ELFJE LIEF EN DE ELFJES UIT ELFJESLAND

 

In het Kronkelbos ligt een klein dorpje. Het heet Elfjesburgt. In dit dorpje wonen vijf elfjes en professor Willem Knappebol. Maar ook vijf rare ventjes. Ze lijken wel een beetje op kabouters, maar ook weer niet. Ze hebben geen puntmutsjes op hun hoofd, maar rare bolhoedjes. En dat is nog niet alles. Nee hoor, ze dragen veel te grote schoenen. Ze noemen zichzelf karabouters. Ze helpen de elfjes met van alles en nog wat. Bovendien zorgen ze voor rood, groenten en melk. En op verjaardagen is er altijd een grote feesttaart met kaarsjes.

De vijf elfjes zijn op een dag van een echte regenboog gevallen en zo zijn ze in het Kronkelbos terechtgekomen. Toen de regenboog plotseling was verdwenen en de elfjes ook de zon niet meer konden vinden, zat er niets anders op dan in het bos te blijven. Het regende heel erg hard en de elfjes zijn toen maar onder een blad van een reuzenvaren gaan zitten. Zo konden ze schuilen voor de regen, die in grote natte druppels naar beneden kwam. Daar zaten ze dan, met zijn vijfjes. Elfje Lief, Elfje Bloem, Elfje Zon, Elfje Boefje en Elfje Knutsel. En hier begint dit verhaal van Elfje Lief en de andere elfjes.

 

  

 

DE ELFJES VAN ELFJESBURGT EN DE KAPOTTE REGENBOOG.

 

Elfje Lief troostte de andere elfjes, want die waren allemaal een beetje verdrietig.

‘Huil maar niet hoor, we gaan er gewoon het beste van maken tot er weer een nieuwe regenboog komt,’ zei Elfje Lief tegen de andere elfjes. Die knikten en veegden de traantjes uit hun ogen.

Elfje Lief stond op en de anderen volgden haar. Het was gelukkig weer droog geworden.

‘Hé, daar staat een bord met een naam er op,’ riep Elfje Boefje.

‘Hobbelpad…’ las Elfje Lief hardop voor.

‘Wat een rare naam,’ zei Elfje Bloem. ‘Ik zie nergens hobbels.’

‘Maar ik wel…!’ hoorde Elfje Bloem achter zich en toen ze omkeek zag ze dat Elfje Boefje in een grote plas met modder was gevallen.

Elfje Boefje zat helemaal onder de blubber.

Het zal ook eens keer Elfje Boefje niet zijn…’lachte Elfje Lief, terwijl ze Elfje Boefje hielp met het schoonmaken van de handjes en het gezichtje.

‘Ik…ik had het niet gezien,’ stamelde Elfje Boefje.

Elfje Zon kwam ook maar eens even kijken en moest er om lachen.

‘Je lijkt wel een klein varkentje…’

‘Toe nou Elfje Zon, niet zo plagen,’ zei Elfje Lief toen ze het pruillipje van Elfje Boefje zag.

Nadat Elfje Boefje weer schoon gepoetst was, liepen ze met z’n allen verder het Kronkelbos in.

Het begon al een beetje donker te worden.

 

 

 BIJ PROFESSOR KNAPPEBOL

 

Aan het eind van het Hobbelpad gingen de vijf elfjes linksaf een weggetje in. Ze hoorden in de verte een uil en Elfje Knutsel vond het wel een beetje eng.

‘Waar gaan we heen Elfje Lief? Weet jij de weg?’ klonk het een beetje angstig.

Elfje Lief stelde Elfje Knutsel gerust.

‘Daarginds door de bomen zie ik lichtjes. Daar zal wel iemand wonen, die ons wil helpen.’

De elfjes moesten eerst nog een groot veld oversteken. Op een grote dikke oude eik hing een bord met een pijl.

‘Eekhoorntjesveld, nog vijftien meter,’ las Elfje Bloem hardop.

‘Wat een mooie naam. Zouden hier eekhoorntjes wonen?’

‘Ik denk het wel,’ zei Elfje Lief.

‘Ja, ik ook,’ zei Elfje Boefje, die weer helemaal droog en schoon was. ‘En als dit het Wolvenpad was geweest…?’

‘Dan woonden er vast wolven in plaats van eekhoorntjes,’ zei Elfje Bloem.

Elfje Lief zag dat Elfje Zon een beetje bang werd.

‘Je hoeft niet bang te zijn hoor, er zijn geen wolven in dit bos,’ zei ze en ze hield de hand van Elfje Zon stevig vast.

Toen ze aan het eind van het Eekhoorntjesveld rechtsaf gingen, kwamen de elfjes op een smal weggetje. Helemaal aan het eind stond een piepklein huisje en gelukkig brandde er een nog licht. Het leek wel kaarslicht. Het huisje was helemaal van houten planken gemaakt. Alleen de schoorsteen was van steen. Er hingen kleine korte gordijnen voor de raampjes en bij de voordeur hing een grote koperen bel.

‘Durf jij…?’ vroeg Elfje Bloem aan Elfje Lief.

‘Ik durf wel,’ zei Elfje Boefje.

‘Ja, dat zal wel…’ antwoordde Elfje Lief.

‘Mag het Elfje Lief? Mag ik het doen?’ smeekte Elfje Boefje.

‘Goed dan, maar voorzichtig en vooral zachtjes.’

Elfje Boefje gaf een ruk aan het touw dat aan de bel hing.

‘Nou, wat zei ik nou...! Zachtjes. Nu is het hele bos wakker,’ zei Elfje Lief en ze was een beetje boos.

 

 Even later ging de deur open

‘Uh…waar is de brand?’ In de deuropening stond een statig mannetje met grijze haren en met een lange witte baard. Hij had een spitse neus met daarop een brilletje met kleine ronde glazen.

‘Dag meneer… Wij zijn elfjes en zoeken een plek om te slapen. Meneer…?’ zei Elfje Lief dapper.

‘Meneer…Uh ja…? Oh…uh, ik ben professor Willem Knappebol…’ zei hij met een lach. ‘Ik zal wel eens kijken wat ik voor jullie kan doen, maar kom nou eerst naar binnen,’ ging hij verder

De elfjes stapten één voor één het huisje van de professor binnen.

 

 

DE KARABOUTERS  

 

In het knusse huis van professor Knappebol brandde de kachel volop en op de stoel die er vlak bij stond, lag een zwart-wit gestreepte poes te slapen.

‘Dat is Spinnewinne, mijn poes. Ze woont al heel erg lang bij mij, ’ zei de professor, terwijl hij zijn brillenglazen poetste.

‘Ze is op een dag aan komen lopen. Toen was ze nog heel erg jong. Ik denk dat ze verdwaald was en dat ze de weg niet meer wist… en jullie? Waar komen jullie vandaan?’

Elfje Lief ging rechtop zitten.

‘We zijn ook een beetje verdwaald. We zijn van de regenboog gevallen en nu zijn we hier in het bos. We weten niet goed wat we moeten doen. Kunt u ons helpen professor?’

Professor Knappebol wreef over zijn baard.

‘Tja…,’ zei hij met een diepe zucht. ‘Ik heb niet zo veel plek in mijn huisje. Ten minste niet voor jullie alle vijf. Ik denk dat we morgen maar eens naar de karabouters moeten gaan. Misschien weten die wel raad.’

‘De karabouters…?’ zei Elfje Lief.

‘Jawel, de karabouters. Ze wonen in de houten huisjes achter de holle wilgen even verderop bij het grote ven.’

‘Oh…’ antwoordde Elfje Lief verbaasd. En ook de andere elfjes keken de professor vragend aan.

‘Eh…ja, uh…de karabouters zijn kleine ventjes die huisjes bouwen en broodjes bakken. Ze hebben een tuin waar boontjes groeien en natuurlijk ook bloemen. En er is er eentje, Karaboer, die heeft bijtjes die honing voor hem maken en kleine melkmuggen die voor melk zorgen. Hij heeft ook fruitvliegjes die elke dag voor verse sapjes zorgen… Maar goed, dat zullen jullie morgen zelf allemaal wel zien.’

De professor keek naar Elfje Lief.

‘Vind je dat goed een goed plan Elfje Lief?’

‘Jazeker, een heel goed plan professor,’ zei Elfje Lief. ‘Zeker weten. Denkt u dat ze ons kunnen helpen?’

‘Ik denk het wel. Ze kunnen dan wel niet voor een regenboog zorgen, maar ze kunnen wel een huisje voor jullie bouwen om in te wonen en bedjes voor elk van jullie timmeren om in te slapen. En een tafel en ook stoeltjes om op te zitten.’

‘Mag ik de karabouters dan meehelpen,’ zei Elfje Knutsel. ‘Ik ben heel erg handig.’

‘Dat weet ik niet,’ zei de professor. ‘Dat zal je aan de karabouters moeten vragen.’

‘Oh… wat spannend,’ antwoordde Elfje Knutsel opgewonden. ‘Ik kan bijna niet wachten tot het morgen is.’

 

 

 OP WEG NAAR HET GROTE VEN

 

Het was nog vroeg in de morgen toen Elfje Knutsel wakker werd.

‘Psstt, zijn jullie al wakker?’

Elfje Lief antwoordde half slaperig, ‘weet je wel dat het nog heel erg vroeg is. Je moet echt nog even gaan slapen hoor.’

‘Ja maar, ik vind het zo spannend. Ik ben zo nieuwsgierig hoe de karabouters er uit zien en of ik mee mag helpen…’

‘Ik snap jouw opwinding wel Elfje Knutsel, maar het is nog veel te vroeg.’

‘Alsjeblieft… toe Elfje Lief, wil je niet even gaan kijken of de professor al wakker is?’

Elfje Lief had er eigenlijk niet zo veel zin in, maar ze deed het toch maar.

Toen ze de kamerdeur zachtjes opendeed, zag ze dat professor Knappebol in de stoel bij de kachel zat. Poes Spinnewinne lag op zijn schoot. Naast de stoel stond een grote mand met daarop in sierlijke letters “SNUFFELNEUS”. In de mand lag een grote bruine hond te slapen.

‘Uh…oef zijn jullie nu al wakker,’ zei de professor nog half slaperig.

‘Neemt u mij niet kwalijk professor. Het was niet de bedoeling om u te storen,’ zei Elfje Lief en ze bloosde ervan.

‘Nou…nee…uh…het is niet erg hoor. Ik ben meestal wel vroeg wakker. Maar hoe laat is het eigenlijk?’

‘Half zeven…geloof ik,’ was het voorzichtige antwoord van Elfje Lief.

‘Nou, dan hebben we in ieder geval een lange dag voor de boeg,’ lachte de professor.

‘Zal ik dan ook maar de andere elfjes gaan roepen?’ stelde Elfje Lief voor.

‘Ja hoor, als jullie er klaar voor zijn dan zullen we maar naar de karabouters gaan. Maar lusten jullie niet eerst een boterhammetje met zoete honing of een beschuitje met aardbeienjam?’

‘Nou professor, ik denk dat we beter kunnen gaan. Maar zijn de karabouters eigenlijk al wakker?’

‘Die ventjes hebben niet veel slaap nodig. Een paar uur per nacht, meer niet.‘

Elfje Knutsel was als eerste beneden. De elfjes hadden samen in het bed van de professor geslapen.

Dat bed stond boven in het kleine slaapkamertje onder het rieten dak. Elfje Bloem had het wel een beetje koud gehad en Elfje Boefje was twee keer uit bed gevallen.

Professor Knappebol pakte zijn jas en de wandelstok die in de hoek stond.

‘Zonder deze stok ga ik nooit weg. Hij brengt mij overal naar toe en hij zorgt ervoor dat ik ook weer in mijn huisje terugkom. Het is een soort kompas.’

‘Wat is een kompas?’ vroeg Elfje Zon.

‘Nou,’ zei de professor. ‘Dat is een dingetje dat laat zien waar je bent en waar je naar toe gaat.’

‘Oh…’ zei Elfje Zon. ‘En hoe weet dat dingetje dat dan?’

‘Nou,’ zei de professor. ‘Eh, dat eh… dat komt door uh…een soort van aardstralen.’

Elfje Zon knikte dat ze het allemaal wel snapte.

‘Oh… nou dan kunnen we nu wel gaan en dan kunnen we in ieder geval niet verdwalen,’ zei ze.

Elfje Zon pakte voor de zekerheid de hand van professor Knappebol toch maar stevig vast en toen gingen ze met zijn zessen op weg naar de huisjes achter de holle wilgen bij het ven.

 

 

 DE ELFJES ONTMOETEN KARABOER

 

De weg naar het ven met de holle wilgen was kronkelig. Gelukkig kende de professor de weg. Elfje Zon was bijna gestruikeld over een grote kei en Elfje Bloem had zich pijn gedaan aan de doornen van een bramenstruik.

‘Dat zijn vervelende doorntjes, maar de bramen zijn wel heel erg lekker. De karabouters maken er altijd overheerlijke jam van. Net als van de wilde bosaardbeien. Het is de lekkerste jam van het hele bos, misschien wel van het hele land,’ zei de professor.

‘Misschien wel van… van de hele wereld,’ vulde Elfje Zon aan.

‘Ja, misschien wel van de hele wereld Elfje Zon. De jam is in ieder geval heel erg lekker,’ zei de professor met een lach.

‘Duurt het nog lang?’ vroeg Elfje Knutsel.

‘Nog een paar minuutjes en dan zijn we bij het ven. Even verderop staan de holle wilgen met daarachter de houten huisjes van de karabouters,’ antwoordde professor Knappebol.

‘Waarom worden ze eigenlijk karabouters genoemd professor?’ vroeg Elfje Lief.

De professor wreef gewichtig met zijn hand langs zijn baard.

‘Nou, dat zal ik jullie eens vertellen. Vroeger woonden alle kabouters bij elkaar aan de andere kant van het Kronkelbos. Dat is al weer heel erg lang geleden. Op een dag had een van de kabouters een bolhoed gemaakt. Zomaar voor de lol. Toen een van de andere kabouters dat zag, had hij de bolhoed op zijn hoofd gezet, in plaats van zijn puntmuts. Toen een andere kabouter dat zag wilde hij ook een bolhoed hebben. Maar er was er maar eentje van. De twee kabouters kregen er ruzie over. De kabouter die de bolhoed had gemaakt, beloofde om er nog een te maken. Maar een paar dagen later was de baas van de kabouters gekomen en had iedereen verboden om nog een bolhoed te dragen. Iedere kabouter met een bolhoed zou niet langer welkom zijn in het kabouterdorp. Een van de andere kabouters vond dat maar een beetje vreemd van de baas van de kabouters en stelde voor om alleen op feestdagen het dragen van bolhoeden toe te staan, maar de baas van de kabouters bleef bij zijn standpunt.’

De professor zuchtte eens diep.

‘Om zo’n kleinigheid is er ruzie ontstaan en zijn er uiteindelijk vijf kabouters weggegaan uit het dorp.

Ze werden door de andere kabouters rare ventjes genoemd. En zo is de naam “karabouters” ontstaan. Dus eigenlijk betekent het gewoon “rare kabouters”. Zo simpel is het eigenlijk.

‘Dat is ook niet leuk voor hen geweest…’ zei Elfje Lief. ‘En mogen ze nooit meer terug naar het dorp?’

‘Nee, ze mogen nooit meer terug naar het dorp. In ieder geval niet met hun bolhoedjes op. En ik denk niet dat de vijf karabouters hun bolhoedjes in de kast gaan leggen. Bovendien hebben ze hun puntmutsen achtergelaten toen ze zijn weggegaan. Dus ze hebben ze gewoon niet meer.’

De professor wees in de richting van een oude holle boom.

‘We zijn er bijna. Ik zie karabouter Karaboer al in de verte.’

De elfjes zagen even verder op een klein ventje met een lange baard en met een bolhoed op zijn hoofd. Om hem heen zoemden wel honderd bijen. Ze vlogen kris kras door elkaar.

‘Het is de oogsttijd van de honing. Karabouter Karaboer zal het wel razend druk hebben,’ legde de professor aan de elfjes uit.

Elfje Boefje kon bijna niet wachten.

‘Mmm, lekkere zoete honing, zo vers van de bijtjes. Professor, zou karabouter Karaboer misschien…’

Voordat Elfje Boefje was uitgesproken, kwam Karaboer al met een grote pot verse honing naar hen toe gelopen.

Karaboer begroette de elfjes en de professor vertelde Karaboer vervolgens het verhaal over hoe en wanneer de elfjes bij hem waren gekomen.

Zo, zo…dat is nog al wat,’ zei Karaboer. ‘Maar welkom in ons dorp…uh we hebben…eh we moeten nog steeds een naam voor ons dorp verzinnen... Maar goed… eh elfjes, ik hoop in ieder geval dat jullie je thuis voelen in eh…’

Karaboer krabde zich achter zijn oren terwijl hij zijn bolhoed in zijn hand hield en zei toen, ‘eh…in Elfjesburgt. Zo gaan we het hier noemen. Dat is voortaan de naam van ons dorp… met ingang van nu. Ja…Elfjesburgt, dat vind ik een mooie naam. Wat vindt u ervan professor?’

‘Ik had het niet beter kunnen bedenken Karaboer. Elfjesburgt…heel goed bedacht.’

‘Vinden de andere karabouters dit dan wel goed?’ vroeg Elfje Lief voorzichtig.

‘Karaboer is de oudste van de karabouters en de oudste karabouter wordt zo’n beetje als de baas beschouwd. Dus de andere karabouters zullen het er vast wel mee eens zijn,’ stelde de professor Elfje Lief gerust.

‘Nou, dan wordt het Elfjesburgt…’ zei Elfje Lief en ze was heel erg trots.

De andere elfjes klapten voor Karaboer en die maakte een diepe buiging. Iedereen moest er om lachen.

 

  

 DE WINKEL VAN SINKEL KARABOUTER KARAWINKEL 

 

Ze hadden afscheid genomen van Karaboer en waren verder gelopen. Elfje Bloem zag aan het eind van de straat een klein huisje met een groot raam. Het leek wel een soort winkel.

‘Kun je daar van allerhande spulletjes krijgen?’ vroeg Elfje Bloem aan professor Knappebol.

De professor lachte.

‘Krijgen is niet het juiste woord…eh, je bedoelt natuurlijk kopen…is het niet Elfje Bloem?’

‘Kopen?’ zei Elfje Bloem verbaasd.

De professor zag dat Elfje Bloem het niet goed begreep.

‘Ja…kopen Elfje Bloem. Zo is dat geregeld in dit dorp. Als je iets van iemand wilt hebben, dan moet je daar voor betalen. De karabouters hebben onderling besloten dat ze elkaar betalen met eikeltjes. En soms als het heel erg duur is, dan moeten ze het ook wel eens betalen met een eikenblad. Zo is bijvoorbeeld een eikenblad tien eikeltjes waard.’

‘Professor, mag ik eens iets vragen?’ zei Elfje Lief.

‘Zeg het eens.’

‘Wat ik niet goed begrijp is dat hier overal eikeltjes liggen, dus dan kunnen de karabouters toch net zo goed deze oprapen, of zie ik dat verkeerd?’

‘Nee hoor, Elfje Lief, dat klopt. Maar dit is ooit bedacht door een oude wijze kabouter. Want op deze manier leren de kabouters tellen, rekenen en ook sparen. En bovendien en dat is misschien wel het meest belangrijke…’

De professor haalde diep adem en ging verder op een plechtige toon.

‘…zoals ik al zei, het meest belangrijke is, dat als de karabouters, maar ook de kabouters in aanraking komen met de grote mensenwereld… nou dan zijn ze er klaar voor. Want in die wereld wordt alles betaald, niet met eikeltjes maar met muntjes. De mensen noemen dat geld.’

‘Oh…’ zei Elfje Boefje, ‘en kun je dat dan ook zo van de straat oprapen?’

‘Nee, dat zou wat zijn,’ zei de professor. ‘Nee, daar moeten de mensen voor werken… dus net als bij de karabouters. Karaboer zorgt voor grote potten vol met zoete honing en die verkoopt hij. Daar krijgt hij eikeltjes voor. En met die eikeltjes koopt hij bijvoorbeeld bij die winkel daar, lege glazen potten om nieuwe honing in te doen. En soms ook een nieuwe bolhoed. En af en toe ook nog nieuwe schoenen. Zo gaat dat hier,’ zei professor Knappebol.

‘Nou, ik vind het maar een hoop gedoe,’ merkte Elfje Knutsel op. ‘Dan moet ik zeker ook eerst eikeltjes hebben voordat ik spijkertjes en een hamer kan krijgen.’

‘Kan kopen…’ zei Elfje Lief tegen Elfje Knutsel.

‘Ga maar vast zoeken,’ zei Elfje Boefje lachend.

Elfje Lief pakte de hand van Elfje Knutsel vast.

‘Maak je maar geen zorgen, het zal vast wel goed komen. De karabouters gaan ons echt wel helpen en bovendien hebben we altijd nog de hulp van professor Knappebol. Dus het komt wel goed Elfje Knutsel, daar hoef je niet bang voor te zijn.’

Elfje Knutsel keek nog steeds een beetje beteuterd toen ze met zijn allen de winkel binnenstapten.

‘Welkom in de winkel van sinkel van karabouter Karawinkel,’ klonk het van achter uit de winkel.

Even later kwam Karawinkel tussen de dozen en de stellingen uitgekropen.

‘Hallo, professor… en eh… jullie zijn toch elfjes? Wat brengt jullie hier?’

Elfje Lief vertelde het hele verhaal. Van de regenboog, dat ze verdwaald waren in het bos en over de hulp van professor Knappebol.

Karabouter Karawinkel had aandachtig geluisterd naar het verhaal van Elfje Lief.

‘Zo…zo, dat is nogal wat. Vandaag mogen jullie iets uitzoeken uit mijn winkeltje en wat het ook is, vandaag is alles gratis. Dat hebben jullie wel verdiend lijkt me,’ zei Karawinkel en hij wenkte alle elfjes.

Na een half uurtje namen de elfjes afscheid.

‘Tot ziens karabouter Karawinkel. Nog reuze bedankt voor alles en gauw tot weer,’ riepen de elfjes in koor.

‘Graag gegaan en tot spoedig ziens,’ riep Karawinkel lachend terug.

Elfje Lief had een mooie speld voor in haar blonde haren, Elfje Bloem had een groot boeket van zijden bloemen, Elfje Boefje had een soort van katapult en Elfje Knutsel had een hamer en een doosje met spijkertjes uitgezocht. Elfje Zon had een kompas uitgekozen met daarop oost, west, zuid en noord geschreven. En in het midden zat een grote naald, die draaide als Elfje Zon het kompas bewoog.

‘Dit kompas is heel erg zeldzaam, het komt uit de grote mensenwereld,’ had Karawinkel nog gezegd. ‘Maar ik geef het graag aan jou, elfje Zon.’

‘Nou hoef ik nooit meer bang te zijn dat ik verdwaal professor. Nu kan ik net als u altijd weer de weg terugvinden. Als er straks weer een nieuwe regenboog komt dan zullen mijn kompas en ik er voor zorgen dat we weer veilig naar Elfjesland zullen terugkeren,’ zei Elfje Zon opgewonden.

De professor en Elfje Lief keken elkaar aan. Ze wisten samen maar al te goed dat het niet zo eenvoudig was om weer naar Elfjesland terug te keren.

Elfje Lief en de professor liepen zwijgend naast elkaar. Professor Knappebol krabde zich eens achter zijn oren. Ze gingen op weg naar karabouter Karaboontje.

 

   VERS FRUIT EN VERSE GROENTEN VAN KARABOONTJE

 

Even verderop was de tuin van karabouter Karaboontje. Hij was druk bezig om het onkruid tussen de bloemen en planten weg te halen. Karaboontje hield veel van bloemen en hij zorgde ook altijd voor verse groenten en fruit. Als er rijpe bramen aan de struiken stonden was hij al vroeg op pad om deze te plukken. En hij had ook bosaardbeien en blauwe besjes. Maar natuurlijk ook verse veldsla en kleine sappige boontjes.

Karabouter Karaboontje was bijna altijd op het land of in de tuin te vinden. Hij genoot van de kleuren en geuren van de vele soorten bloemen. En in het voorjaar als de fruitbomen vol met geurige kleurige bloesem stonden, dan voelde hij zich de gelukkigste karabouter van het hele bos. Misschien wel van de hele wereld.

‘Hallo Karaboontje, heb je even tijd voor ons?’ riep de professor.

Karaboontje schrok een beetje, want hij had de elfjes en de professor niet aan zien komen en hij keek dan ook verwonderd op.

‘Eh, ja zeker, natuurlijk…’ zei hij en hij veegde zijn zanderige handen af aan zijn broek.

‘Karaboontje, dit zijn de elfjes…’ en de professor noemde alle namen op, waarna hij ook weer het hele verhaal aan Karaboontje vertelde over hoe de elfjes bij hem waren aangeland.

‘Zo…zo , dat is nog al wat…’ zei Karaboontje.

Elfje Lief kreeg de slappe lach. De andere elfjes en de professor en Karaboontje keken verbaasd naar Elfje Lief.

‘Zeggen…eh… zeggen jullie…. zeggen jullie altijd… zo… zo …dat is nog al wat  …. pff. Dat is al de derde keer dat ik dat nu hoor… ik…’ Elfje Lief proestte het uit. ‘Neem mij niet kwalijk, het is niet vervelend bedoeld, maar het klinkt zo raar… dat is nog al wat.’

Karaboontje en professor Knappebol keken elkaar aan.

‘Het is inderdaad wel een beetje raar dat we dat allemaal zeggen, dat is nog al wat…’ zei Karaboontje. En hij barstte in lachen uit.

De professor en de andere elfjes volgden en bij Elfje Lief liepen de tranen over haar wangen.

‘Zo, jullie hebben plezier,’ hoorden ze achter zich.

Het was karabouter Karabakje die op weg was met een mand vol met brood naar de winkel van sinkel.

‘Neem het ons maar niet kwalijk Karabakje,’ zei de professor en hij vertelde in het kort het verhaal van de elfjes.

‘Zo, dat is nog al wat,’ zei karabouter Karabakje toen de professor klaar was met zijn verhaal.

Alle elfjes, karabouter Karaboontje en de professor kregen opnieuw de slappe lach.

‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’ vroeg Karabakje.

Nadat Karaboontje hem met horten en stoten had uitgelegd waarom ze zo moesten lachen, kreeg ook Karabakje spontaan een lachbui. Zijn bulderende lach klonk door het hele bos.

 

 

 KARABOUTER KARABOUWTJE GAAT DE ELFJES HELPEN

 

Toen de elfjes en de professor afscheid hadden genomen van karabouter Karaboontje en Karabakje gingen ze op weg naar de laatste van de vijf karabouters. De naam van deze karabouter was Karabouwtje.

Karabouwtje was van alle karabouters de meest handige. Hij had de winkel van Karawinkel en ook de schuur van Karaboontje gebouwd. En zo had hij er ook voor gezorgd dat Karabakje een mooie eigen bakkerij had. Voor karabouter Karaboer had hij grote warme stallen voor de bijen en de melkmuggen gemaakt.

‘Wat hij ziet, dat maken zijn handen,’ zei de professor tegen de elfjes.

‘Kan karabouter Karabouwtje dan ook een nieuwe regenboog timmeren?’ vroeg Elfje Zon.

‘Nou dat weet ik niet, misschien moet je hem dat zelf maar eens vragen,’ antwoordde de professor.

Even later kwamen ze aan bij de werkplaats van Karabouwtje. Er was niemand te zien.

‘Karabouwtje…Karabouwtje!,’ riep de professor zo hard als hij kon. Even later hoorden ze een geluid achter in de werkplaats. Tussen een grote stapel planken en een hoge berg met van alles en nog wat, kwam een bolhoed tevoorschijn.

‘Waar…waar is de brand?’ klonk het.

‘Nee…rustig maar Karabouwtje, ik ben het professor Knappebol en dit zijn de elfjes,’ en weer noemde hij alle namen van de elfjes op. En ook vertelde hij ook nu weer het hele verhaal over hoe de elfjes in het Kronkelbos terecht waren gekomen.

‘Tjonge, dat is nog al wat,’ zei Karabouwtje.

‘Nee… niet weer,’ riep Elfje Lief en ze deed haar handen voor haar gezichtje.

‘Uh… zeg ik iets verkeerd?’ zei Karabouwtje.

‘Nee hoor, maar dat leg ik nog wel eens een andere keer uit,’ zei de professor en hij moest erom lachen.

‘Nou…het zal allemaal wel. Maar wat kan ik voor jullie doen?’ vroeg Karabouwtje.

Elfje Zon nam het woord.

‘Karabouter Karabouwtje…kunt u ook regenbogen timmeren?’ vroeg Elfje Zon.

‘Uh…een regenboog? Nou eh, ik heb er nog nooit een gemaakt. Het zou de eerste keer zijn. Daar moet ik nog wel even over nadenken. Een regenboog, dat is toch zo’n ding met allemaal kleurtjes. Een soort halve cirkel, die dan aan de uiteinden de grond lijkt te raken...’ mompelde Karabouwtje.

‘Ja,’ zei Elfje Zon. ‘Dat is helemaal wat ik bedoel.’

‘Eh ja...goed. En wat willen jullie dan daarmee gaan doen? Moet het een glijbaan worden of zo?’ vroeg Karabouwtje.

‘Nee hoor, we denken dat we daarmee weer terug kunnen keren naar Elfjesland,’ zei Elfje Lief.

‘Vinden jullie het hier dan niet leuk?’ vroeg Karabouwtje verbaasd.

‘Nee, zo bedoelen wij het niet, maar we horen nou eenmaal thuis in Elfjesland,’ zei Elfje Bloem.

‘Dat kan ik wel begrijpen hoor, maar ik weet niet of ik jullie hiermee kan helpen,’ antwoordde Karabouwtje.

‘Wilt u het wel proberen?’ vroeg Elfje Knutsel.

De karabouter keek naar de professor, die met zijn hand langs zijn kin wreef.

‘Wat denk jij Knappebol…denk je dat dit ons zal gaan lukken?’ vroeg karabouter Karabouwtje aan de professor.

‘Ik weet het niet Karabouwtje. Misschien met de hulp van alle karabouters…’

‘Ja, ja…misschien,’ Karabouwtje twijfelde. Hij krabde zich eens achter zijn oren. Zijn bolhoedje viel pardoes op de grond.

‘We moeten het maar proberen. Wat denk jij professor?’ zei Karabouwtje, nadat hij zijn bolhoedje had opgeraapt en weer op zijn hoofd had gezet. Er zat een grote paardenbloem aan de achterkant van de bolhoed. Die zat net onder het randje.

Elfje Boefje moest erom lachen.

‘Dan beginnen we er morgenvroeg aan en misschien dat hij dan morgenavond klaar is. Dat komt dan mooi uit, want er is regen op komst. En een regenboog zonder regen kan volgens mij nooit goed werken,’ zei Karabouwtje, terwijl hij zich nog maar eens achter zijn oren krabde. En weer viel zijn bolhoedje op de grond.

‘Nou dat is goed hoor. En bedankt,’ zeiden de elfjes in koor.

‘Tot morgen dan. We zullen zorgen dat we op tijd zijn,’ vulde Elfje Lief aan.

‘Tot morgen elfjes… en ik zal aan de andere karabouters vragen om ons te helpen. Ik zie ze vanavond allemaal nog. We drinken iedere avond samen op het plein, onder de grote eik een glaasje bessensap. Dan vertellen we elkaar wat we die dag hebben gedaan en dan maken we de plannen voor de nieuwe dag. En soms vertelt karabouter Karabakje een mooi en vooral spannend verhaal. Vandaag zal iedereen wel zijn eigen verhaal over jullie hebben, elfjes. Iedere karabouter zal er vol van zitten,’ zei Karabouwtje met een lach.

De elfjes en de professor namen afscheid en keerden terug naar het huisje van de professor Knappebol, waar poes Spinnewinne en hond Snuffelneus in de tuin met elkaar aan het spelen waren. Snuffelneus rende achter Spinnewinne aan, die snel in een boom klom.

Nadat de elfjes een bordje radijsjespap hadden gegeten, was het bedtijd. De elfjes lagen in het grote bed van de professor, die weer in de stoel bij de haard was gaan zitten. Het duurde niet lang of er klonk een luid gesnurk.

 

 

 DE KAPOTTE REGENBOOG

 

De volgende dag waren de professor en de elfjes al vroeg op weg naar de werkplaats van karabouter Karabouwtje. In de verte zagen de elfjes dat de andere karabouters er ook al waren. Er werd al druk gewerkt.

‘Zo, jullie zijn mooi op tijd,’ zei Karabouwtje goedkeurend.

‘We konden er bijna niet van slapen. Het is allemaal zo spannend,’ zei Elfje Lief.

‘Ja, en ik heb ook al spijkers meegebracht,’ zei Elfje Knutsel.

‘En ik heb rozenblaadjes bij me om de regenboog mee te versieren,’ vertelde Elfje Bloem opgewonden.

‘En ik… ik heb toverstof meegenomen,’ giechelde Elfje Zon. Ze had in haar handje een doosje met daarin glinsterende zandkorreltjes.

‘En jij Elfje Boefje…? Heb jij ook iets meegebracht?’ vroeg Karabakje

‘Ik,’ zei Elfje Boefje. ‘Ik heb mijn goede humeur meegebracht. Ik heb er heel veel zin in.’

‘Nou dat is ook goed hoor,’ zei Karabouwtje lachend. ‘Een goed humeur kunnen we ook vast en zeker wel gebruiken.’

Even later waren ze allemaal druk aan het werk.

Met planken en met riet werd een grote halve cirkel gemaakt. Aan het begin van de regenboog had Karaboer een trapje gemaakt.

‘Dan kunnen de elfjes er gemakkelijker opklimmen,’ had hij gezegd.

Met een soort van hijskraan werden de laatste delen omhoog getakeld. De karabouters die op de ladders stonden, timmerden de laatste spijkers in de planken. Het zag er allemaal heel mooi uit.

‘Nu de kleuren nog… en de toverstof… en dan is het klaar,’ zei Elfje Zon. Ze was heel erg blij dat het gelukt was om een mooie regenboog te maken.

‘Knappebol…hoe zit het ook al weer…met die kleuren?’ vroeg Karabouwtje.

‘Laat me eens even nadenken… oh ja, nu weet ik het weer. De buitenste kleur is rood, dan oranje, geel… eh groen… blauw en dan indigo, dat is een soort paars en tenslotte violet. Zo klopt het geloof ik,’ zei de professor.

‘Dat u dat allemaal weet,’ zei Elfje Lief vol bewondering.

‘Ja, je bent professor of je bent het niet… Je moet dat allemaal weten om professor te kunnen worden. Zo is dat.’ Professor Willem Knappebol was best een beetje trots op zichzelf.

De karabouters en de elfjes waren net klaar met het kleuren van de regenboog toen de zon achter een grote wolk verdween.

‘Het begint een beetje donker te worden,’ Karaboer wees op de donkere grauwe grijze wolken die langzaam hun kant op kwamen.

‘Dan zullen we snel weten of onze regenboog werkt,’ zei Karaboontje.

‘Daar heb je gelijk in Karaboontje. Elfjes… zullen we elkaar maar vast gedag zeggen?’

De elfjes bedankten alle karabouters en natuurlijk ook de professor.

‘Doet u ook de groeten aan Spinnewinne en Snuffelneus,’ riep Elfje Lief nog toen ze al bijna halverwege het trapje van de regenboog was.

De elfjes waren blij dat ze nu weer terug naar Elfjesland gingen, maar eigenlijk vonden ze het ook wel jammer dat ze afscheid moesten nemen van de karabouters en de professor.

Het werd heel erg donker en de eerste regendruppels vielen op de regenboog en op de elfjes. De professor en de karabouters schuilden onder een grote eik voor de neervallende regen.

‘Als de zon niet gaat schijnen, dan gaat het echt niet werken,’ zei Elfje Boefje.

‘Sstt nou,’ zei Elfje Lief, maar ze wist maar al te goed dat Elfje Boefje gelijk had. Want een regenboog zonder de zon, dat gaat nou eenmaal niet.

Het begon steeds harder te regenen en te waaien.

‘De kleurtjes gaan van de regenboog!’ riep Elfje Knutsel. Het regenwater spoelde de kleuren weg.

‘Ik ben een beetje bang…’ klonk het zachtjes. Het was Elfje Zon.

‘Je hoeft niet bang te zijn hoor Elfje Zon. Ik zal je wel beschermen. Kom maar bij mij,’ zei Elfje Lief en ze sloeg haar arm om Elfje Zon heen.

Het begon steeds harder te waaien. De professor keek bezorgd naar de regenboog, die op en neer zwiepte door de harde wind.

‘Kunnen ze niet beter naar beneden komen Karabouwtje? Ik vertrouw het niet…’ zei hij.

De karabouter knikte en hij was het helemaal met de professor eens.

‘Elfjes… elfjes!’ riep Karabouwtje zo hard hij kon. ‘Komen jullie alsjeblieft snel naar beneden?’

‘Er staat veel te veel wind en het regent veel te hard,’ riep de professor nog.

Hij zag dat Elfje Lief naar hem zwaaide.

‘We komen naar beneden. Willen jullie ons even helpen alstublieft…?’ riep Elfje Lief.

De vijf elfjes waren veilig en wel beneden toen een flinke windvlaag de regenboog omver blies.

‘Gelukkig maar,’ zei Elfje Lief. ‘We zijn net op tijd naar beneden gekomen.‘

‘Zeg dat wel…’ zuchtte Karabouwtje.

‘Nou, dan zullen we voorlopig maar in het Kronkelbos blijven,’ zei Elfje Lief.

‘In Elfjesburgt,’ antwoordde karabouter Karaboer.

 ‘In Elfjesburgt…’ riepen alle elfjes. Ze waren eigenlijk wel een beetje opgelucht, dat ze nu toch nog bij de professor en de karabouters konden blijven.

‘We gaan nou eerst maar eens een lekker glaasje frambozenlimonade drinken en morgen als het weer beter is, dan ruimen we die puinhoop hier op en timmeren we van alle planken een mooi nieuw huisje voor jullie. En stoeltjes en een grote tafel. Wat vinden jullie daarvan?’ vroeg Karabouwtje aan de elfjes.

‘Dat is een heel goed plan Karabouwtje,’ was het antwoord van de elfjes

‘En ook nog bedjes. Ieder elfje krijgt een eigen bedje…’ ging Karabouwtje verder.

Iedereen was heel erg blij ondanks dat het plan met de regenboog was mislukt.

Misschien was het wel een geluk bij een ongelukje.

 

 

 

 

Einde