Ik ben volgens plan rond de middag in Parijs. Ik heb Bob een smsje gestuurd dat ik helaas verhinderd ben omdat ik plotseling iets dringends heb en dat ik hem nog wel zal bellen en dat hij de groeten moet doen aan Anna.Ik zie de straat van het uitgebrande appartement en loop langs de winkel van Gaston. Ik zie dat er alleen een Renault geparkeerd staat, schuin tegenover de winkel. Ik heb vanmorgen mijn mobiel uitgezet maar ik heb Marie wel een sms-bericht gestuurd dat alles in orde is. Ik heb beloofd haar in de middag te bellen. Ik heb haar verteld dat ik onderweg ben. Maar niet waar naar toe. Ik parkeer mijn BMW achter de Renault en zie dat het linker voorportier open wordt gedaan. Dupont is alleen. Hij stapt uit en loopt langzaam in mijn richting.
‘Goede middag, je bent mooi op tijd Dupont.’
Hij geeft me een hand en vraagt op kalme toon of ik het door wil zetten.
‘We gaan hem pakken… zeker weten… Ik blijf bij mijn voornemen.’
Hij vraagt niet aan mij wat me van gedachten heeft doen veranderen.
‘We doen u een kogelvrij vest aan en er zit een microfoon en zender in. Als u het te gevaarlijk vindt worden moet u stoppen Grey… Ik heb geen behoefte aan weer een dooie. Zeker nu niet.’
‘Dan zijn we het daar in ieder geval over eens.’
‘We hebben vijf scherpschutters ingezet, die uw bewegingen op de voet zullen volgen. Het heeft geen zin om nog meer mensen in te zetten, want dat zal alleen maar opvallen. Er is een stand-by team, dat even verder op wacht op instructies. Als het te gevaarlijk wordt of als u denkt dat het uit de hand gaat lopen dan geeft u een sein. Als u zegt “ genoeg” wordt er ingegrepen en zullen we de verdachte uitschakelen. Maar probeer hem in ieder geval aan de praat te krijgen. Jullie gesprek wordt getaped.’ 
Ik knik dat ik het begrijp en het verbaast me dat ik totaal geen emotie voel. Het lijkt er op dat Ratio en Emotio mijn geest zijn ontvlucht. Weg van deze complete waanzin. Ik zie op mijn horloge dat het bijna half een is en Dupont zegt dat het tijd wordt om de wijk in te gaan. Hij wenst me nog succes en kijkt mij aan. Ik zie aan zijn blik dat hij bezorgd is maar ik voel ook zijn respect voor mij. Dat is meer dan ik voor mezelf op kan brengen. Ik realiseer me maar al te goed dat mijn beweegredenen worden ingegeven door pure wraak en de blinde haat die mijn gedachten de laatste dagen steeds meer zijn gaan bepalen. De haat die ik koester ten opzichte van Kaplan. Niks meer en niks minder. Ik heb er alles voor op zij gezet. Alles is totaal ondergeschikt. Zelfs mijn eigen leven. Niet Marie, noch Eva of wie dan ook kan mij hier nog vanaf brengen. Het moet gebeuren. Het zeurt al enkele dagen in mijn kop en ik weet dat het me op den duur compleet waanzinnig zal maken als ik hier geen eind aan maak. Als ik hier niet mee afreken.
Ik begin te lopen en ik ben al snel in de straat waar ik de laatste keer bijna werd doodgereden. Er is niemand te zien. Geen enkel geluid. Mijn oren suizen.
‘Kaplan… Klootzak waar zit je…?’ roep ik zo luid mogelijk.
Er gebeurt niets.
Ik ben nu dieper in de wijk dan ik ooit alleen ben geweest. Het lijkt wel of er niets is wat leeft. Geen enkel geluid, geen enkele beweging.
‘Kaplan…lafbek…durf je niet… ben je een mietje geworden…of zo…?’ schreeuw ik.
Ik schrik van mijn eigen agressie. Ik kijk om me heen. Even later hoor ik een auto en ik span mezelf en haal nog een keer diep adem.
Wat moet ik ook alweer zeggen. Ik herhaal nogmaals in mijn gedachten “genoeg…”.
Ik voel dat mijn mond droog wordt en ik merk dat angst zich van mij meester maakt. Maar ik moet door, er is geen weg terug. Ik weet dat maar al te goed. Ik denk aan Marie en Eva.
Ik zie de groene Chevrolet langzaam uit een van de straten komen. De auto stopt en het portieren aan de bestuurderskant worden open gedaan. Er stappen twee mannen uit. Jongens nog. Ik herken er een van. Het is de jongen die het geld heeft opgehaald. Ik zie geen Kaplan.
‘Waar is die grote leider van jullie…zit ie te poepen…?’
Het rechter voorportier wordt opengedaan en ik zie Kaplan, die met veel gebaar uitstapt en mijn kant op komt. Hij loopt de twee anderen voorbij en hij komt recht op mij af .
‘Wat moet je hier stomme kaaskop. Ik heb je gewaarschuwd….!’ Hij is laaiend.
‘Ik wil alleen maar graag weten waarom jij Djouff hebt vermoord ?’
‘Die stomme kakkerlak…daar maak jij je druk over…?’
Hij spuwt recht voor mij op de grond. De twee anderen staan achter hem.
‘Daar maak ik me druk over… ja…. Ik heb jou geld gegeven voor hun vrijheid… dat was de deal…’
‘Dan had je beter op die kakkerlak moeten letten. Hij vond het blijkbaar nodig om verhaal te komen halen…’
Hij pakt zijn mes en zwaait er gevaarlijk mee rond.
‘En iedereen weet dat het dan best eens slecht met je kan aflopen… Niemand komt daar mee weg.’
‘Blijkbaar beleef jij er plezier aan om mensen af te maken…Kaplan.’
‘Zeker als het debielen zijn, net zoals jij. Of ben je soms niet alleen? Vorige keer stond je in jou broek te pissen…’
‘Je moet je vergissen Kaplan… ik krijg niet te neiging om te pissen als ik jou zie. Te kotsen ja…’
‘Kaaskop, het is zo jammer. Ik vind je eigenlijk wel een dappere idioot. Jammer dat je geen hersenen hebt. Althans zometeen niet meer. Want die schieten we er uit… en met plezier. Wil je nog wat kwijt. Snel dan…want ik heb hier even geen zin meer in. Ik sta hier met een volkomen imbeciel mijn tijd te verdoen.’
Kaplan kijkt over zijn schouder en geeft een teken aan de twee die achter hem staan.
‘Kaplan… genoeg…!!’
Er klinken vijf knallen en het ploffende geluid van de inslag van de kogels maakt indruk op me. Kaplan valt met een doffe klap voor mijn voeten. De andere twee liggen vlak achter hem. Ik zie een schroeivlek op zijn slaap en hij heeft zijn ogen open. Het lijkt net of hij nog naar me kijkt. Ik huiver. Dan spuw ik op hem en wordt boos om mijn eigen gedrag. Ik zie het bloed uit zijn hoofd sijpelen en het wordt zwart voor mijn ogen. In de verte hoor ik sirenes. Ze komen snel dichterbij. De Renault van Dupont stopt achter  me.
‘Alles in orde Grey…?’
Ik knik. Ik voel me leeg maar heb ook een gevoel van opluchting over me. En niet alleen omdat het allemaal goed is afgelopen. In ieder geval voor mij.
‘We hebben alles op tape. Maar ja… Hij zal er wel geen last meer van hebben…’en hij wees naar Kaplan. ‘Het was beter geweest als hij nog zou leven…maar de schutters hadden opdracht om u te beschermen, ten koste van alles.’
‘Daar ben ik blij om, Dupont…’
Ondertussen zijn er twee ambulances aangekomen en ik zie tot mijn verbazing dat er wel degelijk mensen wonen. Ik zie enkele mannen en vrouwen, maar vooral ook kinderen op afstand toe kijken. Even later draaien drie lijkauto’s de straat in. Ze zijn in ieder geval niet van de begrafenisondernemer die Mocka en zijn moeder op zo’n grove manier heeft behandeld.
Dupont vraagt me nogmaals of alles goed met me gaat. Ik zie dat hij het oprecht meent. Ik knik nogmaals en doe mijn kogelvrije vest uit. Ook de zender wordt afgedaan, door een agente, een donker meisje van hooguit vijf en twintig. Ze kijkt me aan. Er wordt geen woord gewisseld. Ik zucht eens diep en loop naar Dupont.
‘Heb je mij nog nodig of kan ik weg…?’
‘Nee. Het is nu even klaar. Misschien dat ik u later nog even moet lastig vallen voor een verklaring. Ik doe mijn best om u met rust te laten.  Wel jammer dat we hem niet levend hebben kunnen pakken. Maar goed…’
‘Ja, jammer,’ zeg ik, terwijl ik weet dat ik alleen maar op de dood van Kaplan uit ben geweest. Oog om oog tand om tand. Ratio en Emotio zijn in geen velden of wegen te bekennen. Alles lijkt wel dood in me. De haat, de wraakgevoelens hebben zich meester van mij gemaakt. Ik ben oprecht blij dat Kaplan dood is. Ik huiver van mezelf en probeer aan Marie te denken. Het lukt me niet.
‘Nou dan ga ik maar…’
Dupont komt naar me toe en legt zijn hand op mijn schouder.
‘Bedankt…Grey u bent een moedig mens…ik had dat niet van u verwacht om eerlijk te zijn.’
‘Nee Dupont… ik ben niet moedig…dat ben ik zeker niet…’
Hij kijkt mij niet begrijpend aan. Ik draai me om en loop terug naar het begin van de straat. Naar mijn auto. Ik wil instappen maar dan zie ik Gaston. Hij kijkt naar mij en zegt niets. Zijn blik spreekt boekdelen. Ik zie de tranen in zijn ogen. Ik knik en ik groet hem. Daarna stap ik in en rijdt langzaam weg. Richting centrum Parijs.
Ik ben mezelf kwijt. Ik herken mijn eigen gedrag en gevoel niet meer. Dit ben ik niet. Niet Joe Grey, de handelsreiziger. Waarom wilde ik dit…Ik krijg geen antwoord.
Ik zet mijn mobiel weer aan en zie dat ik twee gemiste oproepen heb. Ik parkeer mijn BMW op een parkeerplaatsje even verder op en loop een cafeetje binnen en bestel een koffie en ondertussen kijk ik naar de teevee die in de hoek aan de muur hangt. Er is een extra nieuwsuitzending.
“De politie heeft een einde gemaakt aan het voortdurende geweld in een van de voorsteden van Parijs. Bij deze actie is een bendeleider tijdens een vuurgevecht met de politie om het leven gekomen. De bendeleider K. wordt verdacht van verschillende afrekeningen en moorden. Onder andere op de onlangs neergestoken Djouff Z. Ook wordt hij in verband gebracht met de moord op Mocka B. en de moeder van Mocka B. Bij de actie van vanmiddag zijn ook nog twee doden meer te betreuren. Aangenomen mag worden dat deze twee ook deel uitmaakten van de bende van K. De actie was een geplande actie en had de goedkeuring van de gemeenteraad en de burgemeester. Deze laat ook nog weten dat er voorlopig voldoende politiemensen in de wijk zullen blijven om de rust te bewaren. Er zal hard worden opgetreden tegen onruststokers. Later op de dag zal door het hoofd van de politie een persconferentie worden gegeven. Tot zover…’
Ik bestel nog een koffie. De man die me de koffie brengt zegt, ‘het werd ook eens een keer tijd. Dat gajes, dat doet maar. Er was tot nu toe niemand die er iets aan deed. Eindelijk hebben ze nou eens duidelijk laten zien wie de baas is.’
‘Ja…’ zeg ik met een zucht en betaal mijn koffie en ik sta op en loop naar mijn auto. Ik ga terug naar het uitgebrande appartement. De poort is gesloten, maar ik heb nog steeds de sleutel. Ik parkeer de BMW naast het vernielde VW-busje van Eva. De portieren van haar auto staan voor een deel open. Ik kijk naar binnen en ik zie op de vloer van de auto een bruin mapje liggen en raap het op. Er zitten documenten in. Ik vind onder andere een verzekeringsbewijs. Met verlopen datum. En een handgeschreven briefje. Het is gericht aan Silvia Hochtstetten von Imsberg. Ik vouw het zonder het te lezen dicht en kijk in de bus of er nog meer in ligt. Mijn oog valt op een blikken trommeltje. Half onder de voorbank geschoven. Ik maak het open en zie dat er een paar foto’s in zitten. Met een elastiekje bij elkaar gehouden. Ze zijn van Eva, althans ik neem aan dat het jonge meisje op de plaatjes Eva is. Ik meen haar te herkennen aan haar ogen. Het meisje op de foto’s heeft mooie lange haren en ze draagt een gebloemd jurkje met witte schoentjes. De foto’s zijn allemaal omstreeks hetzelfde tijdstip genomen, tenminste daar lijkt het op. Ik schat dat ze hier vijf, hooguit zeven moet zijn geweest. Op een van de andere foto’s staat een Mercedes met een Duits kenteken. Naast de auto staat een man in legeruniform. Het is een oudere man. Ik schat hem op een jaar of zestig en ik kijk op de achterzijde van de foto.
‘Fuer meiner schoene Tochter, das liebstens Madchen von ganz Ungarn.’
Ik snap er helemaal niets meer van. Ik kijk nog eens naar de foto met de Mercedes en bedenk dat het ook zo maar een Hongaars kenteken kan zijn. Ik zoek nog verder in de bus, maar er ligt niets meer. Verder is er alles uit. Alles, inclusief het matras en de geluidsboxen. Ik sluit de autoportieren en ik loop naar het appartementencomplex. Er hangt een bordje aan de muur dat het verboden is om naar binnen te gaan. Ik haal mijn schouders op en loop door. Het valt me niet tegen. De muren zijn welleswaar zwart en de brandlucht is nog tamelijk penetrant, maar alles lijkt nog redelijk intact. Ik loop langs de balie die er ook nog voor een grootste gedeelte staat. Het appartement van Marie is ook gespaard gebleven. Behalve de viezigheid van bluswater en roet is er eigenlijk niet veel beschadigd. Ik zie ons provisorische schaakbord op tafel liggen en ik vind in de kast de fotoboeken van Marie. Ik kijk om me heen of er iets is waar ik die in kan doen. Ik loop naar de slaapkamer en pak een van de kussenslopen van het bed. Het overige beddengoed is weg. Ik neem aan dat er geplunderd is. Ik gebruik de kussensloop om de fotoboeken in te doen. Verder zie ik niets meer wat de moeite waard is om mee te nemen. Op de keukentafel staan nog twee colablikjes. Ze zijn leeg. Ik kan het niet nalaten de schaakstukken en het schaakbord mee te nemen. Die zijn voor mij van grote waarde en doen me terugdenken aan de tijd dat mijn leven allemaal minder ingewikkeld was. Ik ga terug naar mijn auto en leg de spullen op de achterbank. Ik start en ik rijd langzaam de poort uit.

86