Wat er zoal voorbij komt….

 

 

 

Snuffelmarkt (2)

 

De doos met daarop in grote zwarte viltstiftletters “ZOLDER” geschreven bevat blijkbaar materie van een hoog soortelijk gewicht. De verhuisdoos is namelijk nogal aan de zware kant en het kost me dan ook de nodige moeite om ‘m in zo’n positie te manoeuvreren dat er geen hogeschool acrobatiekdiploma’s worden vereist om de inhoud te kunnen inspecteren.
Tijdens de poging om de verhuisdoos te verplaatsen is er wel een aanzienlijke scheur ontstaan aan de zijkant. Enfin, je kunt niet alles hebben en de doos staat in elk geval zo dat ik er gemakkelijk bij kan. Dat er voor hem als bewaardoos geen toekomst meer is en dat hij hooguit nog geschikt is om nog een keer met oud papier te worden gevuld is bijzaak. Overigens, de inhoud van de verhuisdoos gedraagt zich vooralsnog keurig en gedisciplineerd en maakt totaal geen aanstalten om het gehavende verblijf te verlaten. Ik vraag me wel af waarom de deksel zo stevig is dichtgeplakt. Het lijkt wel of de inhoud van grote waarde is. Maar waarom is deze doos dan ooit in een grijs verleden zo maar weggezet, zomaar ergens achteraf op een zoldertje geparkeerd? Het stof op de deksel suggereert in elk geval dat dit lang geleden moet zijn geweest. In elk geval zo lang geleden dat ik me er niets van kan herinneren.
Enfin, het is mij volstrekt onduidelijk wat de inhoud van de verhuisdoos zou kunnen zijn. De enige manier om daarachter te komen is natuurlijk om de doos te openen. Echter, het verwijderen van de tape valt vies tegen. Uiteindelijk blijft er ook van de bovenzijde van de doos niet al te veel over.
Als ik voorzichtig de inhoud inspecteer vraag ik me af waarom in hemelsnaam dit allemaal bewaard is gebleven. Smoezelige schriftjes, versleten agenda’s, proefwerkjes vol met aantekeningen, maar vooral ook met aan- en opmerkingen in keurig handschrift, neergepend in bijtende rode inkt. De vijfjes-minnetjes en de zesjes-plusjes suggereren dat ik iets middelmatigs in handen moet hebben. Dat toevalligerwijze overal mijn naam op voorkomt maakt het bijna bizar. Er is niets in me dat mij het gevoel heeft dat dit bij mij hoort of beter heeft gehoord. “Zolder” staat er op de doos, maar het lijkt meer op een toevallige ontmoeting met het verleden in de diepe vergeten kelder van mijn geheugen, een meedogenloze ongewilde confrontatie met wat ooit is geweest. Uit een vervaagd verleden en niet meer dan een verzameling van niemendalletjes, nutteloze restanten uit vervlogen tijden. Achterhaalde rommel.
Ik zie de naam van juffrouw Janssen en van meester Vrieling en hoewel mijn gevoel voor eigenwaarde nog enigszins tegenstribbelt, probeer ik mezelf te dwingen om mijn geheugen op te frissen en voordat ik er erg in heb bevind ik me weer op de school waar ik me tot mijn elfde door heen probeerde te worstelen. De school waarvan ik alle herinnering blijkbaar heb weggedrukt. Het waarom weet ik niet. Het was toch geen vervelende tijd voor zover ik het kan terughalen, maar ook geen periode die veel heeft bijgedragen tot wat ik nu ben. Tenminste… Of misschien… tja misschien doe ik de school hier wel tekort mee. Misschien ben ik het gewoon vergeten, is het gewist uit mijn grijze massa omdat er eenvoudigweg nog zoveel andere dingen zijn geweest, die belangrijker waren om te worden vastgelegd en vooral om te worden vastgehouden. Ik neem een stapeltje foto’s uit de gehavende doos. Een klassenfoto met daarop een groep jongetjes in korte broeken en kniekousen. Keurig kort kapsel. Merendeel Beep-boppers. Hier en daar meen ik me een naam bij een gezicht te kunnen herinneren. Ik vraag me af wat er van ze geworden is. De jongen in de hoek met de rafelige trui herken ik meteen als de jongen die vooraan aan de rand van de hei woonde. In een oud huisje. We mochten er van thuis nooit naar toe. In herinner me zijn geur. Een zurige geur van goedkope groene zeep. Zoiets moet het zijn geweest. Er wilde niemand naast hem zitten en op het schoolplein was hij ook altijd alleen. Hij liep altijd in z’n eentje naar huis. Het was een stille jongen en de meester noemde hem Dokie, waarschijnlijk op verzoek van de jongen zelf of van zijn ouders. Ik veronderstel dat zijn naam officieel Jodocus of zoiets is geweest, maar zeker weten doe ik dat niet. Misschien was wel zijn echte naam. Oprecht vraag ik me nu af waarom we indertijd zo hard voor hem zijn geweest. Een klas van vijfendertig jongentjes die het zesendertigste jongetje systematisch buiten sloten, in de ban deden op grond van… van God mag weten wat. Misschien was het zijn armoede, de reële kans op hoofdluis, zeker na elke vakantie, want dan bracht Dokie steevast de kleine springertjes in grote getalen mee naar school. Dit tot groot verdriet van de onderwijzers en vooral ook de ouders van de leerlingen. Of was het omdat hij nooit meeging op schoolreisje en ook niet naar de kerk ging?. Of was het om zijn kleding? Of was het om de geelgroenachtige snotbellen die zich met grote regelmaat onder zijn neus vormden en die hij zo af en toe met de mauw van zijn gebreide trui wegveegde? Was het om het ranzige broodtrommeltje met daarin stukken bruin brood? Zonder beleg, zonder boter. Was het niet erg flauw van een van de jongens uit de hogere klas om aan een rafel van zijn trui te trekken, net zo lang en hevig dat de trui langzamerhand het vergeelde kapotte hemd van Dokie prijsgaf? Was het om zijn broek, met de gapende gulp waar het merendeel van de knopen aan ontbraken en we daarom zicht hadden op iets wat op een flanellen onderbroek moest lijken? Ik vraag het me af. Misschien dat Dokie nu wel heel belangrijk is. Misschien woont hij in een grote villa met overdekt zwembad en een dikke auto voor de deur. Misschien is hij een gevierde persoonlijkheid, gehard door zijn moeilijke jeugd, maar nu door iedereen is geliefd en alom wordt bewonderd? Misschien is hij wel een belangrijke captain of industry? Of misschien woont hij in een achteraf steegje of slaapt hij ergens in een grote stad onder de brug. Misschien… Ik kijk naar de foto met daarop klas vier. Er zijn niet veel jongens waar ik een verhaal bij heb, behalve bij Dokie. Merkwaardig maar waar. Ik voel me er ongemakkelijk bij en leg de foto naast me neer. Blijkbaar ben ik niet vergeten hoe hard kinderen voor elkaar kunnen zijn.
Mijn oog valt vervolgens op een aantal bij elkaar gebonden blaadjes geelachtig ruitjespapier. “Klas 6/ Geheim” staat op de voorkant. Het hanen-poterige handschrift is niet zo goed leesbaar. Ik probeer het toch maar en na wat oefening lukt het me. Het zijn mijn eerste probeersels. Vage gedichtjes, niet meer niet minder. Door de regels heen probeer ik mezelf te begrijpen, de “ik” die ik niet herken of niet herkennen wil. Verzinsels van de jongen uit mijn jeugd, die ik al lang geleden achter me heb achtergelaten. Ik lees over zijn dromen, die mijn dromen hadden kunnen zijn. Ik lees over zijn angst en pijn, die mijn angst en pijn hadden kunnen zijn. Ik lees over de vrolijkheid en plezier, dat mijn vrolijkheid en plezier hadden kunnen zijn. Ik lees hoe naïef hij toen was. Ik lees over zijn vertrouwen in alles en iedereen en over zijn fantasieën en zijn idealen. Ik denk aan Dokie en vraag me weer opnieuw af wat ervan hem is geworden. En hoe het de jongen van het vergeelde ruitjespapier is vergaan. Nou ja, van de laatste weet ik het, tenminste dat denk ik te weten. Ik leg alles weer zorgvuldig terug in de kapotte doos en schuif ‘m aan de kant. Ik weet nog niet zo goed wat ik ermee moet, maar een ding is zeker, er is niets in deze doos dat geschikt is voor de snuffelmarkt. Ik zal er immers geen mens een plezier mee doen, zelfs Dokie niet.



Jacob H.