Wat er zoal voorbij komt….

 

 

 

Gesprek aan de bar (7)

 

‘Mijn hond is dood,’ zegt de dame van middelbare leeftijd tegen mij. Ze draagt een bontjas, die oorspronkelijk van een diersoort moet zijn geweest, die gezien de staat van de vacht, hoogstwaarschijnlijk nergens meer op deze planeet te vinden is. Ze merkt dat ik over haar jas zit te fantaseren op het moment dat ze zich met veel poeha probeert te ontdoen van het genoemde kledingstuk.
‘Zo vind je ze niet meer,’ zegt ze en ze wijst op de bruinachtige en vooral harige massa, die ze vervolgens met veel moeite aan de kapstok heeft gehangen.
‘Dat denk ik ook niet…’antwoord ik op de automatische piloot.
‘Erfstuk,’ voegt ze er aan toe. ‘Van mijn oudtante. Die heeft nog gedanst in Rusland, ten tijde van de tsaar. In het nationale ballet.’
‘Dat zal ongetwijfeld geweest zijn voordat ze dit beestenvel heeft aangeschaft,’ mompel ik.
‘Wat zegt u meneer?’ vraagt de dame.
‘Oh niks, ik vroeg me af wanneer ze die jas moet hebben aangeschaft. Hij lijkt me overigens… uh nogal omvangrijk voor een danseres van het nationale ballet van Rusland.’
‘Moskou, het nationale ballet van Rusland uit Moskou,’ verbetert ze mij.
‘Oké, uit Moskou,’ herhaal ik.
‘Ze heeft de jas gekregen bij haar afscheid,’ gaat ze verder.
‘Mooi cadeau.’
‘Zeker meneer, zo’n jas krijg je niet elke dag en zeker niet van iedereen.’
‘Dat neem ik graag aan mevrouw,’ antwoord ik.
‘Nee, zoals ik al zei zeker niet van iedereen. Mijn tante Agatha heeft ‘m van de tsaar zelf gekregen.’
‘Bijzonder,’ zeg ik.
‘Heel bijzonder…’ benadrukt de dame mijn constatering.
‘Tja…’
‘Maar goed, ik heb mijn hondje in moeten laten slapen. Ik ben net terug van de dierenkliniek. Dus ik denk, ik ga eerst maar even een hartversterkertje nemen voordat ik naar huis ga. Het zal er leeg en stil zijn.’
‘Was het zo’n grote?’ vraag ik en ik hoop dat de ondertoon niet al te cynisch was. Eigenlijk hoop ik dat ze het zo helemaal niet op heeft gevat en ik vind het achteraf eigenlijk ook een flauwe opmerking van mezelf.
‘Nee hoor,’ antwoordt ze. ‘Een dwergpinchertje, zo’n kleintje. Hij had last van zijn heupjes. Hij is op een onbewaakt ogenblik van de trap gevallen… en dat is eigenlijk nooit meer goed gekomen.’
‘Lang geleden?’.
Ze kijkt me aan.
‘Nee, een jaar geleden of zo. Maar hij was toen al acht.’
‘Dus hij was niet zo jong meer,’ stel ik vast.
‘Wat heet niet zo jong meer …?’ vraagt ze. ‘Hij deed alles nog.’
‘Zo…’ meer weet ik niet te bedenken, maar ik heb in dat ene kleine woord blijkbaar voldoende verbazing gelegd.
‘Zeker meneer. Dat verbaast u of niet soms? Een dwergpincher van acht…die zich nog als een jonge hond gedraagt. Leeftijd zegt niet alles hoor. Mijn tante of beter oudtante heeft tot haar drieënvijftigste nog volop gedanst.’
‘Bij het ballet van Moskou?’
‘Nee, natuurlijk niet. Ze heeft les gegeven… als balletlerares.’
‘In Moskou?’
‘Nee, hier in Amsterdam. Ze gaf alleen maar privéles en dat aan meisjes en soms ook aan jongens van goede komaf. En ze moesten natuurlijk over talent beschikken naast het geld. Ze was niet goedkoop.’
Dat neem ik graag aan. Tenminste als je bij het ballet in Moskou hebt gedanst… nou dan kan je wel iets lijkt me.’
‘Heeft u er verstand van?’
‘Van ballet?’
‘Nee, van hondjes. Ik zou eigenlijk wel weer een nieuw hondje willen, maar geen dwergpincher meer. Nee, daar ben ik nu wel klaar mee, maar het moet wel een kleintje zijn. Eentje die ik mee kan nemen.’
‘Een chihuahua misschien, die zijn niet zo groot en ik zie ze regelmatig in handtasjes voorbijkomen. Zeker bij beroemde vrouwen.’
Mijn voorstel komt niet goed aan.
‘Meneer, dat is toch helemaal niks zo’n ziewawa… Mijn vriendin heeft er eentje, maar die wordt er stapel van. Het zijn echt van die zenuwpeesjes. Nee, ziewawa’s, dat is helemaal niks voor mij.’
‘Dan zou ik het ook niet weten…’ zeg ik en hoop dat de dame van middelbare leeftijd hiermee genoegen gaat nemen en mij verder ongestoord van mijn biertje zal laten genieten. Helaas.
‘Ik had uw ingeschat als iemand die er kijk op heeft.’
‘Helaas, mevrouw. Ik heb helemaal geen verstand van dieren. Niet van levende en niet van dode beestjes.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Zoals ik het zeg mevrouw. Ik ben geen liefhebber. Mooi bij iemand anders, maar niet bij mij.’
‘Ook geen liefhebber van hondjes?’
‘Nee, en ook niet van katten, kanaries, marmotten, hamsters en schilpadden noch konijnen.’
‘Dat is wel een tekortkoming,’ zegt ze kortaf
‘Hoe bedoelt u?’
‘Zoals ik het zeg meneer. Blijkbaar bent u opgegroeid zonder diertjes. Uw ouders hadden u de verantwoording moeten geven voor bijvoorbeeld een konijntje of een vogeltje. Daar wordt je een beter mens van.’
Ik haal mijn schouders op.
‘Geloof me meneer, zo krijg je meer respect voor de natuur en voor alles wat leeft. Ik heb altijd de zorg voor een beestje gehad,’ zegt ze en ze drinkt daarna in een teug haar glaasje jonge jenever leeg.
‘Maar ja, het is nooit te laat meneer, denk daar maar eens goed over na.’
Daarna loopt ze naar de kapstok en worstelt ze zich in het donkerbruine maar vooral veelvuldig gedragen vel.
‘Nog een fijne dag,’ zegt ze en ze waggelt als een aangeschoten beer de deur van het café uit.

 

Jacob H.