Wat er zoal voorbij komt….

 

 

 

Gesprek in de trein (1)

 

 

Woensdagmorgen, negen uur, ’s- Hertogenbosch Centraal. Perron 4. De trein naar Utrecht heeft volgens de informatieborden een vijftal minuten vertraging. Kan gebeuren, het is nogal herfstachtig en dat wil nog wel eens van invloed zijn op de dienstregelingen. Dus alle begrip. Het is windering op perron 4. Tamelijk winderig zelfs, en vooral ook tamelijk guur, en druk. Tamelijk druk.
‘Dat krijg je met al die vertragingen in combinatie met het slechte weer. Mensen kiezen dan voor de trein, anders staan ze vast in de file,’ hoor ik iemand achter mij tegen een medereiziger zeggen.
‘Of dit zo’n pretje is,’ moppert de aangesproken medereiziger.
‘Nee, dat niet, maar ja… het is een kwestie van de voor- en nadelen tegen elkaar afwegen,’ is het antwoord van de man die het gesprek is begonnen.
‘Valt er wat te kiezen dan?’ vraagt de ander zich af en er zit een zekere mate van berusting in zijn reactie.
‘Ja, dat lijkt me wel,’ zegt de man.

Nadat de vijf minuten vertraging voorbij zijn, gebeurt er niet al te veel of beter helemaal niets, en even later galmt een bijna onverstaanbare vrouwenstem over het perron, die ons alle monotoon vertelt dat het nog even iets langer duurt voordat de trein naar Utrecht zal aankomen op 4. Dat even iets langer blijkt tenslotte nog eens 7 minuten later te zijn, maar dan snelt de dubbeldekker  het station binnen. Als de trein knarsend tot stilstand is gekomen, worden de treinstellen bestormd door de wachtende en vooral ongeduldig geworden meute. De uitstappers krijgen nauwelijks tijd om de vertraagde trein te verlaten en ik zie zelfs een oudere vrouw met een hondje in een tasje, die bijna gedwongen wordt om het reisje naar Utrecht te maken. Het lukt haar gelukkig op het laatste moment hieraan te ontsnappen en het ondertussen zenuwachtig geworden hondje blaft en gromt om zoveel onbenullig maar vooral onfatsoenlijk gedrag van de instappende horde. Nadat ik er in geslaagd ben om mezelf naar binnen te murwen en ik tot mijn grote verbazing ook nog een plek om te zitten vind, zie ik vanuit een ooghoek dat het vrouwtje enigszins desolaat op perron 4 achterblijft.
“Zou ze dan toch nog naar Utrecht hebben gemoeten?” vraag ik me af.
Als de trein zich in beweging zet hoor ik naast me dezelfde stem, die zich even eerder op het perron afvroeg of er wat te kiezen viel. Hij vraagt aan het beeldschone meisje dat schuin tegenover mij zit of ze blijft slapen.
Ik neem vooralsnog aan dat dit niet de openingszin is van een ongegeneerde flirt is, maar als het gesprek zich verder ontwikkelt, begin ik toch mijn twijfels te krijgen. Ik probeer de conversatie tussen beiden vooral niet te volgen, maar gezien het volume van de stem van de man en het heldere stemgeluid van het meisje is er geen ontkomen aan. Ik voel me aanvankelijk niet helemaal op mijn gemak, maar stap hier overigens wel vrij snel overheen.
‘Ik weet het nog niet,’ antwoordt het meisje. ‘Ik heb niet zo veel zin, tenminste nu nog niet.’
‘Kan een keertje gebeuren, maar ja, misschien moet jezelf er toch maar even overheen zetten. Voor mij is het in elk geval wel belangrijk,’ zegt de man. ‘Misschien moet je dus toch maar zin maken, dat lijkt me wel net zo gezellig. Voor ons beide.’
‘Kan jij gemakkelijk zeggen,’ sputtert het meisje tegen. ‘Jij hoeft het niet te ondergaan.’
‘Doe niet zo verwend,’ reageert de man.
‘Ik verwend? Dat valt nogal mee lijkt me. Ik moet er elke keer maar weer zin in hebben. Weet je wel hoeveel moeite het me steeds kost?’
‘Vraag jij je wel eens af wat het mij kost?’ zegt de man die het blijkbaar niet over moeite heeft, maar over euro’s. Tenminste dat neem ik aan, hoewel mijn aanname nergens op is gebaseerd.
‘Jij kunt het jezelf toch prima permitteren,’ zegt het bloedmooie meisje terwijl ze naar de voorbijrazende weiden kijkt, waar hier en daar nog een stel koeien zich niet storen aan het gure weer.
‘Doe niet zo nuffig. Bovendien als jij je best doet meisje, dan kan jij dat ook over een tijdje over jezelf zeggen. Ik weet dat je het kunt, en ik begrijp niet goed waarom je er zo moeilijk over doet.’
De man naast me zucht eens diep en even valt het stil. Gelukkig is het maar een moment, want ik vind het eigenlijk wel een spannend gesprek en ben benieuwd naar het verdere verloop.
‘Ik vind het best lastig, zo elke keer,’ zegt het meisje.
‘Je moet proberen er gewoon over heen stappen en tegen jezelf zeggen dat je het echt wilt. Dat maakt het een stuk eenvoudiger, voor iedereen.’
Nu slaakt het meisje een diepe zucht.
‘Is het dan zo moeilijk allemaal?’ vraagt de man. ‘Zoveel vraag ik toch niet van je.’
‘Nee, dat niet, maar dat wil nog niet zeggen dat het mij allemaal gemakkelijk afgaat,’ reageert het meisje bitsig.
‘Dat hoor je mij toch ook niet zeggen,’ reageert de man kalm.
Ondertussen raast station Culemborg aan ons voorbij.
‘Maar nou weet ik nog steeds niet of je blijft slapen?’ zegt de man.
‘Ik weet het niet,’ aarzelt het meisje. ‘Kun je wel een kamer regelen?’
‘Als jij het wilt, dan regel ik het voor je. Zeg maar wat ik moet doen?’
Het meisje wriemelt een beetje aan het bovenste knoopje van haar blouse en wikt en weegt blijkbaar de voor- en nadelen af van het verzoek van de man. Dat is althans mijn veronderstelling.
Ik betrap mezelf er op dat ik ongewild fantaseer dat de man en het meisje, vast een studente nog, in een of ander achterkamertje het elkaar naar de zin maken. Of zij in elk geval hem. Ik krijg er een kleur van, zeker als het meisje naar mij kijkt. Haar ogen priemen door me heen en gelukkig richt ze haar blik weer snel op de man naast me.
‘Je moet het zelf weten,’ zegt de man. Ik laat je vrij, dat weet je, maar ik zou het wel fijn vinden. Misschien kunnen we samen ergens nog wat gaan eten?’
‘Lief van je hoor, maar ik denk echt dat dit niet gaat lukken. Ik ben de hele dag bezig.’
‘Tot hoe laat?’ vraagt de man.
‘Weet ik niet, tot zeven uur of zo,’ antwoord het meisje. ‘Ik weet het echt niet.’
‘Dan is het toch ook beter dat je in Utrecht blijft,’ zegt de man. ‘Anders moet je morgen weer zo vroeg.’ ‘En jij? Hoe laat ga jij terug naar Den Bosch?’ vraagt het meisje.
‘Weet ik nog niet,’ zegt de man. ‘Dat hangt van jou af.’
‘Goed, dan blijf ik wel slapen. Regel jij dan een kamer voor mij?’ besluit het meisje.
“Hij heeft het voor elkaar, de smiecht,” denk ik.
‘Hoe laat spreken we af. Ik hoop tegen half zeven weer in Utrecht te zijn, dan zoek ik je wel op. Ik zal zo meteen even een hotel regelen en sms het adres wel aan je door zo gauw ik iets heb gevonden,’ zegt de man opgelucht en ik kijk ongewild naar hem. Hij glimlacht en dan richt hij zich tot mij.
‘Ja meneer, zo gaat dat met dochters. Feline studeert en woont op kamers in Maastricht en ze heeft twee dagen cursus in Utrecht, waar ze niet zo veel zin in heeft. Maar ja, wat moet, dat moet. Ik vind dat het bijna niet voor haar te doen is om twee dagen op en neer te reizen,’ zegt de man tegen mij. ‘Maar ja, die meiden kunnen soms een beetje eigenwijs zijn. Maar goed, bovendien vind ik het heerlijk om weer even wat tijd aan elkaar te kunnen besteden, al is het dan maar tijdens een etentje. We zien elkaar toch al niet te vaak sinds haar moeder is overleden.’
‘Dat kan ik begrijpen,’ zeg ik, terwijl ik het schaamrood van mijn kaken voel druipen.
Als ik in Utrecht uitstap, tegelijkertijd met Feline en ik de man nog een fijne dag en avond heb toegewenst, zegt het meisje nog, ‘het is echt wel een lieverd hoor, die vader van mij, maar oh zo bezorgd. Enfin, het is niet anders. U ook nog een fijne dag.’
‘Jij ook…’ zeg ik nog en ik zie dat ze zich naar de uitgang haast. Gewoon op weg naar haar cursus. Niets meer en niets minder.



 

Jacob H.