Elfje Lief en de verdwaalde tijdmachine (48) deel 3
Elfje Lief en de verdwaalde tijdmachine (48) deel 3
Fantastico opent tergend langzaam de grote deur van de Gouden Vertelkamer, terwijl de elfjes gespannen toekijken.
‘Daar gaan we,’ zegt Fantastico, ‘volgen jullie mij?’
‘Ja hoor, ‘antwoordt Elfje Lief en ook de andere elfjes sluiten aan.
‘Hé… waar zijn Elenora en de Verteller,’ roept elfje Bloem. ‘Een paar tellen geleden stonden ze nog achter mij. En nu… nu zijn ze pardoes verdwenen. Hoe raar is dit dan?’
Fantastico draait zich om en kijk om zich heen.
‘Dat is inderdaad wel heel erg vreemd,’ zegt hij met een diepe zucht, ‘maar misschien toch ook weer niet.’
‘Het wordt hier steeds vreemder,’ klaagt elfje Zon. ‘Ik weet het niet, ik vertrouw het steeds minder. Moeten we dit eigenlijk wel doen elfje Lief?’
‘We hebben ons woord gegeven, dus we moeten verder. Er zit niets anders op.’
‘Ik weet het niet elfje Lief, misschien moeten we het er toch nog eens over hebben. Wat vind jij ervan Fantastico,’ vraagt elfje Bloem.
‘Tja, wat moet ik hiervan vinden. Ik ben net zo verrast als jullie, en om eerlijk te zijn heb ik ook geen idee hoe het nu verder moet.’
‘Nou daar zijn we dan mooi klaar mee,’ moppert elfje Lief.
‘Dat kan je wel zeggen,’ zucht elfje Zon.
‘Wat doen we elfjes,’ vraagt Fantastico.
‘We zetten door,’ antwoordt elfje Lief vastbesloten, ‘we houden ons aan onze afspraak.’
‘Oké dan,’ moppert elfje Bloem, die het er niet helemaal mee eens is.
‘Nou, dan wil ik jullie vragen om me te volgen,’ zegt Fantastico, die voorzichtig de Gouden Vertelkamer binnengaat.
‘Sstt…’ fluistert hij.
Het is er nogal donker en op het moment dat Fantastico een kaars aan wil maken, horen ze een die zegt,’ geen licht… en dus ook geen kaarslicht. Jullie moeten mij vertrouwen.’
‘Is dat niet de stem van de Verteller,’ vraagt elfje Zon aan elfje Lief.
‘Sstt…’sist Fantastico. ‘
Elfje Lief legt haar hand op de schouder van elfje Zon en ze knikt en houdt een vinger voor haar mond.
‘Treedt binnen, jullie allemaal,’ zeg de stem. ‘Welkom.’
‘Ja ja, dat zal wel,’ grinnikt elfje Bloem
‘Sstt nou…alsjeblieft,’ vraagt Fantastico opnieuw.
‘Dag elfjes, dag Fantastico. Ik vind jullie wel heel dapper en ook mijn man Bertram denk hier hetzelfde over. Deze dapperheid zullen wij dan ook heel graag belonen. Maar eerst wat anders. Jullie zullen jezelf afvragen waar Elenora en de Verteller zijn gebleven. Nou ik kan jullie vertellen dat dankzij jullie dapperheid Elenora en de Verteller nu weer gewoon gravin Ada en graaf Bertram zijn. Jullie hebben de vloek verbroken en daarmee hebben wij ons leven weer terug. Dank jullie wel. Dit hadden we niet durven te hopen. Natuurlijk hebben we hier samen heel vaak over gesproken, maar tot nu is er niemand geweest, die bereid was om ons ons leven terug te geven. En zeker niet onder de voorwaarde dat diegene dan onze plek in zou moeten nemen. Een leven zonder vooruitzicht. De graaf en ik willen jullie dan ook belonen voor jullie daad. We weten niet of we er jullie een plezier mee doen, maar nu we weer vrij zijn na zoveel jaren en weer terug kunnen keren naar onze tijd en naar ons kasteel, zouden we het heel erg fijn vinden als jullie daar ons speciale gasten willen zijn. En dat geldt ook voor jouw Fantastico. Het is de hoogste tijd voor ons allemaal om deze nare tijd achter ons laten en dat we weer verder kunnen gaan met ons leven. We zijn echt heel nieuwsgierig hoe het ervoor staat in ons land.’
‘Waar gaan we naar toe,’ vraagt elfje Zon ongerust. ‘En kunnen we daarna weer terugkeren naar professor Knappebol en naar de karabouters.’
‘Jullie zijn vrij om te gaan en te staan elfje Zon, maar graaf Bertram en ik zouden het heel fijn vinden om jullie mee te nemen naar ons kasteel, naar ons land en naar onze mensen. En natuurlijk kunnen jullie daarna als jullie dat willen, weer terugkeren naar jullie vrienden.’
‘En hoe had u dat gedacht gravin?’
‘Onze mensen zullen wel een oplossing vinden voor de kapotte tijdmachine. In ons land hebben we hele knappe koppen. Ik heb daar alle vertrouwen in. En bovendien gaat Fantastico ook met ons mee, en die weet altijd wel een uitweg te vinden.’
Elfje Lief kijkt de andere elfjes aan en kijkt daarna naar Fantastico die onwennig en verlegen heeft staan luisteren.
‘Wat vinden jullie?’
‘Ik wil wel eens zien waar gravin Ada en graaf Bertram leven,’ reageert elfje Bloem
‘En jij elfje Zon?’
‘Ik ben het met elfje Bloem eens,’ zegt ze.
‘En ik wil ook heel graag met jullie mee,’ reageert Fantastico.
‘Oké,’ zegt elfje Lief kordaat, ‘blijkbaar zijn we eensgezind gravin Ada. Dus u hoort het, we gaan graag met u mee naar uw land.’
En dan komt gravin Ada naar uit de donkere hoek van de kamer naar elfje Lief. En voor het eerst in al die jaren verschijnt gravin Ada aan vreemdelingen. Achter de gravin zien ze ook graaf Bertram schoorvoetend naar voren komen.
‘Hier zijn we dan…’giechelt de gravin.
In niets lijken ze op Elenora en de Verteller. Voor de elfjes staan een statige graaf in een statig blauw kostuum en een stralende gravin in een schitterende rode jurk van zijde.
‘Fijn om weer verder te kunnen met ons leven,’ zegt ze. ‘Dank jullie wel. Zullen we nu dan maar gaan?’