We liepen de straat in waar de supermarkt moest zijn. En inderdaad verscholen achter een grote
zeecontainer was er iets wat leek op een winkel. Er stond op een kartonnetje geschreven dat we moesten aanbellen en de man die openmaakte zag dat we nieuw waren. Hij legde uit dat om te voorkomen dat er ongewilde klanten zijn winkel inkwamen, hij de deur dicht hield. Hij kon op zijn beveiligingscamera zien wie er aan de deur stond. Hij vertelde ons dat hij niet voor iedereen openmaakte. Hij kende zijn pappenheimers. Het laatste jaar was hij niet meer overvallen. Het jaar daarvoor drie keer. De man zei dat het plezier er wel van af was en als we vragen hadden, het hem maar moesten laten weten. We pakten een boodschappenkarretje en Eva liep langs de schappen. Ik volgde.
We rekenden af en met een tot ziens namen we afscheid.
‘Ook gezellig om zo een winkel te hebben,’ zei Eva.
‘Ik zou het wel weten, maar ja het zal wel niet altijd zo zijn geweest, denk je ook niet?’
‘Ik weet het niet. Het is best een aardige man. Jammer.’
We liepen terug naar ons appartement. De mevrouw achter het loket groette ons vriendelijk en wij groetten haar vriendelijk terug.
Eva had een uitstekende maaltijd voor ons klaar gemaakt. Simpel maar zeer smakelijk.
‘Heb ik ook geleerd van mijn oma. Die kon van niets iets maken. Met wat fantasie, kruiden en wat
improvisatie was het altijd weer een verrassing wat er op tafel kwam. Bloemkool werd feestkool en zelfs spruitjes waren eigenlijk best lekker, tenminste als mijn oma ze klaar had gemaakt. Mijn moeder kon nog geen ei fatsoenlijk bakken. Had ze thuis nooit geleerd. De ouders van mijn moeder waren rijk, zeg maar stinkend rijk. Ze hadden personeel. Vandaar dat mijn moeder geen flauw idee had hoe ze een huishouden moest runnen. Mijn vader had beter niet met haar kunnen trouwen. Mijn vader was een lieve man, maar heeft volgens mij een totaal verkeerde vrouw uitgekozen. Ik wil niet meteen zeggen dat ik haar haatte, maar ik kan ook niet zeggen dat ik ook maar iets voor haar voelde. Ze straalde geen greintje genegenheid uit en eigenlijk was het een vreselijk mens. Ik denk dat mijn vader als hij nog leeft, nog wel eens aan me denkt. Ik trouwens ook aan hem. Mijn moeder zal hem wel verboden hebben om contact met me te zoeken. Hij is puur afhankelijk van haar. Lekker gezellig leven. Ik heb nog twee zusjes en een broertje. Mijn broertje is jonger en daar had ik tot een enkele jaren geleden nog wel een beetje contact mee. Mijn zussen vonden mij maar een raar mens. Ze lijken meer op mijn moeder. Ze houden meer van Gucci en Louis Vuitton en van winkelen in de P.C.Hooftstraat. Alles moet mooi en vooral duur zijn. Mij maakt het niet uit. Het zegt me niks. Ik ben meer zoals mijn vader, maar alleen een beetje meer strijdbaar. Mijn vader was directeur in een fabriek, waarvan de aandelen, althans voor het grootste deel, in handen waren van de ouders van mijn moeder. Ik noem ze bewust geen opa en oma. Ik krijg dat niet uit mijn strot. Ik had maar één opa en één oma. De ouders van mijn vader. Die waren altijd zo lief voor me. Die zouden me wel gezocht hebben, al hadden ze hun laatste cent er voor uit moeten geven. Al hadden ze er half Europa voor af moeten reizen. Maar ja, het is nou eenmaal zoals het is. En dus niet anders. En jouw ouders…?’
‘Mijn vader stierf toen ik veertien was. Hij had kanker. We hadden het niet breed. Mijn moeder heeft zich kapot gewerkt om ons allemaal, we waren met zijn zessen, vijf kinderen en mijn moeder, zo veel mogelijk te kunnen geven. Ik had twee broers en twee zussen. Mooi verdeeld. Ik ben de middelste.
Mijn zussen waren al vroeg het huis uit. Ze wonen alle twee in Nieuw Zeeland. Ze zijn beiden getrouwd met de zonen van een grote tuinder. Dus twee broers en twee zussen. Ze hebben met zijn vieren een kiwi- kwekerij of zoiets. Ik heb nauwelijks contact, of zeg maar geen. Mijn jongste broertje is verongelukt en mijn andere broer woont in Amsterdam. Hij is net als ik ongetrouwd. Hij maakt beelden en schildert.
Een vreemde in zichzelf gekeerde jongen. Als ik in Amsterdam ben ga ik nog wel eens bij hem langs.
Na vijf minuten is het klaar, zijn we uitgepraat.’
‘Leeft je moeder nog…?’
‘Nee, die was net vijf en vijftig toen ze een hersenbloeding kreeg. Ze heeft nog een paar maanden in een verpleegtehuis gewoond. Maar toen was het ook echt op.’
‘Sorry…’
‘Geeft niks, zo gaat het nou eenmaal. Dus bij ons was het ook niet echt een feest. Maar niets ten nadele van mijn moeder. Ze heeft haar best gedaan. Meer kon ze echt niet doen.’
Eva nam een slokje wijn.
‘Ja Joe, soms is het niet genoeg je uiterste best doen…het zijn andere factoren, zaken die je zelf niet in de hand hebt, die het zo moeilijk maken. Mag ik vragen hoe je broertje is verongelukt?’
‘Hij was met vrienden wezen stappen. Ze hadden gedronken. Hij ook. Hun auto is van de weg geraakt en tegen een boom geknald. Vier knullen van net achttien. Drie dood en nummer vier voor zijn leven lang gekluisterd aan bed. Een avondje stappen….’
Eva liet haar wijsvinger over de rand van haar glas gaan.
‘Waarom heb jij eigenlijk nooit met iemand een relatie gehad. Ik kan me dat niet voorstellen?’
‘Ik kan het niet zeggen Eva. Misschien ben ik de juiste vrouw wel niet tegengekomen. Ik ben kwetsbaar omdat ik gevoelig ben. Ik scherm mezelf daarom misschien wel te veel af.’
‘Ook voor mij…’
‘Niet voor jou, ik hoop tenminste dat jij dat ook vindt.’
Ze zweeg en nam weer een slokje wijn.
‘Ik vind je lief. Maar ik denk ook wel dat je kwetsbaar bent. Je hebt een zacht karakter en je bent totaal geen macho. Ik vind dat wel prettig. Als ik ergens een hekel aan heb, dan zijn het die kerels die zichzelf zo geweldig vinden. Ik heb er genoeg gezien, zeker de laatste jaren. Ik heb er een neus voor. Maar goed iedere gek heeft zijn gebrek, zullen we maar zeggen.’
Haar mobiel ging.
Ik begreep dat het Duval was. Hij wilde met haar afspreken. Ze zei dat het in orde was en legde haar mobiel weer op tafel en dronk het bodempje wijn op, dat nog in haar glas zat.
‘Henry haalt me morgenvroeg hier op. We hebben een paar afspraken. Ik kan nog niet zeggen hoe laat ik morgenavond klaar ben. En dan lijkt het er op dat ik voorlopig even geen tijd meer voor je heb. In ieder geval niet ’s avonds. Dat vind je toch wel goed?’
‘Ja hoor, daarvoor ben je naar Parijs gegaan. Niet om mij gezelschap te houden. Je hebt het me van te voren gezegd.’
Ze stond op en gaf me een kus op mijn voorhoofd.
‘Dank je voor je begrip. Na Parijs ben ik er voor jou. Dat beloof ik je.’
‘Ik zal geduldig zijn…’
‘Je zult wel moeten’ zei ze vrolijk en nam de borden en het bestek mee naar de keuken.
‘Breng jij de rest mee…?’
Er stonden nog twee schalen en de twee wijnglazen. Eva was al begonnen met de afwas.
‘Dat vond ik vroeger zo gezellig. Bij mijn oma en opa hadden ze geen afwasser. Dan mocht ik altijd meehelpen. Soms zat er overal schuim en was de keuken zeiknat. Vonden ze allemaal goed. Als we dan klaar waren kreeg ik limonade en een koekje. En mijn opa en oma dronken dan koffie. Daarna deden we een spelletje. Ganzenborden of zo. Mijn opa speelde altijd vals. Maar hij verloor dan ook altijd. Hij kon heel goed schaken. Hij heeft het mij ook geleerd. Kun jij schaken?’
‘Ja veel kan ik niet, maar dat wel…’
‘Als ik morgen tijd heb zal ik eens kijken of ik ergens een schaakbord kan kopen, of misschien wil jij dat wel doen. Heb je ook even iets om handen…goed?’
‘Ik zal onze conciërge wel vragen of hier iets in de buurt zit, een speelgoedwinkel of zoiets. Die zal dat vast wel weten.’
‘Leuk,’ zei Eva en ze zette de laatste schone borden in het keukenkastje
Het was tien uur en we besloten maar naar bed te gaan. Het was mooi geweest. Ze had uit mijn appartement een van mijn boeken meegenomen.
‘Ik ga nog even liggen lezen, oké?’
‘Je doet maar. Dan kijk ik nog even teevee.’
Er stond een kleine teevee en ik kon alleen Franse programma’s vinden. Ik probeerde het zo goed mogelijk te volgen. Er was een programma over de problemen in de achterstandswijken. In Marseille en in Parijs. Het ging gelukkig niet over onze buurt, de buurt waar het appartement stond en waar we de komende vier weken ons mee moesten behelpen. Het was ondertussen elf uur en ik besloot ook maar naar bed te gaan. Eva sliep al. Haar boek lag opengeslagen op haar buik. Ik realiseerde me dat ik haar voor het eerst zo zag. Ze was mooi. Haar lange krullende haren, haar mond, de vorm van haar kaken. Haar lichte bruine huidtint in combinatie met de bijna zwarte haren gaven haar iets exotisch. Ik nam het boek en legde het op het tafeltje. Ik deed de dekens over haar blote schouder.
‘Hoi Joe, ’zei ze slaperig, ‘kom je ook naar bed?’
‘Ja, in jouw bedje. Vind je dat goed?’
‘Ja, is goed, ’en ze sliep weer verder.
Ik deed het licht uit en door het smalle bed was het onvermijdelijk dat onze lichamen elkaar raakten. Ze draaide zich om en legde haar arm over me heen. Ze kreunde zacht. Ik kon niet in slaap komen. Hoewel het bed smal was, viel het niet tegen. Het lag nog redelijk comfortabel. Ik dacht aan Eva, aan onze toekomst. Het was allemaal nog zo pril, zo vers, maar zo ingrijpend. Zou ik haar echt gelukkig kunnen maken? Of zou ze na een tijdje genoeg van me krijgen. In mijn hoofd probeerden Ratio en Emotio na de harde strijd elkaar weer te vinden. Tenslotte viel ik in slaap en schrok wakker van het wekalarm wat ik ingesteld had op mijn mobiel. Eva sliep nog. Ik stond op en kookte twee eitjes. We hadden een oven in het appartement en al vlug geurde de lucht van versgebakken brood door de woonkamer. We hadden stokbrood meegebracht om af te bakken. Net toen ik naar de slaapkamer wilde gaan kwam Eva de keuken binnen.
‘Goede morgen, waar kan ik hier verse broodjes krijgen. Ik werd wakker en ik kreeg me toch een honger.’
‘Bij Joe’s Place.’
‘Nou, volgens mij ben ik dan goed. Even wat warmers aandoen, want dit is een beetje fris.’
Ze droeg alleen een T-shirt en een slipje.
‘Dat lijkt me een goed plan. Of wil je in bed ontbijten…?’
‘Nee hoor, doe hier maar, want ik denk dat het een beetje een zooitje wordt. Het bed veert nogal.’
‘Heb je wel goed geslapen?’
‘Als een marmot. Het is hier op de een of andere manier heel erg stil. Je hoort geen verkeer, geen auto’s en treinen en zo…’
‘Ja, heel apart…het is in ieder geval rustiger dan bij mij.’
‘Nou, tot zo.’
Binnen een paar tellen was ze terug. Ze droeg nog steeds mijn ochtendjas.
27