Wat er zoal voorbij komt….

 

 

 

Gesprek in de trein (5)

 

 

Het is druk op het station. Ik heb geen idee waarom dat is. De dame die naast mij staat is het blijkbaar ook opgevallen.
‘Het is zeker voor niks vandaag. Tjonge wat een drukte,’ zucht ze.
‘Dat is het zeker,’ zeg ik.
‘Op deze manier is het niet echt een pretje… om zo met de trein te reizen,’ moppert ze. ‘Maar ja, ik kan gewoon niet anders. Ik ben nou eenmaal afhankelijk van het openbaar vervoer.’
‘Tja, leuk is anders,’ meen ik te moeten antwoorden.
‘Dat is het inderdaad,’ zegt ze, terwijl ze het bovenste knoopje van haar jas behoedzaam dichtknoopt.
‘En het is er ook nog koud bij,’ voegt ze er aan toe.
‘Dat is het zeker,’ zeg ik.
‘Ik denk dat ik maar een trein later neem en eerst een kopje koffie ga drinken. Ik heb de tijd aan mezelf. Of ik nou een uurtje later aankom of niet, dat maakt niemand wat uit. In elk geval mijn zus niet.’
‘Zit uw zus dan niet te wachten?’ vraag ik.
‘Nee hoor, die heeft er geen weet van dat ik kom, noch dat ik er ben. Ze heeft een aantal maanden geleden een ongeluk gehad. Zomaar van haar fiets gereden. Nou ligt ze al sinds die tijd in coma in Utrecht, in het Academisch. Ik ga er een paar keer per week naar toe, maar ja… ze heeft er eigenlijk niet veel aan en ik al evenmin. Maar goed, toch ga ik, het is tenslotte mijn zus en ik vind het niet erg hoor om naar haar toe te gaan,’ voegt ze er bijna verontschuldigend aan toe.
‘Dat is niet zo mooi mevrouw,’ zeg ik. ‘En uw zus… is ze ouder als u?’
‘Ze is bijna tachtig… volgende maand, tenminste als ze dat nog haalt.’
‘Tja, dat is op zich wel een mooie leeftijd. Triest, dat dit haar nog is overkomen,’ zeg ik.
De dame kijkt me aan en knikt.
‘Dat is het zeker. Maar ja, ik heb haar ook zo vaak gewaarschuwd. Het is ook veel te druk voor zo’n oud mens in dat drukke stadsverkeer.’
‘Ja, dat misschien wel, maar toch,’ merk ik op.
‘Meneer, soms moet je gewoon dingen niet meer doen. Ik ben zelf achtenzeventig en heb tot mijn zesenzeventigste nog altijd auto gereden. Zonder probleem. Maar zo maar op een goede dag… toen durfde ik niet meer, en dan vind ik dat je zo verstandig moet zijn om het ook niet meer te doen. Dat is vragen om ongelukken. Ik was op weg naar mijn andere zus. Mijn jongere zus Gerda, die woont in Amsterdam, gelukkig niet in het centrum. Maar wat gebeurt me… ik mis een afslag en raak daardoor een beetje in paniek. Nou, dan weet je het wel. In mijn paniek neem ik de eerstvolgende afslag en voordat ik het weet rijd ik richting centrum. Tjonge, zo de drukte in. Meneer, ik kan u niet vertellen hoe angstig en onzeker ik van de situatie werd. Ik durfde uiteindelijk niet meer verder en heb een plekje opgezocht waar ik kon parkeren. Wordt er even later op mijn raam getikt en wat denkt u? Een agent, die vraagt wat ik van plan ben. Ik zeg “helemaal niets jongeman, ik durf gewoon niet meer verder” waarop hij zegt dat ik toch echt een ander plekje op moet zoeken, want dat op de plek waar ik sta niet mag worden geparkeerd.’
Ze zucht even en in de verte zie ik de trein aankomen. De trein, die richting Utrecht gaat en waarvoor buitengewoon veel belangstelling is.
‘Daar zal je ‘m hebben,’ zeg ik tegen de dame en wijs in de richting van de naderende gele dubbeldekker.
‘Ik ga eerst een kopje koffie doen,’ zegt ze. ‘Heeft u misschien ook zin in koffie of heeft u een dringende afspraak of zo?’
Even twijfel ik.
‘Uh nee, ik heb ook de tijd aan mezelf,’ antwoord ik.
‘Mooi,’ zegt ze. ‘Samen is nog altijd gezelliger dan alleen.’
‘Zo is dat,’ antwoord ik en we laten de trein voor wat hij is, en lopen naar de koffiebar, even verderop.
Tien minuten later zit de dame aan een kop koffie, en ik heb een kop dampende cappuccino voor mij staan.
‘Gezellig zo,’ zegt ze. ‘Beter dan in zo’n overvolle trein.’
‘Daar heeft u een punt,’ antwoord ik.
‘Maar goed, om mijn verhaal af te maken. Die agent sommeert me om ergens anders te gaan staan, maar ik blijf voet bij stuk houden en zeg dat ik niet meer verder durf. Na wat heen en weer gepraat stelde hij tenslotte voor om samen een parkeerplek te zoeken en bood me zelfs aan om mijn auto daarheen te rijden. Dat vond ik heel erg tof van die jongeman. Dus zo gezegd, zo gedaan. Ik stap uit en loop naar de ander kant van mijn Fiat 500 en hij gaat achter het stuur zitten. Zegt ie “dit is echt een ouwetje mevrouw, van welk jaar is hij?” Ik antwoord dat ik geen idee heb. “Mijn man en ik hebben ‘m gekocht toen hij zijn rijbewijs heeft gehaald, en dat is nou zo’n zeventien jaar geleden, tenminste daar zal niet alles aan mankeren” zeg ik tegen die agent. Vraagt hij of ik de papieren bij me heb. Ik heb geen idee wat hij wil, maar ik weet dat er ergens in het dashboardkastje een mapje ligt met een gebruiksaanwijzing en een of andere groen formuliertje. Vraagt die agent of de auto ook APK is gekeurd. Ik had werkelijk geen idee, waar hij het over had. Enfin, om een lang verhaal kort te houden… we zijn samen naar het politiebureau gereden en hij heeft mijn auto met mij er in daar geparkeerd. Aan de achterkant van het bureau. Daarna heeft een collega mij naar mijn zus gebracht. Met de politieauto. Dat was heel erg aardig van die man. Mijn neefje heeft een paar dagen later mijn auto opgehaald en mij gebeld. Hij vertelde dat het niet zo veel zin had om hem te laten keuren. De kans dat hij zonder een hoop onkosten door de keuring zou komen was volgens hem bijzonder klein. En zodoende… nu reis ik met de trein en eigenlijk bevalt me dat wel. Een mens moet weten wanneer hij moet stoppen met iets wat niet meer wil of kan,’ zegt ze met een zucht. Dan blijft het even stil.
‘Ik hoop maar, dat het nog goed gaat komen met mijn zus Fien… maar ja zoals ik al zei, een mens moet weten wanneer het tijd is om te stoppen.’
‘Tja, al met al kan dat toch nog wel eens lastig zijn,’ merk ik op terwijl ik het melkschuin uit mijn kopje lepel.
‘Dat kan het zeker, maar goed het is niet anders. De volgende trein zal er zo wel aankomen,’ zegt ze.
‘Dan ga ik even afrekenen,’ stel ik voor.
‘Geen sprake van meneer, ik trakteer,’ zegt ze kordaat. ‘Ik vond het fijn en bedankt voor uw gezelschap.’
Even later lopen we naar het perron en ze kijkt op haar horloge.
‘Ik denk dat ik morgen maar ga, Fien zal me toch niet missen,’ zegt ze.
‘Nou, in dat geval wens ik u nog een prettige dag en bedankt voor de cappuccino.’
‘U ook nog een prettige dag en nogmaals bedankt voor uw gezelschap. Dat tref je niet veel meer, ik bedoel mensen die nog even tijd hebben voor zo maar een praatje.’
‘Dat zal toch wel meevallen,’ reageer ik.
Ze glimlacht en wijst op twee meisjes die ons passeren en alleen maar oog hebben voor hun mobieltje.
‘Men is het tegenwoordig niet meer zo gewend,’ zegt ze. Ze zwaait nog een keer en even later zie ik haar de roltrap opgaan, op weg naar de uitgang.


Jacob H.