Wat er zoal voorbij komt….

 

 

 

Gesprek aan de bar (5)

 

Ze zit in het hoekje van het café, aan het tafeltje bij het raam. Helemaal alleen, met een borrelglaasje gevuld met citroenbrandewijn. Ze staart voor zich uit en het lijkt of ze met haar gedachten elders is. Haar bloemetjesjurk geeft haar iets oubolligs terwijl ze er eigenlijk nog best mag zijn. Ik weet dat ze in een van die jarenzestig flatjes woont, vlakbij het winkelcentrum. Maar dat is het dan ook wel. Ze komt niet zo vaak in het café en als ze er is dan blijft ze nooit lang, en zeker niet de hele avond. De vrouw in de bloemetjesjurk nipt aan haar glaasje en zet het vervolgens met precisie weer terug op het bierviltje. Ze kijkt tevreden naar het glaasje dat ze exact in het midden van het bierviltje heeft geparkeerd. Het geeft haar blijkbaar een tevreden gevoel want ik zie zelfs een lichte glimlach op haar gezicht verschijnen. Blijkbaar heeft ze opgemerkt dat ik haar als een fanatieke vogelspotter die het zwart-gele korenpiepertje in het vizier heeft gekregen heb geobserveerd.
( De zwart-gele korenpieper is voor zover ik weet een niet bestaande vogel, maar hier alleen maar ten tonele gevoerd om de intensiviteit van mijn observatie te benadrukken. Want een vogelspotter zal zeker na de ontdekking van zo’n zeldzaam vogeltje zijn focus geen seconde meer verliezen)
Enfin, mijn focus is strak en vooral ongegeneerd op de vrouw gericht, waardoor haar ontspannen blik weer snel verandert en met een halve draai van het hoofd wordt interesse verlegd naar gebeurtenissen die zich buiten voltrekken, aan de andere kant van de ruit.
Ik voel me als een gluurder, een stiekemerd die op slinkse wijze mensen volgt. Een soort hacker, zonder laptop of Iphone. Ik ga rechtop zitten en kijk in de spiegel, die tegen de achterwand bij de bar hangt en ik zie mezelf. Mijn rood gekleurde gezicht zegt genoeg. Ik neem me voor niet meer te gluren of zelfs niet meer naar haar te kijken. Een voornemen dat na nauwelijks anderhalve minuut volkomen de mist in gaat, eenvoudigweg omdat de dame in kwestie pal naast me is komen staan.
‘Mag ik nog een citroentje?’ vraagt ze aan de barman. ‘Met suiker graag.’
Ik voel de warmte van haar lichaam, tenminste dat denk ik, want het kan even goed mijn eigen lichaamsstraling zijn.
De barman is druk bezig om het borrelglaasje te vullen en de dame staat nog steeds zonder ook maar een woord te zeggen naast me. Ik kan het niet langer aan zien en vind dat ik een gesprek moet beginnen.
‘U bent hier niet zo vaak,’ merk ik op.
Ze kijkt mij aan en haalt haar schouders op.
‘Als u één keer per week niet vaak vindt dan heeft u gelijk meneer…?’
‘Henneman, Jacob…’
‘Dorethea Verwoerd,’ zegt ze. ‘Eigenlijk Dorethea Kallenburg,’ voegt ze er snel aan toe.
‘Eigenlijk?’ antwoord ik en suggereer met deze vraagstelling dat ik het naadje van de kous wil weten.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Verwoerd is mijn meisjesnaam, maar ik ben officieel nog steeds getrouwd met Marcus Kallenburg.’
‘Officieel?’ vraag ik.
‘Ja officieel,’ zegt ze terwijl ze het glaasje met citroenbrandewijn van de toog neemt. ‘Maar als u wilt weten hoe dat zit dan wil ik u dat wel vertellen hoor, maar niet hier maar daar,’ en ze wijst naar het tweepersoonstafeltje bij het raam.
Ik twijfel en ik vraag me een moment af of ik eigenlijk wel geïnteresseerd ben in het hoe en waarom mevrouw Dorethea zich nu Verwoerd noemt en niet Dorethea Kallenburg, hoewel ze volgens haar zeggen nog steeds getrouwd is met Marcus Kalleburg. Maar na dit korte moment van twijfel stap ik van mijn kruk, pak mijn glas en loop vervolgens stil en vooral zwijgend achter Dorethea aan. Naar het raamtafeltje. Ik vraag me onderweg nog even af waarom ik dit doe, maar weet ook dat er nu geen weg terug meer is en geef mezelf het voordeel van de twijfel door mezelf voor te houden dat het gezelliger kan worden met twee zielen dan met één.
Mevrouw Dorethea gaat op haar plek zitten en ik schuif de andere stoel onder de tafel vandaan en even later zit ik tegenover haar. Haar glaasje fel gele citroenbrandewijn tegenover mijn halfvolle blonde vaasje bier.
‘Raar,’ zegt ze. ‘Normaal gesproken doe ik zoiets nooit.’
Ik kijk haar vragend aan.
‘Zomaar iemand aan mijn tafeltje vragen. Zo maar en dan ook nog eens met een vreemd persoon…’
‘Als u liever wilt…?’ en ik wijs naar mijn verlaten kruk bij de bar.
‘Nee hoor meneer Henneman… want dat is het toch?’
‘Ja hoor Jacob Henneman. Ik schrijf korte verhalen…’
Waarom ik deze informatie toevoeg is mij een raadsel. Het is een non-informatie waar de dame tegenover mij vast en zeker geen boodschap aan heeft. Ze maakt de indruk dat ze genoeg aan zichzelf heeft en dat ze absoluut geen enkele verwachting heeft dat het feit dat ik korte verhalen schrijf iets aan haar geluk en welzijn zal kunnen veranderen, laat staan toevoegen.
‘Fijn voor u,’ zegt ze droog.
‘Dank u wel mevrouw,’ antwoord ik en probeer mezelf houding te geven.
‘Geen dank hoor, meneer Henneman. Ik vind u eigenlijk wel aardig.’
Ze zegt het op een manier, die mij doet herinneren aan een vergeten afspraakje, een rendez-vous uit vervlogen tijden. Een afspraakje dat ik had naar aanleiding van mijn reactie op een contactadvertentie. Ik hoor het haar nog zeggen met haar Lolita-stemmetje. ‘Ik vind u eigenlijk wel aardig.’ Het was het eerste zinnetje dat het spillebeenachtige kort gekapte, bleue blonde tienermeisje uitbracht nadat ze in het eerste kwartier niet veel verder was gekomen dan een “nee” en een “ja” op mijn overigens vrij stompzinnige maar goedbedoelde vragen.
Toen ik haar vroeg of ze nog thuis woonde zei ze “ja” en toen ik vroeg of ze een baan had zei ze “nee”
Toen ik haar vroeg of ze met de trein was gekomen heeft ze me aangekeken en met een duidelijk “nee” laten weten dat ze niet met de trein was gekomen. Ik weet overigens nog steeds niet waarmee ze dan wel heeft gereisd en of ze wel heeft gereisd. Ik zal het ook nooit weten, want nadat ze nog een keer mij met “ik vind u eigenlijk wel aardig” op de hoogte had gebracht over het gevoel wat ik blijkbaar bij haar had los gemaakt, kwam ik snel tot de conclusie dat ik op dood spoor was beland. Ik vond voor mezelf geen enkele goede reden om het gesprek nog voort te zetten, laat staan deze nog niet begonnen relatie verder uit te diepen. Ik zei vervolgens dan ook tegen haar dat ik er nog over na wilde denken. Daarna vroeg ik de rekening aan de ober die toevallig, maar voor mij precies op tijd langs onze tafel liep.
En nu wordt het mij weer toegevoegd; “ik vind u eigenlijk wel aardig”. Zelfs nog voordat ik de kans heb gekregen om ook maar één vraag te stellen. Nou ja, eentje dan.
‘Ik heb haar in elk geval gevraagd of ze wilde dat ik terug zou gaan naar mijn plek aan de bar,’ bedenk ik terwijl ik naar de kruk kijk, die er verlaten bij staat. En ze is duidelijk geweest met haar antwoord. Ze wil dat ik bij haar blijf, hier aan het tafeltje bij het raam.
‘Nou Dorethea, daar zitten we dan,’ zeg ik joviaal.
‘Ja, daar zitten we dan,’ zucht ze en speelt met het borrelglaasje. Ze draait het glaasje behoedzaam met het voetje rond en vervolgens kijk ze me aan.
‘Zal ik maar Jacob zeggen?’ vraagt ze.
‘Natuurlijk Dorethea, dat ge-meneer en ge-mevrouw dat klinkt zo afstandelijk en daarmee nogal ongezellig.’
‘Ja, daar heb je helemaal gelijk in,’ zegt ze.
‘Nou vertel?’
Het klikt bijna aanmatigend op de manier waarop ik dit uitspreek.
‘Tja, wat valt er te vertellen,’ zucht ze. ‘Marcus heeft sinds een half jaar een ander.’
‘Wat naar voor je,’ antwoord ik.
‘Naar…? Nee, dat valt wel mee hoor. Marcus was niet echt een man die bij mij hoorde.’
‘Oh, dus jullie waren nog niet zo lang samen?’ stel ik vast.
‘Jawel hoor…bijna veertig jaar. Ik was er jong bij.’
‘Zo dat is een tijdje… en toch hoorde hij niet bij je?’
‘In het begin wel… maar toen waren we nog jong en verliefd. En liefde maakt blind Jacob, dat zal je vast wel met me eens zijn.’
‘Soms,’ zeg ik. Als niet-ervaringsdeskundige kies ik voor een diplomatiek antwoord, waarop ze enigszins geïrriteerd reageert.
‘Dat is altijd het zelfde met jullie mannen. Nooit zeggen jullie nou een gewoon waar het op staat. Altijd maar proberen er doekjes om te winden of om een dosis bovenmatige romantiek in de strijd te gooien. Of gewoon doen of jullie van niets weten. Ik weet zeker Jacob dat jij ook wel eens in de liefde je hoofd hebt gestoten zonder dat je dat je meisje kwalijk nam of dat jij een meisje op haar tenen bent gaan staan zonder dat zij het jou aanrekende. Dat gebeurt ons allemaal. Liefde verzacht veel zo niet alles, maar verblind ook.’
‘Nou ik kan me niet herinneren…’ en meteen denk ik aan het kortgeknipte vel-over- bot bleue blonde Lolitameisje. Ze zei het zo breekbaar en zo lief… dat ze me aardig vond en ik… Ja, ik hoefde er geen moment meer over na denken en vroeg de rekening. Het prille geluk vertrapte ik ter plekke, dat ontwakende gevoel van liefde in haar dat haar bewoog om tegen me te zeggen dat ze me aardig vond, smoorde ik met geweld in de kiem.
Dorethea kijkt me aan en ik probeer haar blik te ontwijken.
‘Weet je nou wat ik bedoel?’ zegt ze.
Ik haal mijn schouders op en probeer op die manier de indruk te wekken, dat ik echt van de prins geen kwaad weet, dat ik me totaal onschuldig voel en zoals ik tegenwoordig zo vaak in allerlei berichten over fraudeleuze handelingen lees, dat de betrokkenen zich niet in het gebeurde herkennen.
Blijkbaar heeft de kleur van mijn gezicht een andere mening over mijn aangenomen houding.
‘Ik wil je niet terechtwijzen,’ zegt Dorethea met zachte stem.
‘Uh, nee, dat gevoel heb ik ook niet,’ antwoord ik stoer en het klinkt bijna zelfverzekerd.
‘Fijn,’ zegt ze en drinkt ze vervolgens haar glaasje leeg.
‘Tijd om weer eens naar huis te gaan,’ zegt ze. ‘Bedankt voor je gezelschap Jacob. En misschien tot een volgend keer. Meestal ben ik er op woensdagavond. Kijk maar.’
Dan staat ze op en laat mij in totale verwarring of misschien zelfs wel in verbijstering achter. Mijn bier ziet er verslagen uit, net als ik, en ik denk dat het beter is dat ik de avond maar laat voor wat het is. Marcus Kallenburg zal er ook wel niets van hebben begrepen, maar ja zo gaat dat nou altijd bij ons mannen… volgens Dorethea.

 

 

Jacob H.