Wat er zoal voorbij komt….
Gesprek in de trein (2)
De dame die tegenover mij aan het raam in de trein van Amsterdam naar Utrecht zit, wisselt het naar buiten kijken af en toe, maar wel met een zekere regelmaat af met het raadplegen van haar mobiel. Blijkbaar verwacht ze van iemand een bericht of zo. Telkens klinkt er een lichte zucht van naar ik aanneem teleurstelling, maar voor het zelfde geld kan het ook zo maar van opluchting zijn. Ik kan het niet met zekerheid vaststellen. Als we Breukelen goed en wel gepasseerd zijn produceert haar mobiel een bescheiden tingeltoontje. Blijkbaar wil het mobieltje kenbaar maken dat er nu wel een bericht is binnengekomen. Nadat de dame zich op de hoogte heeft gesteld van de haar toegezonden informatie bergt ze het ding op in haar vuurrode op leer lijkende handtas, die ze al bij aanvang van de reis vrij achteloos naast zich op de bank heeft geparkeerd. Het berichtje heeft haar blijkbaar rust gebracht, want ze oogt plotseling meer ontspannen. Ik schat haar rond de vijftig, hooguit vijfenvijftig, hoewel de bril die ze draagt haar, voor mijn gevoel een jonger uiterlijk geeft. De mondaine hoornachtige bril geeft haar een uitstraling van een succesvolle manager, maar dat zal ze ongetwijfeld niet zijn. Hoewel, ze is keurig gekapt en ze ziet er verzorgd uit in haar licht olijfgroen mantelpakje. Misschien is ze wel directrice van de een of andere multinational. We reizen tenslotte 1ste klasse. De witte blouse had van mij beige mogen zijn, maar goed, ik ben geen modekenner en over smaak valt niet te twisten en bovendien zal de dame tegenover mij er ongetwijfeld lak aan hebben wat ik er zoal van vind.
‘Weet u toevallig of ik in Utrecht over moet stappen? Ik moet naar Den Bosch,’ vraagt ze plotseling, zomaar uit het niets.
‘Nee hoor, u kunt rustig blijven zitten. Deze trein gaat door naar Maastricht,’ antwoord ik en ik realiseer me tegelijkertijd dat de dame Den Bosch blijkbaar als eindbestemming heeft en het haar dus worst zal zijn of de trein door gaat naar Maastricht of naar Bobbelskonte.
‘Dat is fijn meneer, dank u wel,’ zegt ze met ingetogen stem.
‘Geen moeite hoor, graag gedaan.’
‘Ik reis niet zo vaak met de trein,’ zegt ze vervolgens. ‘Hooguit een paar keer per jaar. Toen mijn man nog leefde gingen we vaker. Hij hield er wel van om met de trein te reizen, maar ik vind het soms wel eens een beetje lastig. Ik heb nu zo’n kaart, een ov-kaart noemen ze dat geloof ik, dan mag je overal in- en uit stappen, maar ik ben wel eens vergeten om uit te checken. En dan wordt het best kostbaar. Vroeger hadden we gewoon een kaartje, maar ja de voortuitgang hou je niet tegen. Ik heb al zoveel van die nieuwigheid meegemaakt, ik word volgende maand vijfenzeventig… ’
Ik kan alleen maar vaststellen dat ik met mijn inschattingsvermogen mezelf niet moet laten verleiden om leeftijden of ouderdom te schatten. Als antiquair zou ik zonder blikken of blozen een onbekend en sterk op een Rembrandt lijkend schilderstuk afdoen met een plaatje uit de een of andere vorige eeuw. Laten we zeggen ergens uit achttienhonderd en een beetje.
‘Zo, dat zou je niet zeggen, ik bedoel u ziet er niet uit als iemand van vijfenzeventig,’ vlei ik haar.
‘Dank u we meneer, maar ik ben het toch echt. U ziet alleen de buitenkant, en daar ben ik zeker nog content mee.’
Ik bijt op mijn lippen, want ik ben er zeker van dat er nu een rijke en vooral ruime bloemlezing gaat komen over alle niet zichtbare ongemakken van de dame. Ik zet me schrap en wacht gelaten af.
‘Ik heb altijd veel aan sport gedaan. Geturnd, atletiek…zelfs een aantal jaren korfbal. U weet toch wel wat dat is?’ vraagt ze.
‘Ja hoor, dat is toch die sport waarbij een aantal jongens en meisjes, door elkaar en met elkaar een balletje in een korf proberen te mikken,’ meen ik te moeten opmerken.
‘U doet er wel een beetje laatdunkend over meneer,’ wijst de dame mij terecht. ‘Het is een mooie sport en bovendien een emanciperende sport en biedt een fijne vorm van ontspanning aan jongens en aan de meisjes.’
‘Hoe bedoelt u?’ vraag ik, want het ontgaat me in al mijn kortzichtigheid wat er voor jongens aan valt te emanciperen.
‘Zoals ik het zeg meneer. Korfbal is een van de sporten waar het op onvoorwaardelijk samenwerken tussen de jongens en de meisjes aankomt. Zonder wederzijdse begrip en vooral respect voor elkaar, komt er niets van de terecht, en wordt er geen wedstrijd gewonnen. En zo is dat ook in onze maatschappij.’
Aanvankelijk wil ik haar wijzen op de in mijn beleving toch sterke verschillen tussen een korfbalwedstrijd en onze hedendaagse maatschappij, maar ik bedenk me op tijd. Ik weet dat ik me niet mee moet laten slepen.
‘Zeker,’ zeg ik, waarbij ik eigenlijk niet meer zeker ben of mijn antwoord strookt met het betoog van de dame.
‘Meneer ik zal u vertellen, ik heb al bijna dertig jaar een bedrijfje in de sportpsychologie. De laatste vijf jaar alleen, daarvoor samen met mijn man. Sinds zijn overlijden, nu in augustus vijf jaar geleden, ben ik alleen verder gegaan.’
‘Zo dat is knap, zeker op die leeftijd. U was toen zeventig?’ meen ik op te moeten merken.
‘Leeftijd zegt niet alles hoor,’ reageert ze en er zit een vleugje verontwaardiging in haar reactie. Terecht overigens.
‘Daar heeft u een punt,’ geef ik vlotjes toe.
‘Sommigen zijn al oud van zichzelf, al zijn ze een stuk jonger dan bijvoorbeeld ik,’ voegt ze er aan toe.
‘Zeker weten mevrouw,’ klinkt het bijna slijmerig uit mijn mond.
‘Tja, mijn man en ik… we hadden samen dan wel onze praktijk, maar dat wil niet zeggen dat we alles samen deden. Nee, Mattie… Mathieu had zo zijn eigen dingen, zijn eigen bezigheden. Zo gaat dat soms, maar ons werk leed er niet onder hoor,’ voegt ze er snel aan toe. ‘Nee, we waren een goed team en we hadden mooie klanten. Vooral mensen uit de teamsporten, maar ook wel uit individualistische sporten bijvoorbeeld uit het wielrennen en schaatsen. Maar wij waren vooral gespecialiseerd in het samen doen, het samen komen tot resultaten. Er voor elkaar zijn en voor elkaar door het vuur gaan. Het is tegenwoordig allemaal wel lastiger geworden. Veel werk heb ik niet, maar dat is nou eenmaal zo. Mattie en ik hebben er ruim van kunnen leven en dat het dat een keer wat minder wordt… nou ja, dat is dan eenmaal zo. Al met al mag ik niet klagen.’
‘Er zijn er een hoop die dat niet kunnen zeggen mevrouw,’ meen ik op te moeten merken.
‘Nee,’ antwoordt ze aarzelend. ‘Nee, maar ja achteraf vraag ik me wel eens af… nou ja dat heeft ook niet zoveel zin meer. Mattie is er niet meer en het is goed zo.’
‘We zijn al weer bijna in Utrecht mevrouw,’ zeg ik.
‘Dan moet ik er uit,’ zegt ze.
‘Ik dacht dat u naar Den Bosch ging,’ merk ik toch enigszins verbaasd op.
‘Dat was ik ook van plan. Ik had een afspraak via zo’n datingbureau voor ouderen, maar toch maar niet. Ik stap zo meteen uit en ga terug naar Amsterdam.’
‘Jammer voor u,’ zeg ik.
‘Och, wat is jammer?’ antwoordt ze. ‘Soms ben je al een winnaar, zonder dat je de prijs hebt gewonnen. Of soms zelfs al zonder te spelen.’
Vervolgens staat ze op en terwijl ze in het gangpad staat gaat haar mobiel. Hetzelfde tingeltoontje als even geleden, dus blijkbaar een nieuw bericht.
Nadat ze het berichtje heeft gelezen zegt ze met een zucht, ‘De voorzitter van de korfbalclub wil me spreken. Ze hebben al vier keer op rij verloren.’
‘Nou succes mevrouw. Ik hoop dat het u lukt om ze weer aan het winnen te krijgen.’
‘Dat hoop ik ook,’ zegt ze en nadat ze mij een prettige dag heeft toegewenst verdwijnt ze door de glazen klapdeur.
Als de trein zich even later weer in beweging zet, zie ik haar op een bankje op het perron zitten met haar mobiel aan het oor.
‘Ze belt vast en zeker met haar afspraak, dat de wedstrijd is afgelast,’ bedenk ik spontaan.
Jacob H.