Wat er zoal voorbij komt….

 

 

 

Snuffelmarkt (8)  Slot

 


‘Bijna vijf uur,’ zeg ik met een zucht. ‘Het zit er gelukkig op.’
‘Zo erg was het toch niet,’ zegt mijn vriend en hij is op zijn minst verbaasd over mijn opmerking.
‘Nee, dat is het ook niet, maar het is niet zo mijn ding. Ik bedoel, je hangt hier de hele dag maar een beetje rond in de hoop dat je wat verkoopt. Maar als ik zie wat ik nog over heb…’
‘Niet zoveel meer als toen je vanmorgen binnenkwam,’ is de reactie van mijn vriend die ondertussen druk doende is met het inpakken van de overgebleven spulletjes. ‘We hebben er in elk geval iets aan over gehouden.’
De manier waarop hij “we” zegt bevalt me eigenlijk niet zo, maar van de andere kant realiseer ik me ook dat ik zonder hem hier niet eens had gestaan. Nee, eerlijk is eerlijk. Hij heeft mij over de streep getrokken om voor de eerste keer in mijn leven achter een kraam op een rommel- of beter snuffelmarkt plaats te nemen. En hij heeft ook wel gelijk. In de gauwigheid heb ik toch ruim vierhonderd euro geteld. Die had ik vanmorgen nog niet en nu dus wel. Dus als hij stelt dat we er iets aan hebben overgehouden heeft hij een punt. Het in elk geval meer dan ik had verwacht. Alleen jammer dat er voor zoveel prullaria nog geen bestemming of slachtoffer is gevonden.
Er zit niets anders op dan de restanten weer in dozen te doen en die weer mee naar huis te nemen. Ik hoop stiekem nog op de man die mij vanmorgen min of meer heeft beloofd om aan het eind van deze middag mij “los te komen maken” maar die tot nu toe nog niet is komen opdagen. Het is ondertussen al ruim kwart over.
‘Wat doen we? Breng jij alles naar de auto of…’
Dit voorstel van mijn compagnon bevalt me eigenlijk niet zo. Ik was tenslotte vanmorgen ook degene die zich zo ongeveer een dubbele hernia heeft gesjouwd en het vooruitzicht op weer zo’n nieuwe inspanning trekt me niet zo aan. Sterker, ik heb daar helemaal geen zin in.
‘Ik stel voor dat we het nu even andersom doen?’ zeg ik resoluut.
‘Hoe bedoel je?’ vraagt hij en ik verdenk hem er van dat hij drommels goed weet wat ik bedoel, maar zich met opzet van den domme houdt.
‘Nou, dat ik hier blijf en jij de dozen naar de auto brengt…’ antwoord ik dapper. ‘Ik heb vanmorgen…’
Hij onderbreekt mijn betoog.
‘Mij goed,’ is zijn reactie. Een reactie die mij van mijn stuk brengt en die me ook meteen schuldig doet voelen, want ik weet maar al te goed dat Karel een paar fysieke ongemakken heeft.
Hij heeft een kunstknie, hij heeft last van reuma in zijn armen en zijn linker schouder en heeft regelmatig problemen met zijn ademhaling. Hij heeft me ooit verteld dat hij een astmatische aandoening heeft opgelopen tijdens zijn verblijf ergens in Noord- Europa, waar hij in zijn jonge jaren regelmatig op vakantie ging. Ik vind het tamelijk lastig dat me dat nu opeens te binnen schiet.
‘Denk je wel dat het je gaat lukken?’ vraag ik bezorgd.
‘Als ik doos voor doos doe, zal dat toch geen probleem zijn?’ Hij kijkt me doordringend aan bij het stellen van deze vraag en ik zie dat hij in afwachting is van mijn antwoord.
‘Ik weet het niet Karel, ik ben geen dokter,’ is mijn ondoordachte maar vooral slappe antwoord.
Even heb ik nog het gevoel of ik met dit antwoord weg kom, maar hoe anders wordt dat gevoel het binnen een paar tellen.
‘Nee, dat klopt. Jij bent geen dokter…’
Meer zegt Karel niet.
De ondertoon in zijn antwoord suggereert dat ik als volledige leek en zonder ook maar enig voorbehoud Karel wil belasten met het wegbrengen van dozen met een inhoud van nauwelijks enige waarde, waarbij ik volledig voorbij ga aan het risico van de mogelijke overbelasting van het lichaam van mijn vriend. Ergo, mocht hij er bij neer vallen, dan ben ik de aangewezen persoon, die ter verantwoording dient te worden geroepen. Ik zie het voor me, ik zal aan de schandpaal worden genageld… Hoe kon ik dit van de man vragen, een man met zoveel gebreken. Ik wist er immers van, ik was op de hoogte en toch… Men zou er terecht schande van spreken.
‘Denk je echt dat het wel kan?’ vraag ik voorzichtig, maar vooral nu met grote ongerustheid.
Hij haalt zijn schouders op en even denk ik dat hij een acute aanval van reuma in deze gewrichten heeft als de beweging zich tot drie keer toe herhaalt.
‘We zullen zien…’ mompelt hij. ‘Wat gaat dat gaat…’
‘Maar wel eerlijk zeggen Karel… als het niet meer lukt,’ druk ik hem op het hart.
En weer zie ik de peristaltische beweging in zijn schouderpartij. Ik vraag me af of het nu al heftiger is dan even te voren.
‘Of zullen we ieder op zijn beurt?’ stel ik voor. ‘Dan kan de een rusten terwijl de ander…’
Ik krijg geen gelegenheid om mijn zin af te maken
‘Goed idee, maar ik doe het wel kalm aan hoor, Meer als twee dozen tegelijk, meer gaat me zeker niet lukken.’
Ik twijfel. Maar goed, het is zijn eigen voorstel en bovendien het is goed te weten dat hij weet waar zijn grens ligt.
Ik besluit om als eerste te gaan, daarna is het de beurt aan Karel.
We hebben gelukkig het steekwagentje nog en ik neem de eerste vier dozen voor mijn rekening. Ik zie dat er nog minimaal elf achterblijven. In de gauwigheid reken ik uit als Karel de volgende twee dozen voor zijn rekening neemt, ik in elk geval hierna nog twee keer de gang naar de auto moet maken. Karel zal blijven steken op twee.
Na mijn twee beurten resteren er nog vijf dozen. Twee dozen voor Karel, drie voor mij.
‘Ik zie dat je het aardig hebt gedaan,’ hoor ik achter me. ‘Bijna alles weg.’
Het is de man die mij vanmorgen heeft beloofd nog even te komen kijken of er nog iets van zijn gading resteert tussen de overgebleven spullen.
‘Nou, dat lijkt maar zo. We hebben al een aantal dozen naar de auto gebracht,’ zegt Karel.
‘Tjonge, dat is nou jammer,’ antwoordt de man. ‘Sorry, maar ik kon niet eerder.’
‘We konden niet langer wachten,’ zeg ik met een lichte irritatie in mijn stem.
‘Waar heb je die handel staan?’ vraagt hij zonder blikken en blozen.
‘In de auto,’ zeg ik en weer klinkt het een beetje onvriendelijk.
‘Ja, dat zei je, maar waar sta je?’
‘Buiten, aan het begin van de parkeerplaats.’
‘Oh, uh… weet je wat? Ik loop wel even met je mee… maar eerst even kijken wat hier nog tussen zit.’
De man opent de achtergebleven dozen en rommelt zich er doorheen.
‘Dertig euro, voor de hele zwik,’ zegt hij. ‘Is de rest ook een beetje van dit spul?’
‘Ja, van alles wat. Tien volle dozen.’
‘Weet je wat? Jij brengt ze alle vijftien naar mijn auto en ik help je van het hele partijtje af. Voor honderd euro wil ik het wel doen,’ stelt de man voor. Hij vertrekt er geen spier bij.
‘Ik zou het doen,’ zegt vriend Karel. ‘Anders moet je straks nog eens een keer met die hele zooi gaan slepen.’
Enfin, om een lang verhaal niet langer te maken dan strikt noodzakelijk.
Ik heb de vijftien dozen naar de auto van de man gebracht, die overigens met zijn auto met aanhanger aan de andere kant van de parkeerplaats stond geparkeerd, ongeveer een kleine honderd meter verderop. Ik heb korzelig de honderd euro in ontvangst genomen en ik ben vervolgens door en door nat naar huis gereden. Want tijdens het versjouwen van de laatste drie dozen, was het verschrikkelijk gaan plenzen.
Nat, maar wel met een lege auto en met Karel naast me, die ijverig de dagopbrengst heeft zitten tellen.
‘Zo, dat was een mooi dagje,’ zei hij tevreden en volgens mij meende hij het ook nog.
Ik kan helaas niet anders dan definitief tot de conclusie dat een kraam op een snuffelmarkt niet zo mijn ding is.

 

 

 

Jacob H.