Wat er zoal voorbij komt….

 

 

OUD (2)

 

 

 

Ik had hem niet gehoord noch gezien. Hij vroeg me bijna fluisterend of ik het goed vond dat hij naast me op het bankje kwam zitten.
‘Natuurlijk, geen probleem meneer. Plaats genoeg,’ antwoordde ik.
‘Dat is heel vriendelijk van u,’ zei de man, die ik zeker ergens in de tachtig schatte. Zijn gezicht was doorleefd en zijn gekromde rug gaf de indruk dat hij een zwaar leven achter zich had liggen. Het leek wel of hij daar nog steeds de lasten van meesjouwde. Aan de zijkanten van zijn alpinopetje kwam hier en daar speels een plukje grijs tevoorschijn.
‘Mooi weertje,’ zei de oude man, waarop ik antwoordde dat het ongelofelijk was voor de tijd van het jaar.
‘Tja, het lijkt wel of dit jaar alles een beetje in de war is. Alles was al zo vroeg en nou wil het maar geen herfst worden.’
‘Volgens de berichten staat de herfst voor de deur en hier en daar zie je de bladeren toch wel vergelen,’ antwoordde ik. ‘Dus het zal wel niet zo heel erg lang mee duren of we zitten er midden in.’
De oude man keek mij vragend aan.
‘In de winter…’ vulde ik aan.
‘Tja, maar die winters zijn ook niet meer wat ze zijn geweest. Vroeger meneer, toen had je nog winters. Tegenwoordig is het een paar dagen vorst en een sneeuwbuitje. En dat is het dan. Ik herinner me nog dat we bij ons op de boerderij de sneeuw op onze dekens hadden liggen. Tjonge, toen was het nog eens koud. We kropen er diep onder en ’s morgens stonden er ijsbloemen op de ruiten. IJsbloemen meneer, zo mooi. Het was bijna zonde als ze weer snel verdwenen door het zonnetje dat even door de wolken heen brak. Maar ja, tegenwoordig hebben ze overal verwarming en dubbel glas. Dus dan krijg je vanzelf geen ijsbloemen, al zou het vriezen dat het kraakt.’
‘Maar het vriest nauwelijks meer de laatste jaren. En zoals u al net zei, de winters zijn minder streng,’ meende ik toe te moeten voegen. ‘Slechte tijden voor de Elfstedentocht.’
De oude man keek mij aan.
‘Meneer, ik zal u eens vertellen hoe ik er over denk. Ik denk dat de natuur helemaal van slag is. Dat komt door al die moderne dingen. Global warming en zo. Zo noemen ze dat, maar neem maar van mij aan meneer, de natuur laat zich niet zomaar verdringen,’ zuchtte hij. ‘Er komen andere tijden. Al ga ik dat niet meer meemaken en u ook niet.’
Hij keek me even aan. ‘Maar voor de komende generaties gaat er veel veranderen. Niet binnen een jaar of twintig of zo, maar ik denk over honderd jaar dat het er allemaal heel anders uit zal zien.’
‘Honderd jaar, dat is een eind weg meneer,’ zei ik.
‘Dat valt wel mee meneer,’ antwoordde de oude man. ‘Ik ben drieënnegentig en dat lijkt oud, maar het is voorbijgevlogen. Ik heb het allemaal meegemaakt, het begin van de auto, de vliegtuigen, de eerste man op de maan, atoomwapens, oorlogen, de industriële revolutie, de intrede van de elektronica, kleurentelevisie en nu al dat digitale gedoe. Voor een normaal mens bijna niet meer te volgen. Ik zal het niet meer meemaken, maar ergens ben ik wel nieuwsgierig wat de mens zoal nog kan bedenken. Ik las over robots, bijvoorbeeld in het verpleegtehuis. Kunt u zich dat voorstellen meneer?’
‘Ik heb er ook over gelezen. Tja, er zijn al genoeg plekken waar robots het werk van de mens hebben overgenomen. Kijk maar eens naar de auto-industrie. En die robots werken vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week. Het hele jaar rond. Zonder een dag ziek te zijn.’
‘Meneer ik zeg u, de mens laat zich verdringen door zijn eigen vindingen. Maar ja, je houdt het niet tegen. Ik las ook dat over een tijdje je kunt betalen met een mobieltje… en dat bij wijze van spreken de bestelling bij de supermarkt al klaar ligt voordat je er zelf over na gedacht hebt.’
‘Nou dat zal toch wel meevallen,’ probeerde ik.
‘Meneer, soms vind ik het jammer dat ik al zo oud ben. Weet u, ik zou zo graag nog van alles uitdenken. Toen ik nog jonger was probeerde ik van alles uit en maakte bijvoorbeeld prototypes van de meest rare dingen. Soms nuttige dingen en soms was het helemaal nutteloos. Ik heb eens het deurtje van mijn vogelkooi automatisch op basis van een tijdklok open laten open. Zo konden de parkieten eruit. Dat vonden ze fijn, een beetje rondfladderen. Maar ja, die beesten kunnen natuurlijk geen klok kijken en vaak was het deurtje al weer dicht voordat die vogels van plan waren om hun kooi in te vliegen. Dan zaten ze vervolgens krijsend boven op de kast te kijken naar een gesloten deur. En geloof me meneer ik ken het gevoel. Mijn vrouw heeft me ook vaak genoeg voor een gesloten deur laten staan. Dan was ik weer eens een beetje te laat weggegaan uit mijn stamcafé. Tjonge, daar kon ze zo dwars in zijn.’
‘Soms gaat dat zo. Niet alle vrouwen zijn ingenomen met een man die te laat huis komt,’ antwoordde ik.
‘Wat is te laat…?’ zuchtte de oude man. ‘Te laat is als je dingen niet hebt gedaan in je leven die je had willen doen. Dat is te laat meneer. Spijt achteraf…dat is te laat.’
De oude man keek naar boven en zocht in de lucht.
‘Daar zal ze wel ergens zijn, mijn Marretje…’ mijmerde hij bijna onhoorbaar.
‘Is uw vrouw al lang overleden?’ vroeg ik voorzichtig.
De oude man keek me aan en ik zag de verbazing in zijn ogen.
‘Overleden… ben je gek meneer. Ze is vanmorgen vertrokken met het vliegtuig. Ze gaat op bezoek bij haar zus Antje, die al jaren in Australië woont. Nee, mijn Marretje die geniet nog volop van het leven en ze heeft altijd gezegd dat ze nog een keer naar haar zus wilde voordat het niet meer kan.’
‘Voordat het te laat is…,’ was mijn reactie.
‘Ja, voordat het te laat is,’ zuchtte de oude man. ‘Maar ik zal blij zijn als ze weer terug is. Het is ook zo’n eind weg. Enfin, in elk geval bedankt voor het praatje en nog een mooie dag meneer,’ zei de man en hij stond op en wandelde verder.

 





Jacob H.