Wat er zoal voorbij komt….

 

 

 

Gesprek in de trein (4)

 

 

‘U reist zeker ook vaak met de trein,’ zegt de man tegenover mij Het is een wat oudere man, in een iets te ruim zittend kostuum. De broek zit wat flodderig om zijn benen en ook de schouderpartij van het colbert had strakker gekund. De beige-bruinachtige kleur maakt het geheel op zijn zachts gezegd belegen. Het spierwitte overhemd steekt er nogal bij af en de felgroene stropdas moet een geschenk zijn geweest van iemand die de man geen warm hart heeft toegedragen bij het cadeau doen. Anders geef je iemand niet zoiets afzichtelijks. Ik ga er maar van uit dat hij de das niet zelf heeft aangeschaft.
‘Nee hoor, zo af en toe wil ik nog wel eens de trein nemen, zeker als ik ver moet en dan nog alleen maar als het een goede verbinding is,’ antwoord ik op de vraag van de man in het belegen kostuum.
‘Ik vind u anders wel het type dat regelmatig reizen met de trein maakt,’ zegt de man.
‘Waarom vind u dat?’ vraag ik nieuwsgierig. ‘Ik bedoel, hoe komt u tot die conclusie?’
‘U zit er zo relaxt bij.’
‘Waarom zou ik dat niet doen?’
De man kijkt mij aan.
‘Nou meneer, dat is echt niet zo vanzelfsprekend. Ik let er altijd op. Als mensen een beetje onrustig zijn, dan zijn ze het niet zo gewend, dat reizen met de trein. Vaak zitten ze dan niet zo op hun gemak.’
Ik haal mijn schouders op en kan met de beste wil van de wereld zijn betoog niet onvoorwaardelijk onderschrijven.
‘Let u daar nooit op?’ gaat hij verder.
‘Uh nee, waarom zou ik ook?’
Blijkbaar is dit niet de door hem gewenste reactie.
‘Nou, ik vind de mensen altijd wel interessant meneer,’ gaat hij verder. ‘Ik vraag me altijd af waar ze naar toe gaan, wat ze voor werk hebben. Of ze getrouwd zijn of niet. Of ze kinderen hebben. Die dingen kun je altijd aan de mensen aflezen, tenminste in de meeste gevallen. Daar maak ik een sport van. Als ik met de trein reis en dat is nogal eens een keer, want mijn dochter woont in Zwolle en mijn zoon n Deventer, vermaak ik me daar altijd mee, en door mezelf een beeld van iemand te vormen aan de hand van wat ik zie en ook als ik er niets aan kan afleiden, begin ik vaak een gesprek. Al is het alleen maar om meer te weten te komen over die persoon,’ voegt hij er nog aan toe.
‘Zoals nu?’ vraag ik en ik voel een lichte irritatie bij me opkomen. Waar haalt de man in zijn oversized confectiepak de brutaliteit vandaan, om mij een beetje uit de tent te gaan zitten lokken. Demonstratief pak ik mijn krantje en ben van plan om me daar de rest van de rit achter te gaan verschuilen.
‘Het was mijn werk meneer,’ zegt de man en er zit een zekere mate van verontschuldiging is zijn opmerking. ‘Ik heb bijna tot mijn vierenzestigste bij de recherche gewerkt. Bijna drieëndertig jaar heb ik opsporingswerk gedaan. Soms met succes, maar vaak ook niet. Sommige zaken waren eenvoudigweg niet op te lossen. Hoe naar ik dat ook soms vond. Vermissingen, moorden, mishandelingen, diefstallen van dierbare dingen, van alles.’
‘Dus u heeft wel het nodige gezien?’ Ik voel me wat horkerig, want het geeft eigenlijk geen pas om een gepensioneerde politieman, uh gepensioneerde rechercheur zo te negeren.
‘Dat kan ik wel zeggen, ja. Ik heb jaren in Amsterdam gewerkt. In Den Haag en ook in Rotterdam. Nu doe ik wat privé opsporingswerk. Een aanvullinkje op mijn pensioen. Maar goed, om terug te komen op uw vraag, ja… ik heb wel het nodige voor mijn kiezen gehad. Grote zaken… tjonge, en weet u meneer… grote zaken, grote jongens. Bekende criminelen spraken mij soms zelfs met mijn voornaam aan. Ze kenden mij stuk voor stuk. Ze wisten wat ze aan me hadden. Het mooiste werk vond ik altijd het schaduwen van verdachte personen. Daar was ik goed ik meneer. Mijn collega’s noemde mij “de onzichtbare” en dat was ook zo, vaak… uh zeg maar bijna altijd had de verdachte er geen erg in. Het liefst werkte ik in het donker. Er was niets wat mooier was dan midden in de nacht, als iedereen sliep aan het werk te zijn. Dat maakte het speurwerk extra spannend. Ik hou daar wel van meneer, eigenlijk heb ik mijn hele leven al de spanning op gezocht. Het zoeken van avontuur dat zit in mijn bloed. Mijn moeder had het vroeg door en die zei altijd al dat ik bij de politie zou gaan. Mijn vader niet, die had liever gezien dat ik bij hem in de winkel was komen werken. Hij had een kleine drogisterij, annex parfumerie. Nee, dat was niets voor mij. Ik zag het echt niet zitten de hele dag, week in week uit, daar in die winkel te staan en om het de dames naar de zin te maken. Nee, daar moet ik even niet aan denken.’
Hij neemt vervolgens even pauze, wat ik in hem kan waarderen.
‘De laatste tijd gaat het allemaal wat minder. Ouder worden is niet erg, als het hierboven maar blijft kloppen,’ zegt hij en wij wijst met zijn vinger naar zijn voorhoofd. ‘Ik ben de laatste tijd nogal vergeetachtig, tenminste dat zegt mijn vrouw. Fijn, dat u even naar mij hebt willen luisteren meneer, dat komt niet zoveel mee voor… ik bedoel mensen zijn zo op zichzelf.’
‘Geen dank,’ zeg ik tegen de man en ik betrap mezelf er op dat ik het ook nog meen. ‘Misschien heeft u wel gelijk meneer. Maar ja, dat is de tegenwoordige tijd, we zijn zo razend druk met van alles en nog wat.’
‘Zeker meneer, daar heeft u helemaal gelijk in. Niemand heeft meer tijd voor een ander, lijkt het wel. De meesten weten niet eens meer naast wie ze wonen. Ik heb vrienden, waar wie de kinderen hooguit eens in de zoveel maanden op bezoek komen en soms alleen maar op bijzondere dagen. En dan alleen nog maar omdat het moet. Zoals op een verjaardag of met kerst. Weet u meneer, soms vraag ik me af of het allemaal nog wel goed komt met de wereld en vooral met de mensen er op. Ik weet het niet,’ zucht hij. ‘Maar goed ik ben er bijna, het volgende station moet ik er uit.’
‘In Geldermalsen…?’ vraag ik.
‘Ja, dan kan ik zo meteen weer terug naar Den Bosch.’
Ik kijk de man verbaasd aan, maar voordat ik iets kan zeggen komt de conducteur binnen.
‘Is het je toch weer gelukt meneer Verboven…’ zegt hij. ‘Je krijgt daar nog eens een keer problemen mee.’
‘Dat zal toch wel meevallen meneer de conducteur,’ antwoordt de man in het bruine kostuum. ‘Tenminste dat hoop ik.’
Dan richt de conducteur zich tot mij.
‘U kent meneer Verboven?’ vraagt hij.
‘Nee hoor,’ antwoord ik.
‘Meneer wil nog wel eens het tehuis ontvluchten en om vervolgens de trein te nemen. Maar hij gaat nooit verder dan Geldermalsen, daar stapt hij steevast uit.’
‘Maar ik reis wel met een kaartje hoor,’ zegt meneer Verboven een beetje verongelijkt en hij zoekt in de flodderige zakken van zijn colbert.
De conducteur glimlacht naar me.
‘Zeker meneer Verboven, maar u treft het dat ik u vandaag controleer…’
‘Een kaartje is een kaartje… waar of niet?’ vraagt meneer Verboven aan mij.
Ik haal mijn schouders op.
‘U zegt het meneer Verboven,’ voeg ik er aan toe.
‘Stap zo meteen maar vlug uit en koop voor de zekerheid een enkeltje Den Bosch,’ adviseert de conducteur. ‘Heb je geld bij je?’
Meneer Verboven knikt wat onverschillig.
‘Ik ben op dienstreis, dan is een kaartje niet nodig.’
‘Doe toch maar,’ zegt de conducteur.
Meneer Verboven staat op en loopt mopperend naar de schuifdeur.
‘Het is deze maand al de derde keer. Ze zeggen dat ze te weinig personeel hebben en dat ze niet alles in de gaten kunnen houden. Een paar maanden geleden is zijn vrouw overleden en daar is het allemaal niet beter van geworden. Mijn vader woont in hetzelfde verpleegtehuis als meneer, en zit sinds kort op de gesloten afdeling en ik ben bang dat het met meneer ook op niet al te lange termijn die kant op gaat,’ vertelt de conducteur.
‘Het is allemaal wat…’ zeg ik met een zucht.
‘Dat is het zeker meneer,’ antwoordt de conducteur. ‘Nog een prettige reis meneer.’


Jacob H.