leo, de overleden man van de buurvrouw was een prima vakman. Een kerel van stavast en hij was secuur tot op de laatste punt, wat zeg ik…tot ver achter de komma.’
‘Ja, ja…’ was zijn enige reactie.
Om mijn betoog extra kracht bij te zetten vertelde ik aan Jan, want dat was de naam van mijn ex-collega, dat mijn overleden buurman ook verantwoordelijk was voor de uitbouw en de zelfgemaakte keukenkastjes. Jan was er niet van onder de indruk.
Nou had hij mij wel eens verteld dat hij zijn huis helemaal zelf had ontworpen, getekend en gebouwd. Ik was een keer bij hem thuis geweest en ik herinnerde mij dat dat het inderdaad een mooi ruim huis was dat aan de rand van het dorp stond. Het had een statige uitstraling al vond ik het er wel wat afgelegen. Hij had mij indertijd op het hart gedrukt dat het zalig was om zo te wonen. Geen herrie en geen gedoe met buren en zo. Hij had vol trots zijn volière laten zien. Hij kweekte er kanaries in allerlei kleurtjes. De vogeltjes waren zijn lust en zijn leven. De aandacht voor zijn vrouw schoot er wel eens bij in, tenminste dat vertelde hij zelf. Jan had iets van een alleskunner over zich. Hij had overal verstand van, dat was althans de indruk die hij op iedereen maakte. Of je hem nou iets vroeg over de politiek of om raad vroeg bij het invullen van het belastingformulier, advies bij het verbouwen van de garage of het aanleggen van stroom naar de schuur, Jan stond altijd klaar met een gedegen en onderbouwd advies. Ik was daarom in eerste instantie ook blij dat hij voorstelde om mij in het verdere verloop van mijn badkamerproject te ondersteunen. Hij vertelde mij dat hij op het moment toch niet veel om handen had.
‘Ga je niet meer op vakantie? Jullie gingen toch altijd naar Spanje?’ vroeg ik belangstellend.
Het bleef even stil.
‘Nee, ik heb dat vakantiehuisje niet meer. Ik heb het verkocht. Zo alleen heb je er ook niets te zoeken…’
Zijn antwoord bracht me even van slag.
‘Hoezo… alleen? Je vrouw is toch niet…?’
‘Nee, dat niet, maar ze heeft een maand of vijf geleden haar koffers gepakt. Ze zei dat ze het zat was. Ze noemde me een eigenwijze eigengereide zeurkous. Ze is naar haar jongste zuster gegaan, die in Rotterdam woont. Ze zei dat ze er niet meer tegen kon.’
‘Tegen jou…?’
‘En tegen de kanaries…en zo.’
‘Oh, soms gaat dat zo,’ was het enige wat ik uit kon brengen.
‘Ja,’ klonk het kortaf. ‘Soms wel ja.’
Het bleef even stil.
‘Het is niet anders. Meer kan ik er ook niet van maken. Maar ja, ik heb nu in ieder geval wel wat meer tijd. Daar heb jij geluk bij. Daarom kan ik je ook met dat badkamertje helpen…’
‘Zeker. Dat kun je wel zeggen. Fijn dat je dat even wilt doen.’
‘Ik weet niet of het veel werk is, maar dat zie ik vanmiddag wel. Daar komen we wel uit. Ik zal een mooi prijsje voor je maken.’
Ik wilde protesteren. Hem laten weten dat dit eigenlijk niet de bedoeling was. Dat ik het eerst met mijn buurvrouw wilde overleggen. Maar ik kwam niet over. Hij hoorde me niet, of hij wilde mij niet horen.
‘Nou, tot vanmiddag dan. Ik zal in ieder geval alvast wat spullen meebrengen. Ik werk alleen met mijn eigen materiaal. Dan weet je wat je hebt en anders weet je het maar nooit. Wat mensen soms voor rommel hebben… ongelofelijk. Nou gegroet.’ De verbinding werd verbroken.
Ik voelde me ongemakkelijk en ik wist niet goed wat ik ermee aan moest. Ik voelde aan mijn theewater dat een samenwerking tussen Jan en mezelf gedoemd was om volledig te mislukken. Want opeens wist ik het weer. Jan was een prima kerel, maar wel op afstand en in vrijblijvende situaties. Het zweet brak me uit bij de gedachte dat hij mij opdrachten zou geven. Zijn commentaar op mijn geklungel zou inslaan als bliksem in de kerktoren. Zijn terechtwijzingen, zijn driftige reacties op alles wat ik vol overgave zo goed mogelijk probeerde te doen, maar in zijn ogen geen genade zou kunnen vinden.
Ik nam de telefoon en toetste opnieuw zijn nummer in. Ik kreeg de voicemail.
‘Dag Jan…Hier Jacob. Het kan vanmiddag helaas niet door gaan. We moeten weg. Er komt even iets tussen. Het wordt even anders opgelost. Maar in ieder geval bedankt. Ik bel je nog wel.’
Ik voelde dat ik kleurde. Ik hoopte toch zo dat hij mijn berichtje op tijd zou afluisteren en niet plotseling op de stoep zou staan met een hele verzameling materiaal.
Even later hoorde ik de buurvrouw.
‘En…?’
‘Hij stond op het punt naar Spanje te vertrekken. Jammer, maar ik zal wel even een loodgieter bellen…’

 


De badkamer van de buurvrouw (6)

 

Dankzij een bereidwillige loodgieter en vooral dankzij honderdtwintig euro vijfenzeventig is het probleem van de lekkende leiding ook weer verholpen. Dat de loodgieter nog dezelfde middag is gekomen was vooral te danken aan het souffleren van mijn buurvrouw die mij geen enkele ruimte liet dan de man aan de andere kant van de lijn ervan te overtuigen dat het euvel echt dezelfde dag moest worden verholpen. Het tijdelijk niet beschikbaar zijn van water was in mijn ogen een niet overkomelijk gemis. Buurvrouw kon zich daar niet in vinden. Ook mijn opmerking dat er hele volksstammen zijn die geen kraan hebben waar iets drinkbaars uitkomt, vond absoluut geen genade in de ogen van mijn buurvrouw.
‘Die zijn dat niet zo gewend. Dan zal het ook wel niet zo groot gemis voor hen zijn,’ had ze geantwoord.
Ik vond die reactie wat kort door de bocht en kon het niet nalaten om hier mijn visie op te geven.
‘Dat misschien niet. Maar die mensen hebben toch net zo goed recht op schoon water. Al is het maar om te drinken.’
‘Dat hoor je mij toch ook niet zeggen,’ was haar enigszins felle reactie. ‘Ik zeg niet dat ze daar geen recht op hebben, maar het is toch zo dat wij niet meer zonder kunnen. Ik zal blij zijn dat ik het toilet weer kan doorspoelen. En ik heb ook nog een wasje. Nou had dat wel een dag kunnen blijven liggen, maar voor de verdere rest mis ik het verschrikkelijk.’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Misschien heb je ook wel gelijk. We kunnen niet meer zonder water uit de kraan. Maar ja, zo is het met alles. Als je er aan gewend bent is het lastig als je het niet meer hebt. Al is het dan ook maar voor even.’
‘Zo is dat. Het is toch geweldig dat we elektriciteit en gas hebben. Dat je met een draai aan een knop een aangename temperatuur in je huis regelt. Of met een druk op een schakelaar licht hebt. Om nog maar te zwijgen over de koelkast en de teevee. Wat dat betreft zijn we echt bevoorrecht.’
Ik vond dat het gesprek nu toch wel een overdosis aan diepzinnigheid begon krijgen. De vraagstelling waarom wij eigenlijk op aarde zijn was in mijn beleving een kwestie van minuten. Ik probeerde het gesprek een andere richting te geven.
‘Zeker. Maar goed, met een telefoontje en een handvol euro’s is het nu weer helemaal in orde. Zo, ik denk dat ik maar eens ga op ruimen. Het is tenslotte al ruim na vieren. Morgen zie ik wel weer.’
‘Je komt toch nog wel terug. Ik bedoel, je maakt het toch nog wel af?’ klonk het ongerust.
‘Ja natuurlijk, zo veel is het niet meer. Heb je de tegelzetter al laten weten dat hij aan de gang kan?’
‘De tegelzetter?’
‘Ja… en degene die het sanitair komt plaatsen?’
‘De Praxis…? Die brengen het alleen maar thuis. Verder doen ze niets.’
‘En de aansluitingen en zo…? Ik begon een onbestemd gevoel te krijgen. Ik vroeg me af of ik misschien onduidelijk was geweest. Of ik misschien ongewild bepaalde verwachtingen had gewekt. Dat er dingen van mij werden verwacht, die voor mij veel te hoog gegrepen waren. Ik betreurde plotseling mijn telefoontje naar Jan mijn ex-collega, de alleskunner en vooral ook de betweter die ik zo maar even had afgewimpeld. Ik had een slag om de arm moeten houden.
‘Jacob… je gaat me toch niet in de steek laten?’
Haar opmerking sneed als een mes door mijn ziel.
‘Natuurlijk niet. Hoe kom je daar nu bij. Alleen…’
‘Gelukkig maar. Ik dacht al. Als het goed is brengen ze vrijdag het sanitair en de tegels liggen klaar om te worden afgehaald bij Jansen in de Hoofdstraat. Je weet wel, die tegelhandel naast de verfwinkel.’
‘Oh, die. Maar buurvrouw, ik red het niet alleen. Dan gaat het veel te lang duren. Dat kan ik je niet aandoen. Misschien dat we er toch wat hulp bij moeten halen.’
‘Als jij het zegt. Maar wat gaat me dat dan wel niet kosten?’ Ik meende een licht teleurstelling in haar vraagstelling te horen.
‘Dat is moeilijk te zeggen. Dat zou ik eens na moeten vragen?’
‘Als het maar niet te begrotelijk wordt. Ik heb nog wel een paar centen achter de hand, maar ik moet voorzichtig zijn. Als het zo doorgaat met de crisis en met deze regering dan kom ik straks nog te kort. Het kleine pensioentje van Leo is net genoeg om van rond te komen. Dus daarom heb ik jou ook gevraagd. Anders had ik wel een bedrijf laten komen.’
Ik realiseerde me dat ik dus tweede keus was. Dat ik in het kader van veel voor weinig was ingehuurd om de klus te klaren. Er laaide een innerlijke strijd op. Enerzijds was daar mijn gevoel van trots, gestreeld door het vertrouwen dat buurvrouw blijkbaar in mij had. Anderzijds was er ook het dubbele gevoel door de wetenschap dat zuinigheid de doorslaggevende reden was geweest voor de buurvrouw om mij deze klus te gunnen.
‘Wat mag het kosten? Waar mag ik vanuit gaan?’
‘Het moet echt niet veel meer zijn dan vijfhonderd euro…’
‘Ik zal het wel eens voor je navragen. Goed?’
‘Fijn,’ zei ze opgelucht.
Toen ik Jan belde en hem vroeg waar hij het voor kon doen zei hij dat hij eerst wilde bekijken hoeveel werk het was. Ik wist dat ik geen schijn van kans had om hem op voorhand een prijs te laten noemen, dus maakten we een afspraak voor de volgende dag.
‘Buurvrouw, mijn collega komt morgen langs,’ had ik gezegd.
‘Oh, ik dacht dat hij op vakantie was.’
‘Er is iets tussen gekomen. Dus hij wilde ons wel uit de brand helpen.’
‘Dat is heel mooi. Wel jammer van zijn vakantie. Maar een gelukje voor ons.’
‘Zeg dat wel.’

Jan is komen kijken. Hij wilde het wel doen voor vierhonderdvijfenzeventig euro.’
Ik kwam tot de conclusie dat er voor mijn beloning hooguit vijfentwintig euro aan ruimte overbleef in het door buurvrouw ter beschikking gestelde budget.
Ik heb me er overheen gezet en heb besloten om buurvrouw een mooie bos bloemen cadeau te doen als alles achter de rug is. Jan brengt vanavond alvast zijn eigen gereedschap.

 


De badkamer van de buurvrouw (7)

 

Het is gebeurd. De badkamer is kant-en-klaar. Ik moet Jan nageven dat hij een professional is. Het strakke tegelwerk, de keurig netjes gemonteerde kranen, de waterpas geplaatste douchecabine, het ziet er allemaal fantastisch uit. Eerlijk is eerlijk. Eigenlijk had ik het vooraf niet zo zien zitten om samen met Jan op een paar vierkante samen te moeten werken. Maar mijn vooringenomenheid moest ik al spoedig loslaten en gaandeweg het badkamerproject groeiden we naar elkaar toe. Jan had ingeschat dat het binnen een week gepiept zou zijn. Tenminste als het allemaal een beetje mee zou zitten en ook al omdat hij er vanuit ging dat hij iets aan mij zou hebben. Hij had een strakke planning uitgewerkt en die in drievoud uitgeprint. Een exemplaar had hij met tape aan de deurstijl vastgeplakt. De andere twee lagen boven op zijn gereedschapskist.
‘Ik neem aan dat hier ook nog een likje verf overheen moet?’ had hij aan mij gevraagd en zonder mijn antwoord af te wachten verwijderde hij een gedeelte van de loszittende verf.
‘Ik denk dat een lichte lila-tint best een mooi effect geeft. Dat moet je zo meteen maar eens beneden gaan vragen.’
Ik had geknikt. Meer kon ik op dat moment ook niet doen. Ik moest het wel met hem eens zijn en vooral blijven. Zonder hem was ik immers niets. Een prutser, een torso met twee linkerhanden. Na een paar dagen werden de gesprekken tussen Jan en mij persoonlijker van aard. Hij vertelde over zijn vrouw, of beter over zijn ex-vrouw.
‘Jacob…’ had hij gezegd. ‘Neem van mij aan dat je het nooit goed doet. Jij bent een verstandige kerel dat je voor jezelf hebt gekozen. Neem dat maar van me aan.’
‘Maar jullie hebben het samen toch ook wel leuk gehad. Ik bedoel het is toch niet altijd zo eh… moeilijk tussen jullie gegaan?’ had ik geantwoord.
‘In het begin ging het wel. Toen was het nog wel om te doen. Maar ja, dat blijft niet altijd zo. Maar toen ik met mijn kanaries begon was het hek van de dam. Maar ja, ik heb toch ook recht op een beetje afleiding en zij had daardoor ook meer tijd voor zichzelf. Ik kan zo genieten van die vogeltjes. Zeker, als ze zitten te broeden. Zo’n nestje jong leven, dat maakt het allemaal de moeite waard. Ik kweek de laatste jaren de mooiste kleurenlijnen. Vorig jaar heb ik er nog een prijs mee gewonnen. Maar mijn vrouw kon er op den duur niet meer tegen. Ze klaagde dat ik te weinig aandacht voor haar had. Ik denk dat ze gewoon jaloers was op mijn kanaries. Kijk, die vogeltjes doen niet moeilijk als je een keertje wat later bent. Of dat je een keer zegt dat je niet zo veel zin hebt in bezoek. Of dat je er van baalt dat je schoonmoeder weer eens het weekend komt. Dat mens had zo de pest aan vogels, vooral aan mijn kanaries. Ze zei dat ze er allergisch voor was. Maar volgens mij was ze overal allergisch voor. Zeker voor mij.’
Hij keek me aan.
‘Jongen, met dat mens heb ik wat afgevochten. Toen mijn schoonpapa er vandoor was gegaan met een veel jongere meid en mijn schoonmoeder en haar dochter berooid had achtergelaten, toen moet er iets bij haar zijn geknapt. Ze moet prompt allergisch zijn geworden voor alles wat ook maar een beetje op een man leek. Ze had er een pesthekel aan. Toen ik voor de eerste bij hen thuis kwam, nadat we al een tijdje wat scharrelden dacht ik er serieus over om er maar meteen weer vandoor te gaan. Maar Thea, want zo heet mijn vrouw hield me tegen. Ze zei dat haar moeder het allemaal niet zo bedoelde en dat ze het moeilijk had. Ja Jacob, ze zei dat haar moeder het moeilijk had, maar wat denk je van mij. Nou vanaf dat eerste moment is ze allergisch voor mij geworden en dat is nooit meer goed gekomen. Ik krijg nog rillingen als ik daar aan terug denk. Aan de verjaardagen, de kerstmissen en aan oudjaar. Altijd was ze bij ons en altijd had ze wel ergens commentaar op. Toen ik met mijn kanaries wilde beginnen zei ze tegen Thea dat ze dat onder geen enkele voorwaarde moest accepteren. Dat ze het mij moest verbieden. Toen ik dreigde dat ik haar buiten zou zetten ging Thea voor mij staan. Ze zei dat ze met haar moeder mee zou gaan. Ik was op dat moment te laf. Achteraf had ik het gewoon door moeten zetten. Het heeft nog drie jaar geduurd voordat ik mijn eerste kanarie had. Toen heb ik een schuurtje achter ons huis gebouwd en heb ik mijn zin doorgedreven. Ik weet nog zo goed dat ik mijn eerste koppeltje meebracht. Ik had het voor een goede prijs kunnen kopen bij iemand van de vereniging. Ik was lid geworden van “de Bonte Kanarievrienden”. Dat waren allemaal kerels zoals ik, die gek zijn van kleurige kanarievogeltjes. Maar goed, dit terzijde. Enfin, mijn schoonmoeder ging zich er mee bemoeien en Thea was het met haar eens. Dat was het begin van het einde Jacob.’
Terwijl hij zijn verhaal had gedaan, had hij een groot gedeelte van de lange wand betegeld. Hij kon blijkbaar tegels lijmen en praten tegelijkertijd. Het peukje dat in zijn mondhoek hing maakte allang een uitgedoofde indruk. Ik vond het kunstig dat de peuk op zijn plek bleef zitten.
‘Je doet er alles voor. Je werkt over, je beunt, je verbouwt het huis, je geeft ze een nieuwe keuken, je verandert de slaapkamer, een nieuw toilet, een vakantiehuis in Spanje… niks is goed genoeg. Ze blijven ontevreden. Thea was net als haar moeder aan het worden Er vallen geen appels van perenbomen... Toen ik moest kiezen tussen de kanaries en haar heb ik de knoop doorgehakt.
Als een kanarie geen kant op wil dan draai ik het nekje om. Bij Thea was ik daar niet mee weg gekomen…’ zei hij lachend. ‘Zo nog even dit randje en dan gaan we een kopje koffie doen. Wil je dat wijffie beneden even vragen hoe ver ze daar mee is. Je moet er ook altijd naar vragen bij die vrouwen.’
Ik stond op. Ik had al die tijd op een omgekeerde emmer zitten luisteren en vooral me zitten verbazen over zijn vakmanschap.
‘Ik zal eens even gaan kijken,’ zei ik en liep naar beneden. Buurvrouw was nergens te zien. Er lag een briefje op tafel.
“Ik ben even weg. Koffie zit in de thermoskan op het aanrecht”, stond er op. Toen ik het tegen Jan vertelde haalde hij zijn schouders op.
‘Zo was die van mij ook zo maar ineens weg. Ook met een briefje op tafel.’
Hij keek me aan.
“Ben weg, naar mijn moeder. Je eten staat in de koelkast. P.S. Voorgoed”. Jan veegde zijn handen af aan een oude handdoek.
‘Om me te pesten had ze spruitjesstamp voor me klaargemaakt,’ ging hij verder.
Toen pakte hij de thermoskan en schonk voor zichzelf een kopje koffie in.
‘Die wijven zijn allemaal ook zo verdomd egoïstisch. Die denken alleen maar aan zichzelf.’
Hij dronk zijn kopje leeg.
‘Geef mij maar kanaries. Daar heb je tenminste een beetje plezier van,’ zei hij. ‘Kom we gaan we verder, anders komt het nooit af.’

 


De badkamer van de buurvrouw (8 slot)

 

Buurvrouw is zeer ingenomen met haar nieuwe badkamer. Ze kan het niet nalaten om dat overal rond te vertellen. Vanmorgen kwam ik in de supermarkt mevrouw Jansma tegen. Mevrouw Jansma is ongeveer van mijn leeftijd. Tenminste zo schat ik dat in.
‘Goh meneer Henneman, Jannie is wel heel erg blij met u. U heeft blijkbaar wel heel mooi werk geleverd. Ze heeft me gevraagd om een kopje thee bij haar te komen drinken. Dan zal ik uw werk eens kunnen bewonderen. Ze heeft me zo nieuwsgierig gemaakt.’
Ik probeerde de euforie te temperen maar dat bleek al snel onbegonnen werk.
‘Jannie vertelde me dat je vooral alles zo netjes hebt gepland en dat het zo goed is verlopen. Ze was wel blij dat ze bij jou heeft mogen douchen. Dat kan ik me ook wel voorstellen, want het voelt niet fijn als je een hele week ongewassen rond moet lopen. Ik zou dat tenminste niet kunnen. Ik heb toch al zo snel het gevoel dat ik niet zo fris meer ben.’
Ik hoopte dat ze mij de details zou besparen. Dat ik geen nadere toelichting zou krijgen over de specifieke zones waar een onfris gevoel zou kunnen ontstaan.
‘Vooral het idee al, dat je wat zweterig aanvoelt…’ ging ze verder. ‘Dat is echt niet zo lekker.’
‘Zeker mevrouw Jansma, dat kan ik me voorstellen. Maar ik moet nu echt even dringend haast maken, want ik heb zo meteen nog een belangrijke afspraak. Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt,’ zei ik.
‘Nee hoor meneer Henneman. Ik hoop u snel weer te zien,’ was haar antwoord geweest.
Ik liep als een bezetene met mijn winkelwagentje langs de rekken van de plaatselijks supermarkt en hield angstvallig de rijrichting van mevrouw Jansma in de gaten.
Als het ook maar leek dat onze paden zich weer zouden kunnen kruisen, nam ik een andere afslag. Dat ik voor de derde keer langs het toiletpapier, de wc-eenden en de vuilniszakken liep, was vervelend en op zich inefficiënt maar het stoorde me niet en het diende vooral een goed doel. Zolang ik maar uit het zicht van mevrouw Jansma bleef. Nadat ik voor de derde keer de broodafdeling met een bezoek had vereerd vroeg de juffrouw of ze mij echt niet kon helpen. Maar ik zei dat ik er wel uit kwam en bedankte haar. Ze moet me een rare snuiter hebben gevonden. Zeker toen ik bij de vierde keer tenslotte toch maar een pakje worstenbroodjes in mijn winkelwagen legde. Ik zag dat ze wat smoesde met haar collega. Ze keken me beiden na en ik draaide met hoge snelheid de gang in met de chips en nootjes.
‘Oh, ik dacht dat je al klaar was?’ hoorde ik achter me.
Ik versteende ter plekke. Mevrouw Jansma stond achter me.
‘Eh, nee…’ stamelde ik. ‘Ik zocht nog wat zoutjes.’
‘Moet je deze eens proberen. Die zijn pas nieuw.’
Ze duwde mij een zak onder mijn neus en hoewel ik helemaal niet van dat spul houd nam ik de zak aan en bestudeerde vol interesse de ingrediëntenlijst. Als een echter kenner zei ik, ‘dat ziet er goed uit mevrouw Jansma. Maar wel niet zo goed voor de lijn. Maar in ieder geval bedankt voor uw tip. Ik zal ze vanavond meteen eens proberen.’
Ik deponeerde het zakje met de exotische benaming met veel gebaar in mijn winkelwagentje.
‘Prima. Dan hoor ik wel of u ze lekker heeft gevonden. Maar neem maar van mij aan dat ze overheerlijk zijn. Maar ja, je weet het maar nooit. Smaken verschillen nou eenmaal. Wat ik lekker vind kunt u wel vreselijk vies vinden,’ zei ze en ze keek me doordringend aan.
‘Dat is zeker,’ antwoordde ik met een trilling in mijn stem.
‘Wat bedoelt u?’ vroeg ze.
‘Nou, dat smaken verschillen…’ reageerde ik en het leek me niet verstandig om verder op de materie in te gaan.
‘Oh…’ zei ze. Meer niet.
‘Ja, zo bedoelde ik het’ voegde ik er nog aan toe, maar ik voelde me absoluut niet op mijn gemak.
‘Nou dan ga ik maar vlug verder en houd ik u niet langer op. Anders komt u misschien nog te laat? En dat wil ik niet op mijn geweten hebben,’ zei ze.
En weer was er die doordringende blik. Het leek wel of ze mij wilde zeggen dat ze wel wist dat ik een smoes had verzonnen om van haar af te komen. Ze leek er op uit om mij te ontmaskeren als een grote smoesjesmaker, een leugenaar eerste klas. Het leek slechts nog een kwestie van seconden.
‘Zie ik je straks misschien nog bij Jannie? Want ze heeft jou natuurlijk ook gevraagd.’
Er was geen ontsnappen meer mogelijk. Ik wist het. Hoe kon ik zo naïef zijn.
Buurvrouw had mij inderdaad uitgenodigd, maar ze had er niet bij verteld dat ik niet de enige gast was op haar theefeestje dat ze had georganiseerd ter gelegenheid van de oplevering van haar badkamer. Ze had geen moment gerept over de aanwezigheid van anderen en zeker niet over de aanwezigheid van mevrouw Jansma.
‘Ja hoor,’ stamelde ik onbeholpen. ‘Ik ga nog even mijn boodschappen wegbrengen en dan ga ik naar haar toe.’
‘Oh, is dat uw belangrijke afspraak…?’ klonk het vals. Haar opmerking sloeg in als een bom. Ik voelde me kleiner worden en ik hoopte van harte dat ik zou oplossen tussen de potten met appelmoes en de blikken met doperwten.
Ze haalde haar schouders op.
‘Nou, tot zo meteen dan maar …’ en ze duwde haar winkelwagentje in de richting van de groenteafdeling.
Het zweet brak me uit. Ik voelde dat mevrouw Jansma vast en zeker van plan was mij verder te ontmaskeren en dat ze er op uit was om mij in het bijzijn van mijn buurvrouw te kijk te zetten als iemand die smoezen verzint en die hoogstwaarschijnlijk maar een beperkte bijdrage had geleverd in de totstandkoming van de prachtige badkamer. Buurvrouw had mij geprezen voor mijn aanpak en doortastendheid. Ze had nauwelijks met Jan gesproken, de eigenlijke grote verbouwer. Ze was er van uitgegaan dat ik ondanks de twijfelachtige start toch uiteindelijk de grote man achter het slagen van het badkamerproject was geweest. De vierentachtig euro die het extra had gekost had ik uit eigen zak bijgelegd. Ik wilde buurvrouw niet teleurstellen. Maar nu was het bijna zo ver. Het spel was uit. De wedstrijd gespeeld. En mevrouw Jansma voelde dat aan. Ik wist het zeker.
‘Komt Jan Derksen ook nog?’ vroeg ze toen ze bij de kassa achter me stond.
‘Kent u eh… Kent u Jan dan?’ stotterde ik. Het kwam nauwelijks uit mijn strot.
‘Of ik die ken. Dat is de ex-man van mijn stiefzuster. Af en toe komt hij nog wel eens bij me op de koffie. Ik zag hem toevallig vorige week toen hij bij Jannie bezig was. Hij vertelde dat het er allemaal prima uitzag. Daarom ben ik ook zo benieuwd hoe het is geworden.’
Het zweet parelde op mijn voorhoofd. Ik voelde mijn hart tekeer gaan.
‘We hebben dezelfde vader…’ ging ze verder. ‘Mijn zuster en ik. Ze zijn al weer een tijdje uit elkaar. Het ging niet zo goed tussen die twee. Jan is een beetje een eigenheimer, maar wel een prima vakman. Soms een beetje vreemd, maar hij bedoelt het niet slecht. Hij begint volgende maand aan mijn badkamer.’
‘Oh,’ zei ik. ‘Dat gaat vast helemaal goed komen.’
‘Dat denk ik ook wel. Nou tot straks dan maar,’ zei mevrouw Jansma en ze rekende af.
Ik kocht een bloemetje en met lood in mijn schoenen ging ik naar mijn buurvrouw.
Buurvrouw was zichtbaar verheugd met mijn boeketje en ze had de thee al klaar staan. De zelfgemaakte tompouces stonden geduldig te wachten op het aanrecht.
‘Mevrouw Jansma komt niet,’ zei mijn buurvrouw. ‘Ze had plotseling ergens anders een dringende afspraak. Ze is af en toe een beetje vreemd. Misschien dat ze wat afgunstig is.’
‘Dat kan gebeuren,’ zei ik en ik nipte aan mijn thee.
‘Nou, op mijn nieuwe badkamer en op jouw knap stukje werk.’
Ik knikte en ik hield het daar maar bij. Met dank aan de afwezigheid van mevrouw Jansma.

 


Kerstbomen (1)

 

Ik krijg er altijd zo’n uitslag van. Ik kan niet tegen dennennaalden en wat ik probeer, welke soort ik ook mijn vertrouwen geef, het gaat altijd mis. Voordat de laatste bal er in hangt zit ik onder de rode pukkels. Van top tot teen en andersom. Ik ben er nou eenmaal allergisch voor, althans ik reageer er heftig op.
Dit jaar heb ik het besluit genomen om mezelf niet langer te pijnigen voor, tijdens en na de kerstdagen, want zolang duurt het meestal tot dat de laatste pukkel verdwenen is. Meestal is er rond oudjaaravond pas sprake van een volledig herstel. Maar goed, zoals ik al vertelde zal het dit jaar anders gaan. Het wordt geen echte, maar een kunstkerstboom. Toen ik het tegen mijn buurvrouw vertelde reageerde ze enigszins verbaasd.
‘Geen echte…? Goh Jacob, daar sta ik versteld van. Ik heb altijd gedacht dat jij niet zo voor kunst was. Dat er voor jou niets boven zo’n echte frisse spar gaat.’
Ze kon het maar moeilijk bevatten.
‘Ze hebben hele mooie, net echt,’ zei ik in de hoop om zo buurvrouw te kunnen overtuigen van mijn oprechte voornemen om een kunstboom aan te schaffen zodat ik mezelf niet langer meer te hoefde te pijnigen. Dat ik dan ballen en andere versieringen in de boom kon hangen zonder dat ik daarmee dagenlang onder de rode pukkels zou zitten.
‘Je ziet toch altijd het verschil,’ antwoordde ze en het leek wel of buurvrouw er op uit was om mij op andere gedachten te brengen. ‘Mijn schoonzus heeft er ook een, maar ik kan niet zeggen dat ik het mooi vind. Je ruikt hem ook niet.’
‘Ze hebben tegenwoordig spuitbussen met echte dennengeur.’ Ik gaf niet op.
‘Ja, maar die hebben ze ook voor het toilet. Of je dat nou lekker moet vinden…?’ reageerde ze droog.
‘Die voor het toilet zijn echt niet hetzelfde. Deze maken ze speciaal voor de kerstperiode. Voor mensen die geen echte boom willen of kunnen zetten. Dan hebben ze toch nog een beetje het idee dat ze de natuur in huis hebben gehaald.’
Buurvrouw was niet overtuigd.
‘Ik vind dat er niets boven een echte gaat. Bovendien heb ik een hekel aan die neppers. Dat geldt ook voor bloemen en planten. Ik vind een boeket rode rozen van zijde nou niet bepaald iets waar ik blij van kan worden. Ik heb ooit van een nicht een kunst-sanseveria gekregen. Op zich was het geen verkeerd cadeau. Maar ik houd er gewoon niet zo van. De kleur groen was in mijn ogen ook veel te heftig. Je zag zo dat hij niet echt was. Een echte is niet zo fel van kleur. Weet je al wat je neemt?’ vroeg ze.
‘Hoezo?’
‘Nou, of je een Noorse spar neemt, of een blauwspar of een gewone den. Je moet maar eens op internet kijken. Ze hebben ze te kust en te keur. Je kunt het zo gek niet bedenken of het is er. In allerlei kleuren.’
‘Ik ga voor een groene,’ zei ik.
‘Ze hebben ze ook in het zwart of in het wit, met sneeuw, zonder sneeuw…’
‘Ik vind een groene toch het mooiste. Dat is het meest natuurlijke.’
‘Jawel,’ zei buurvrouw. ‘Natuurlijk is dat het mooiste, maar je moet toch nog maar eens even surfen. Je zal verbaasd staan over wat er zoal wordt aangeboden. Als ik het zou moeten doen dan ging ik voor een witte.’
‘Een witte?’
‘Ja een witte. Dat is prachtig, zeker als je er van die zilverkleurige ballen in hangt. En met glazen, doorzichtig kralen maak je het helemaal af.’
‘Ik denk toch maar dat ik een groene neem. Dat is en blijft het meest natuurlijke.’
‘Maar als je dan toch voor kunst gaat zou ik als ik jou was echt helemaal voor iets anders gaan. Ze hebben ook zwarte kunstbomen. Als je die met witte ballen of misschien wel met blauwe ballen versierd dan heb je echt iets speciaals. Volgens mij hebben niet veel mensen een zwarte met blauwe ballen.’
‘Ik denk het ook niet,’ antwoordde ik gedachteloos.
‘Als je er van die heldere led lampjes in hangt dan wordt het pas echt een plaatje. Geloof me.’
Ik voelde de druk van mijn lieve buurvrouw. De druk om af te zien van mijn traditionele gedrag en te gaan voor een state of art kunstboom, zwart met blauwe ballen en heldere led lampjes.
‘Ze verkopen die ook bij het tuincentrum. Daar moet je maar eens gaan kijken Jacob. Echt de moeite waard. Je weet niet wat je ziet.’
‘Ik ga er vanmiddag eens op uit,’ zei ik vastberaden. ‘En jij, zet jij nog een boom?’
‘Mijn zwager brengt er vanmiddag een. Een echte. Die heeft een speciaal adresje. Hij heeft beloofd dat hij hem ook meteen zal optuigen. Hij heeft er wel kijk op. Hij doet dit al sinds de dood van Leo.
‘Dat is mooi,’ zei ik. ‘Maar voor mij dit jaar geen pukkels. Het heeft even geduurd, maar nu komt het er dan uiteindelijk van.’
Buurvrouw knikte en wenste me succes met het uitzoeken van een boom.

Het is allemaal goed gekomen. Ik heb een zwarte boom met blauwe en zilveren versiering en heldere kerstverlichting. En ik ben helemaal pukkelvrij. Als ik wil gaan zitten om nog maar eens te genieten van mijn boompje gaat de mijn telefoon.
Het is mijn buurvrouw. Haar zwager is door zijn rug gegaan. Ze vraagt of ik haar niet even wil komen helpen met het optuigen van haar boom. Ze vraagt het op zo’n manier dat ik dat moeilijk kan weigeren. Dus al het al wordt het dus ook dit jaar geen pukkelvrije kerst. 

 


Kerstbomen (2)

 

Het is gelukt. De kerstboom staat in volle glorie te pronken in de huiskamer van mijn buurvrouw. Versierd met allerlei kleurige ballen, vogeltjes en andere snuisterijen. Afgemaakt met gouden slingers en rode kralen en een grote gouden piek. Buurvrouw heeft speciaal voor mij een cake gebakken. Een boerencake met chocolade. Ze is dankbaar voor mijn bijdrage, maar ze voelt zich ook wel een beetje schuldig. 

Na koud een kwartier in de nabije buurt te zijn geweest van de grote blauwspar voelde ik de eerste kriebels al opkomen. Na een klein halfuur was het zo ver. De pukkels dienden zich in rap tempo aan. Op mijn armen, op mijn handen, in mijn gezicht. Binnen het uur voelde ik over mijn hele lichaam het kriebelige resultaat van het intieme contact met de overigens prachtige blauwspar. Buurvrouw had de versierselen aangereikt. Ze vertelde me uitgebreid dat ze er zelf geen kijk op had en ze benadrukte nog maar eens een keer hoe blij ze was dat ik de klus voor haar wilde klaren.
‘Daar bovenin Jacob, daar zit nog een kaal plekje. Misschien moet je daar nog wat neerhangen. Hier heb ik nog een trompetje. Dat is bijna antiek. Het is nog van mijn ouders geweest. Het hing bij ons thuis altijd op dezelfde plek in de boom. Ik kan me geen kerst herinneren zonder dit trompetje. Het is echt iets speciaals.’
Deze opmerking had me zenuwachtig gemaakt. Ik voelde mezelf wankelen en het krakkemikkige trapje waar ik op stond maakte het alleen nog maar erger. Na een aantal ongecontroleerde bewegingen slaagde ik er uiteindelijk wel om mijn evenwicht terug te vinden. Ik was opgelucht dat ik overeind was gebleven. Wel had ik in de hitte van de strijd het zilveren trompetje blijkbaar iets te stevig vastgepakt. En dat was heel vervelend. Vooral voor het trompetje. Want tijdens mijn halsbrekende toeren had ik onbedoeld het mondstuk gescheiden van de rest van het instrumentje.
‘Sorry…’ stamelde ik tamelijk onbeholpen met een hoofd zo rood als een kreeft.
‘Zonde.’ Meer zei ze niet terwijl ze naar het slachtoffertje keek.
‘Zeg dat wel buurvrouw. Heeft het al die jaren overleefd en nou maak ik het stuk.’
Ik voelde me heel erg schuldig.
‘Dat kan gebeuren. Het is jammer, maar voor hetzelfde geld val je van het trapje en breek je een been of zo. Dan waren we verder van huis geweest.’
Ik vond het ongelofelijk fijn om te horen dat buurvrouw klaarblijkelijk meer waarde hechtte aan mijn welzijn dan aan dat van een bijna antiek trompetje, met vooral een grote nostalgische waarde.’
‘Tjonge, dat had echt helemaal verkeerd uit kunnen pakken,’ ging ze verder. ‘Voor hetzelfde geld val je met boom en al door de kamer. Dan was de ellende helemaal niet te overzien geweest.’
Ik ging er maar even vanuit dat ze hiermee mijn ellende bedoelde, maar ik kwam er al snel achter dat het haar niet alleen om mijn gezondheid te doen was
‘Stel je voor. Dat zou een rotzooi hebben gegeven. En dat niet alleen, want ik denk dat daarmee de hele kerstversiering naar zijn grootje was geweest. En dan had ik nu nog even op stel en sprong nieuwe kerstspullen moeten halen.’
Ze zuchtte en pakte een zilverkleurig vogeltje uit de doos die op tafel stond. Nog voor dat ik het vogeltje kon vastpakken, viel het uit haar handen en brak het in stukken.
‘Het is vandaag wel mijn pechdag. Eerst mijn zwager door zijn rug, dan mijn wasmachine kapot. Dan val jij bijna met mijn boom. Dan breek je het trompetje van mijn ouders en nou breek ik ook nog eens het vogeltje dat altijd naast het trompetje heeft gehangen. Hoe is het mogelijk.’
Ze was er zichtbaar van ontdaan.
In alle opwinding was ik de kriebelige pukkels even vergeten. Maar goed. Het is allemaal toch nog goed gekomen. Hij staat.

‘Wil je nog koffie?’ vraagt ze.
‘Lekker,’ antwoord ik.
‘Je lust zeker nog wel een sneetje cake?’
‘Daar zeg ik geen nee tegen buurvrouw.’
Ze heeft het gebroken vogeltje met zorg op de keukentafel gelegd, naast het tweedelig zilverkleurig trompetje.
‘Dat dit nou moest gebeuren…’ zegt ze op een manier alsof ze net afscheid heeft genomen van de kanariepiet die jarenlang, elke dag maar weer, zijn hoogste lied voor haar heeft gezongen.
‘Dat vind ik zo zonde,’ zegt ze. ‘Leo heeft het ooit voor me meegebracht. Hij was het tegengekomen op een rommelmarkt. Hij wist dat hij mij er een plezier mee zou doen. Hij had een volle doos kerstversiering voor een geeltje. Dat was nog best geld voor zo’n doosje. ’
‘Dat ligt er aan. Dat spul is aardig aan de prijs,’ antwoord ik.
‘Het is al lang geleden Jacob. Dat mag je zo niet meer vergelijken. Ik denk dat het zeker vijfentwintig jaar geleden is. Toen was alles nog veel goedkoper.’
‘Dat zeker,’ is mijn reactie.
‘Nou ja, het is niet anders. De kerst zal er niet minder om zijn.’
‘Dat denk ik ook niet.’
‘Ben jij alleen met die dagen?’ vraagt ze.
‘Zoals het nu lijkt wel,’ antwoord ik terwijl ik eigenlijk weet dat het zeker is dat ik alleen ben. Het is de laatste jaren niet anders geweest. Mijn enige zus is ruim tien jaar geleden overleden. Af en toe vierden we nog wel eens samen kerst.
‘Vind je het misschien leuk om eerste kerstdag bij mij te komen eten?’
Haar uitnodiging overvalt me en ik weet niet goed hoe ik moet reageren.
‘Nou…’ vraagt ze een beetje ongeduldig. ‘Wat vind je ervan?’
‘Nou buurvrouw, ik maak graag gebruik van je uitnodiging. Alleen is tenslotte ook maar alleen.’
‘Mooi, dat is dan afgesproken. Ik ben blij dat ik iets kan goedmaken.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou…’ en ze wijst naar de grote rode stippen op mijn armen, handen en in mijn gezicht.
‘Oh, dat…’ zeg ik stoer. ‘Een paar dagen verder en je ziet er niets meer van. Daar moet je jezelf niet schuldig over voelen.’
‘Nou ja, eigenlijk vind ik het ook wel gezellig als je komt, dus niet alleen daarom hoor,’ is haar reactie.
Ik denk dat deze kerst in ieder geval anders gaat worden dan in de afgelopen jaren. Behalve de rode pukkels dan. 

 


Kerstbomen (3)

 

Buurvrouw had er een feest van gemaakt. Van het kerstdiner bedoel ik. Ze was tot het uiterste gegaan met het in huis halen van grote hoeveelheden niet te versmaden calorierijke lekkernijen.  Ze had ze met grote zorg bereid en aan mij voorgezet. Ik kon eenvoudigweg niet weigeren. Ik voelde het aanspannen van mijn broekriem en het leek nog een kwestie van tijd dat ik mezelf meer ruimte moest gunnen door een gaatje op te schuiven. Maar uiteindelijk heb ik het toch gered. Zonder te capituleren. Al met al was het heel gezellig geweest. Buurvrouw vond dat blijkbaar ook en stelde voor om ook kerst 2013 maar vast in te plannen.    
‘Maar dan is het wel bij mij,’ had ik geantwoord.
‘Ben jij dan de kok…?’ vroeg ze. Het klonk wat gereserveerd.
‘Zeker, het zal je verbazen,’ was mijn reactie geweest.
‘Nou, ik laat me verrassen,’ zei ze.
We hadden nog wat gedronken en wat gekeuveld.
‘Heb jij nooit verkering of zo gehad?’ vroeg ze opeens.
Ik wist even niet goed hoe ik moest reageren. Ik vroeg me af wat de achterliggende gedachte was.
Kortom ik was op mijn hoede.
‘Nou, nee eigenlijk niet. Het is er nooit van gekomen. Nooit de ware ontmoet, zal ik maar zeggen. Misschien niet goed genoeg gezocht.’
Ik realiseerde me dat ik in luttele tellen alle clichés had opgevoerd om mijn vrijgezellenbestaan te verdedigen.
‘Toch eigenlijk wel jammer.’ De buurvrouw keek me aan.
Ik nipte aan mijn glaasje likeur.
‘Nooit echt werk van gemaakt?’ ging ze verder.
‘Hoe bedoel je?’
‘Zoals ik het zeg. Nooit eens actie ondernomen? Heb je nooit eens een advertentie gezet? Jezelf ingeschreven bij zo’n datingbureau? Er zijn toch mogelijkheden genoeg.’
Het klonk bijna als een verwijt.
‘Eh… eigenlijk niet geloof ik. Nou ja , ik heb een keer een afspraak via zo’n bemiddelingsbureau gemaakt. Dat was het.’
‘En…?’ vroeg ze en ik wist dat er geen ontsnappen meer mogelijk was.
‘Nou, je wilt het niet weten. Het was ik ieder geval geen succes.’
‘Vertel,’ was haar reactie en de toonzetting was helder. Het was geen verzoek maar een opdracht.
Ik twijfelde, maar ik zette mezelf er maar snel over heen.
‘Het is alweer jaren geleden. Misschien wel tien jaar of zelfs wel meer. Ik had gereageerd op een advertentie van zo’n bureau. Ik moest mijn profiel insturen en dan zouden zij wel voor een passende match zorgen. Het bureau heette “Matchmakers”. In ieder geval hadden ze binnen veertien dagen een passende match gevonden. En een passende locatie. Dat was een restaurantje in Utrecht. Gemakkelijk te bereiken met de trein en in het midden van het land. Mijn match kwam uit de buurt van Zwolle.’
‘Dat was niet bij de deur,’ zei mijn buurvrouw.
‘Dat was het zeker niet. Maar een match is een match. Blijkbaar was er niets dichterbij wat in de buurt kwam van mijn profiel. Enfin, ik ben naar Utrecht gegaan en na even zoeken vond ik het beoogde restaurantje. Het zat in een mooi pandje langs een van de grachten. Niets mis mee. Dus dat leek wel in orde. Ik had een witte enveloppe bij me en ik werd verondersteld deze redelijk opvallend op mijn tafeltje te exposeren, zodat het voor mijn aanstaande duidelijk was, dat ik het was. Op de enveloppe stond het logo van het bureau. Twee rode hartjes, met elkaar verbonden door een sierlijke slinger van gouden bloementjes. Ik voelde me tamelijk opgelaten toen ik de enveloppe op het hoekje van mijn tafeltje legde. De juffrouw die kwam vragen wat ik wilde drinken keek me aan. Matchmakers…? Ik knikte. Ze wenste me succes en ze zei het op een zo’n manier dat ik er een zekere mate van medelijden in proefde. Alsof ze wilde zeggen dat het een schier hopeloze missie was. Dat ze mij eigenlijk een kansloze tobberd vond.’
‘Tjonge Jacob, je slaat wel een beetje door,’ was de reactie van mijn buurvrouw.
‘Nou ja. Het was nou eenmaal zo,’ ging ik verder.
‘Maar goed. Ik was in afwachting van mijn match. We hadden om acht uur afgesproken. Toen het bijna half negen was, werd ik onrustig. Ik vroeg me af of het wel de goede datum was. Of ik me niet vergist had. Was het wel deze week? Om kwart voor negen zag ik een dame het restaurant binnenkomen. Ze keek zoekend om zich heen. Alles in mij gaf groot alarm af. Mijn hormonen kropen angstvallig weg en ik voelde me verkrampen. In een vlaag van opperst bewustzijn pakte ik zo onopvallend mogelijk de enveloppe en stopte die omzichtig in de binnenzak van mijn colbert.
Het zweet brak me uit. Ik hoopte toch zo dat de juffrouw van de bediening de dame niet op mijn spoor zou zetten. Ze wist tenslotte van de enveloppe. Ik zag dat de dame naar haar toe ging en dat ze het doel van haar bezoek aan het etablissement aan de juffrouw kenbaar maakte. Ze ondersteunde dit door uit haar boodschappentas de witte enveloppe van het bemiddelingsbureau tevoorschijn te halen. De juffrouw keek er naar en haalde haar schouders op. Ze legde uit dat ze de dame helaas niet van dienst kon zijn. De dame keek nog maar eens rond en bestelde uiteindelijk toch maar een kop koffie. Ik wenkte de juffrouw en vroeg om de rekening. Ik gaf haar een flinke fooi. Ze bedankte me en ik haar. Ze vertelde dat ze nog studeerde en ze ook een tijdje voor zo’n bemiddelingsbureau had gewerkt. Om haar studie te kunnen betalen. Ze zei dat ze wel gezien had dat dit geen goede match was. Dat het prutswerk was. Ze had er in ieder geval kijk op. Gelukkig maar.’
‘En toen?’ vroeg mijn buurvrouw.
‘En toen niks meer. Dat was het.’
‘Oh…’ klonk het teleurgesteld. ‘Wil je dan nog een kopje koffie?’
‘Dat lijkt me lekker.’
‘Ja…’ had mijn buurvrouw gezegd. Maar haar gedachten waren elders.

 

Einde