Ik zie dat het bijna half tien is. Nog een paar honderd meter en dan ben ik in de straat van mijn appartement. Het is zo’n drie maanden geleden dat ik er voor het laatst ben geweest en ik vraag me af hoe het er allemaal bij zal staan. Ik ga met de lift naar boven en steek de sleutel in het deurslot. Het ruikt er een beetje muf. Dat kan ook niet anders. Ik heb bij een tankstation drie blikjes cola gekocht en een paar sandwiches. Twee repen chocolade en een zak chips.
‘Daar moet je het maar even mee doen Joe Grey…’
Ik kan niet zeggen dat het weerzien van mijn appartement mij meevalt. Het is er koud en het is maar al te duidelijk dat er maanden niet meer in geleefd is. Het lijkt wel of het mijn appartement niet meer is. Het doet allemaal zo vreemd aan.
‘Tjee. Hier word ik niet echt vrolijk van. Ik ga eerst maar eens een biertje pakken bij Hertog Jan,’ zeg ik hardop. Het geluid van mijn stem doet vreemd aan.
Nadat ik eerst mijn koffer heb uitgepakt, althans de meest noodzakelijke dingen er uit heb gehaald, loop ik naar café Hertog Jan.
‘Ik zal Marie straks wel even bellen om haar te vertellen dat ik inmiddels in Nederland ben…’ mompel ik voordat ik de kroeg binnenga. Ik realiseer me dat ik de laatste dagen steeds vaker in mezelf praat. John, de eigenaar ziet me
‘Hallo, kijk eens wie we daar hebben. De reiziger is weer thuis… En waar is je nichtje Joe…?’
‘Hi John. Nee, de reiziger is slechts op doorreis, maar ik dacht, kom ik ga even een biertje doen…anders denk je misschien dat ik dood ben…wat overigens best had gekund.’
John kijkt mij niet begrijpend  aan en schud zijn hoofd. Ik laat het er bij.
‘Nou, wat mag ik je aanbieden? De eerste is voor mij…’
‘Doe maar een biertje…’
‘En nou even serieus, waar is Eva…?’
‘In Parijs.’
‘En jij laat zo’n mooie meid helemaal alleen in Parijs…?’
‘Ja, hoezo…?’
‘Nou ja, je hebt er in ieder geval wel vertrouwen in…’
‘Zeker John…zeker heb ik er vertrouwen in.’
‘En vertel, hoe is het jullie vergaan…?’

Het is tegen half twee. Ik heb John in grote lijnen mijn verhaal verteld. Ik loop alleen door de verlaten straat. Ik heb Marie niet meer gebeld en zij mij ook niet. Ik voel me eenzaam en een beetje dronken. Een auto rijdt  voorbij. De man achter het stuur zwaait naar mij. Ik herken hem niet en zwaai maar terug, uit fatsoen. Ik voel me down. Ratio en Emotio laten me aan mijn lot over. Er komt niets zinnigs meer uit. Uit geen van beiden. Ik sta er helemaal alleen voor. Er groeit steeds meer twijfel in mij en ik vraag me af waar ik in hemelsnaam mee bezig ben. Heb ik wel een toekomst in Parijs?  Een toekomst met Marie, hoewel ik zielsveel om haar geef. En Eva. Mijn muze.
Ik denk aan Kaplan en ik huiver en ik voel oprechte haat, zoals ik die nog niet eerder heb gekend. Nog nooit in mijn hele leven. Ik schop tegen een leeg blikje en schrik van het geluid. Maar ook van mijn eigen agressie. Ik kijk schichtig om me heen en ik hoop dat ik niemand wakker heb gemaakt. Om het nog allemaal wat droeviger te maken begint het ook nog te regenen.
‘Goed sfeertje om een sterk bluesnummer te schrijven. Jammer dat Eva niet hier is,’ mompel ik op cynische wijze.
Ik loop door en zie mijn appartement. Nergens brandt er nog licht. Vlakbij het winkelcentrum staat een bankje. Ik besluit om daar maar even te gaan zitten. Het regent inmiddels tamelijk hard. Ik voel dat ik tot op mijn huid nat wordt. De regen slaat door mijn kleding heen. Het doet me niks. Het interesseert me niets. Ik denk aan Mocka en zie de het lichaam van Mocka’s moeder voor me. Ik schrik er van en ik ril. Een bliksemflits met de daarop volgende donderslag doet mijn hart overslaan. Ik wil dit niet meer.
Het is tegen half vier als ik mijn appartement binnen ga en ik besluit om een warme douche te nemen. Ik zie dat de batterij van mijn mobiel leeg is en dan realiseer ik me dat ik niet te bereiken ben geweest. Het zweet breekt me uit. Ik denk aan Marie. De oplader zit nog in mijn koffer. Als ik hem inplug in mijn mobiel en de stekker in het stopcontact steek duurt het nog een moment voordat ik kan zien of er nog gebeld is. Dan zie ik dat ik drie gemiste oproepen heb. De laatste was om half twaalf. Ik herken het nummer van Marie. Ze heeft mij tweemaal gebeld. De derde oproep is van Eva. Ik laat het voor wat het is en loop naar de douche. Er is geen warm water. Ik heb de boiler uitgezet toen we naar Parijs zijn vertrokken. Ik ben door en door nat en heb het ijskoud.
Ik neem een blikje cola en loopt naar mijn kledingkast. Er hangt nog een oude ochtendjas. Maar beter iets dan niets. Het wordt half vijf en ik ga er vanuit dat de boiler inmiddels wel opgewarmd zal zijn.
De warme douche doet me goed. Ik blijf zo lang mogelijk staan. Zo lang totdat ik voel dat het water weer kouder wordt. Het is vijf uur en ik hoor de eerste ochtendgeluiden. Ik besef dat ik een volle nacht heb gemist.
‘Maar ik heb in ieder geval geen nachtmerrie gehad…’ zeg ik in mezelf.
Ik zoek in mijn mobiel het nummer op van Dupont. De rechercheur van politie. Tegen half zeven bel ik hem.
‘Goede morgen Dupont, hier met Joe Grey. Ik ben rond de middag in Parijs. Kun je voor zorgen dat je
klaar staat om Kaplan op te pakken. Ik zal je naar hem toe brengen. We zien elkaar bij de winkel van Gaston…de kleine supermarkt. En Dupont, ik wil dit graag overleven. Wat je met Kaplan doet zal me een zorg zijn.’

85