We gingen het appartement binnen. Marie ging naar de keuken en ik pakte het tijdschrift dat we bij Gaston hadden gekocht. Er stond een verhaal in over een jongen die na een zwaar auto ongeluk zich weer helemaal terug had gevochten. Hij kon weer een beetje lopen en had ook weer een baan. Hij werkte op een reclamebureau. Hij was het creatieve brein. Zijn vriendin was hem trouw gebleven en hoewel het allemaal niet gemakkelijk was, hadden ze toch een intieme relatie. Zijn verlammingen waren zijn beperkingen. Zijn vriendin nam er genoegen mee. Ze had hem beloofd om hem onvoorwaardelijk bij te staan in zijn gevecht voor een normaler bestaan. Het was een mooi verhaal. Ze wilden graag kinderen. De artsen hadden gezegd dat dit geen probleem was.
Marie vroeg of ik de tafel wilde dekken.
‘Stond er nog wat bijzonders in?’
Ik vertelde over wat ik had gelezen.
‘Eric Leblanc…’
‘Ja.’ Ik was verbaasd.
‘Ken je hem…?’
‘Hij woonde hierachter. Ze waren aan het joyrijden. Een gestolen auto. Zijn broertje was dood, evenals zijn vriend. Het was zijn vriend die reed. Het is hier vlakbij gebeurd. Even verder op. Met volle vaart tegen een vrachtauto geklapt. Zijn moeder kan het hem maar niet vergeven. Hij had op zijn jongere broertje moeten letten. Maar dat zal er wel allemaal niet in staan?’
‘Nee,’ zei ik, ‘dat staat er allemaal niet in.’
Het was even stil.
We aten zonder veel te zeggen. Het verhaal had me aangegrepen. Marie vroeg of ik nog koffie lustte.
Zoals gebruikelijk was het weer de sterke koffie, waarvan Marie zo kon genieten.
‘Zullen we straks nog een partijtje schaken?’
‘Dat is goed, maar we zullen eerst even opruimen.’

41