‘Marie, hier zijn onze vier vriendjes. Ik ga geld regelen. Wil jij ze even bezig houden.’
Marie was weer was opgefleurd. Ze wist dat er geen weg terug was. En ook Veronique zei dat ze mij zou steunen. Ik nam mijn mobiel en belde met André.
‘André, ik heb een groot probleem. Misschien dat je me wilt helpen?’
Ik vertelde André over mijn afspraak met Kaplan.
André reageerde ontzet en vertelde me dat ik wel dood had kunnen zijn. Ik wist maar al te goed dat hij gelijk had.
‘Ja zeg dat wel… maar ik heb nog alle mogelijkheden om zo ver te komen, tenminste die kans is vrij groot als ik geen geld voor die Kaplan heb. Ik betaal je het echt terug, maar ik heb nu even cash nodig.’
André zei dat hij het voor me ging regelen. Hij zou het geld wel laten brengen en vroeg zich af wat ik met de vier jongeren ging doen.
‘Eerst mijn dank André, je bent geweldig… Uh ja… ik heb vier jongeren aan mijn broek hangen. Dat is zo…’
André vroeg naar hun leeftijden.
‘Ik loop even naar ze toe…’
Marie zat met de vier aan de keukentafel.
‘Jongens, hoe oud zijn jullie?’
Rissa zei dat ze negentien was, Zara zeventien, Bertrand en Djouff beiden achttien.
Ik gaf de leeftijden door aan André. Hij vroeg of ze allemaal een Frans paspoort hadden of in ieder geval de  Franse nationaliteit hadden. Ik stelde de vraag en ze bevestigden dat ze allemaal honderd procent Frans waren. André zei dat hij een chauffeur stuurde met het geld. De vier moesten maar met de chauffeur meegaan. Ze konden zolang in een hotel blijven. Hij zou wel twee kamers voor ze regelen. Zaterdagmorgen wilde hij ze spreken, op zijn kantoor en hij vroeg aan mij om samen met Marie daarbij aanwezig te zijn.
‘André je bent geweldig. Je hebt me gered. Ik sta bij je in het krijt.’
Hij zei dat mijn eerste zorg was dat het allemaal goed kwam en vroeg me of het niet verstandig was dat Marie en ik ook ergens anders gingen slapen. Ik overlegde met Marie en ook dankzij het aandringen van Veronique besloten we de nacht maar niet in het appartement door te brengen. André zou wel zorgen  voor hotelkamers. Ik bedankte hem nogmaals en verbrak de verbinding. Zo langzamerhand begon ik door te krijgen in wat voor een situatie ik mezelf, maar wat veel erger was, Marie en Veronique, had gebracht.
‘Marie, ik denk dat het verstandig is dat je alle waardevolle spullen meeneemt. Je weet maar nooit.’
De vier jongeren zaten nog steeds stil en beduusd aan de keukentafel. Veronique had een paar blikjes cola op tafel gezet en een stokbrood voor ze aangesneden.
‘Meneer Joe…?’
‘Wat is er Rissa…?’
‘Sorry, dat we jullie zo in de problemen brengen. Maar we wisten het echt niet meer…’
‘Het komt allemaal goed…’ Ik hoorde het mezelf zeggen. Mijn benen trilden bij het idee dat ik nog zo’n gezellig onderonsje in het vooruitzicht had met mijn grote vriend Kaplan.
‘Ja, u moet maar zeggen wat we moeten doen. Als we hier maar weg zijn.’
Zara huilde en ik probeerde haar te troosten.
‘Het komt allemaal goed, meisje. Nog eventjes geduld en dan ben je hier echt weg…’
Om half vier ging mijn mobiel. Het was de chauffeur. Hij vroeg waar hij moest zijn.
Ik riep Rissa en de anderen en we liepen naar de poort. De chauffeur gaf me een enveloppe en vroeg aan iedereen om in te stappen. Rissa kwam naar me toe.
‘Meneer Joe… bent u wel voorzichtig? Kaplan is echt niet te vertrouwen.’
Het was goed bedoeld, maar om eerlijk te zijn hielp haar opmerking niet echt om mijn rust te vinden.
‘Het is goed Rissa. Let jij op de Zara en de jongens…?. En geen gekke dingen doen. Dan komt het allemaal goed.’
Ze beloofde dat en zei dat ik me daarover echt geen zorgen hoefde te maken.
Toen de auto de straat uit was, zuchtte ik eens diep. Ik liep terug naar het appartement. Ik keek nog even rond, maar zag niemand.
Marie en Veronique hadden de belangrijkste spullen bij elkaar geraapt en ik zag dat ze drie koffertjes hadden.
‘De rest kan me niet zoveel schelen, Joe,’ zei Marie.
‘Heb je je fotoboeken?’
‘Dat zijn plaatjes uit het verleden… Ik leef vandaag en hoop morgen en de rest van mijn leven met jou te mogen beleven. Wees in vredesnaam voorzichtig.’
Ik glimlachte en Marie glimlachte terug. Ik zag angst en bezorgdheid in haar ogen.
‘Zorg jij goed voor je moeder…’ zei ik tegen Veronique.
‘Ja hoor, maar zorg jij dat je hier heelhuids wegkomt. Alsjeblieft, we kunnen je niet missen. Mama en ik en Eefje. We kunnen echt niet zonder jou Joe…’
Ze zei het op zo’n lieve toon dat ik er emotioneel van werd.
‘Ik kan ook niet zonder jullie….dus wees maar gerust. Het komt allemaal goed…’
Er zat een lichte trilling in mijn stem. Veronique nam haar moeder mee in de Alfa. Ik zou nakomen met de Peugeot. Zo was het afgesproken. Marie wilde eerst niet mee,  want ze wilde me niet alleen laten, maar op aandringen van Veronique besloot ze toch uiteindelijk maar om met haar dochter mee te gaan. We zouden elkaar treffen bij Chez André.
Ik liep mee naar buiten en zag even later de rode Alfa de straat uitrijden. Verder was het stil.
Ik voelde me niet op mijn gemak. De gedachte dat ik tienduizend euro op zak had en dat dan ook nog helemaal alleen in een buurt die niet echt fijn was. Elk geluid deed mijn hart sneller kloppen.
De tijd kroop voorbij. Tenslotte was het kwart voor zes geworden. Ik stond op, dronk nog een glas water en probeerde kalm te blijven. Joe Grey, een grijze handelsreiziger in stekkertjes en kabeltjes, nu in een hoofdrol in een slechte thriller. Ik dacht dat ik moest overgeven. Mijn maag draaide. Ratio en Emotio zaten weggedoken in mijn grijze massa. Het grote moment was bijna daar. Misschien wel mijn laatste moment. Ik liep naar buiten en sloot af. Ik reed de Peugeot naar buiten en parkeerde hem even verder op. Ik sloot de auto niet af. Er was niemand te zien. Niemand in de hele straat.  Tenslotte liep ik in de afgesproken richting. Mijn benen wilde niet meer, maar ik moest door. Er was geen terugweg meer. Waarom had hij mij vertrouwd? De vier jongeren waren weg en de mannen van Kaplan hadden ze zeker weg zien gaan. Daar was geen twijfel over mogelijk. We hadden er met zijn allen vandoor kunnen gaan. Maar hij zou ons zeker hebben gezocht en ook hebben gevonden. Dus hij vertrouwde er op dat ik me aan mijn woord zou houden. In ieder geval ging hij er van uit dat ik hem niet zou bedriegen. Dat was de enige conclusie die ik kon trekken. Mijn kop stond op barsten. Ik keek op mijn horloge. Zes uur. Stipt. Uit een zijsteegje kwam iemand aangelopen. Ik herkende hem niet. Hij kwam naar me toe.
‘Ben jij de kaaskop…?’
‘Ik … Ja…’
‘Heb je alles bij je…?’
‘Ja, hier in deze enveloppe.’
‘Geef maar hier, dan zal ik alles even controleren. Ik hoop voor jou dat het er allemaal in zit…’
Ik gaf hem de enveloppe en hij telde vluchtig het geld. Ik voelde dat mijn adem in mijn keel stokte.
‘Het lijkt er op dat het klopt…’ zei hij mompelend.
Ik keek hem aan en hij keek me recht in mijn ogen. Hij haalde zijn schouders op en draaide zich om. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik had het gevoel dat wanneer ik me om zou draaien en weg zou lopen, ik te grazen zou worden genomen. Dus ik bleef staan. Ik hoorde een auto starten. Uit het zijstraatje kwam een oude groenkleurige Chevrolet. Hij reed recht op me af. Ik stond aan de grond genageld en dacht dat ze mij omver zouden rijden. Ik kon mijn benen niet meer bewegen. Allerlei gedachten schoten door mijn hoofd. Ik sloot mijn ogen en wachtte op de klap die volgens mij onvermijdelijk was en ieder moment kon komen. Ik wist het zeker, dit was mijn einde… Ik spande al mijn spieren aan. De brullende motor van de auto klonk zo verschrikkelijk, angstaanjagend agressief. Het kon nu elk ogenblik gebeuren. Maar er gebeurde niets. De auto stopte met gierende banden naast me. Ik zag de optrekkende rook toen ik mijn ogen weer open durfde te doen. De stank van verschroeid rubber maakte me misselijk. Kaplan draaide het raampje naar beneden en keek mij recht in mijn ogen.
‘Voor een kaaskop heb je wel kloten… maar geen hersens. De volgende keer kom je hier zo niet mee weg.’
Hij draaide het raamde dicht en gaf vol gas. Ik bleef achter in een walm van uitlaatgassen. Ik draaide me om en mijn benen trilden. Het probeerde wat rustiger te worden en ik liep langzaam naar de Peugeot. Ik keek nog eens om me heen. Er was niemand. Ik stapte in en probeerde mijn benen stil te houden. Ik moest weg, maar het lukte me niet. Het duurde een minuut of vijf toen ik het weer eens probeerde. Het leken wel uren. Langzaam kreeg ik weer wat gevoel in mijn benen en ik startte de auto. Het lukte me tenslotte om de straat uit te rijden. Even verderop zette ik de auto aan de kant en stapte uit. Ik liep een paar keer op en neer en ademde diep in. Ik pakte mijn mobiel en hoorde Marie aan de andere kant.
‘Lieverd, alles is goed met me. Ik ben onderweg…’
Marie zei niets maar ik hoorde haar snikken.
‘Het is goed lieverd, alles is oké . Ik heb niks en…’
Ik kon mijn zin niet meer afmaken. Mijn kaken verstijfden en ik kon geen woord meer uitbrengen.
Ik hoorde Marie. Maar kon niks zeggen. Na een minuutje werd ik weer wat rustiger en kon haar, weliswaar met moeite toch geruststellen. Ik stapte weer in en  ging op weg naar de parkeerplaats, die vlakbij Chez André was. Daar parkeerde ik de auto en zuchtte nog eens diep. Dat was eens maar nooit meer.
Toen ik bij Chez André aankwam wachtte Marie mij bij de deur op. Ik sloot haar in mijn armen en
we kusten elkaar innig. Silvain die bij de deur stond gaf me een knipoog.
‘Oh… lieverd, wat ben ik blij dat ik je weer zie. Ik was toch zo bang,’ zei ze en ik voelde haar lichaam beven.
‘Ik ben vanavond vijf jaar ouder geworden Marie, ik ben je wat leeftijd betreft nu ruim voorbij.’
Ze lachte flauwtjes. Het was niet van harte.
‘Kom nou maar…’en we liepen naar binnen. André stond me op te wachten. Hoewel het normaal gesproken niet echt mijn gewoonte was, viel ik in zijn armen en ik kuste hem uit pure blijdschap op beide wangen. En hij mij.
‘Joe, je bent mijn held…’
‘Ja, maar wel bijna een dooie.’
‘Maar je bent er nog… en dat telt. Levend en wel.’
Veronique kwam aangestormd en vloog me om mijn nek. Ze huilde en ik troostte haar.
‘Joe… ik had zo’n slecht gevoel, ik ben zo blij dat je er bent. Nooit meer doen… hoor.’
Ik veegde haar tranen weg.
‘Ik denk ook niet dat ik dat nog een keer kan.’
André zei dat er wat te drinken voor me klaar stond. Ik had het wel even nodig. Op het tafeltje waar wij meestal zaten stond een mooie fles champagne. André vulde zelf de glazen.
‘Op onze held…’
Ik nam mijn glas en zei, ‘op jullie allemaal, op jullie vriendschap voor mij  en het vertrouwen… en op mijn mooie dappere Marie en haar stoere dochter Veronique.’
Marie keek mij aan en ik zag de twinkeling in haar ogen. Ik was blij dat die er in ieder geval weer was.
We probeerden ons te ontspannen en het lukte ons, al was het maar voor een deel.

76