Wat er zoal voorbij komt….

 

 

OUD (1)

 

 

 

 

Op het bankje in het park zat een oudere mevrouw. Ze staarde zo maar wat voor zich uit en eigenlijk wilde ik haar niet storen.
‘U kunt er nog wel bij,’ zei ze plotseling. ‘Ik schuif wel een beetje op. Plek genoeg.’
Natuurlijk, ik was voornemens om mezelf ook op het bankje te nestelen en toen zomaar opeens aarzelde ik. Ik wilde de oude dame niet storen. Ze moet het aan me hebben gezien.
‘Dank u wel mevrouw. Het gaat zo wel lukken hoor,’ zei ik terwijl ik mezelf neervlijde op het blijkbaar onlangs geverfde bankje. Ik meende me te herinneren dat het bankje een paar weken geleden nog een tamelijk afgeleefde indruk maakte.
‘Het ziet er nu weer netjes uit,’ zei ik.
‘Hoe bedoelt u meneer?’ vroeg mijn medebankzitster enigszins verbaasd. Ze had blijkbaar geen idee wat ik ermee bedoelde.
‘Het bankje,’ antwoordde ik.
‘Oh…’ zei ze, meer niet. Vervolgens staarde ze weer voor zich uit.
Ik voelde dat ik het beter hierbij kon laten en misschien mede daarom bleef het stil en ik was blij dat ik mijn krantje had meegenomen.
Na een minuut of vijf keek ze mijn kant op. Ik merkte het op vanuit mijn ooghoek.
‘En meneer… staat er nog wat bijzonders in?’ vroeg ze en ze wees naar de krant.
‘Het ligt er aan wat u bijzonder vindt mevrouw?’ antwoordde ik.
Ze zweeg weer en ik voelde me eigenlijk een beetje ongemakkelijk. De daaropvolgende minuten gebeurde er helemaal niets en ik concentreerde me dan ook op de berichten in mijn krant.
‘Ik heb geen krant meer,’ zei ze plotseling. ‘Opgezegd.’
‘Dat is vervelend,’ antwoordde ik.
‘Valt wel mee hoor, Als je het eenmaal bent gewend…’ reageerde ze.
‘Alles went….’ meende ik te moeten zeggen. Het was eruit voordat ik er erg in had.
‘Nou alles… ik kan u verzekeren meneer, dat er dingen zijn die nooit wennen. Ik ben al bijna vijftien jaar alleen en ik kan niet zeggen dat dit went. Nee, dat went nooit,’ zei ze. ‘Eenzaamheid is het ergste wat een mens kan overkomen. Ik woon nog zelfstandig, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Veel is er niet aan.
Ik krijg om de twee dagen verse maaltijden in koeldozen… dus daar hoef ik de deur ook niet voor uit.’
Ik keek haar vragend aan.
‘Nou ik bedoel, dat ik niet naar de supermarkt hoef,’ legde ze vervolgens uit. ‘Het liefst zou ik gewoon zelf mijn eten koken, maar ja… ze vertrouwen het schijnbaar niet. Ze zijn bang dat ik vergeet om het gas terug te draaien of uit te zetten. Maar waarom…?’ ging ze verder en ze haalde haar schouders op. ‘Ik heb nog nooit het gas laten branden. Mijn hele leven niet.’
‘Zo dus u woont nog zelfstandig,’ zei ik.
‘Ja, dat heb ik toch net verteld,’ reageerde ze met een lichte irritatie in haar stem. ‘Daarginds in die ouderenwoningen. Sommige zijn helemaal aangepast, maar bij mij is dat nog niet nodig Ik ben nog goed ter been. Nee, ik kan me wat dat aangaat nog prima redden, maar alles onthouden… dat is soms lastiger. Het komt meer in onze familie voor. Mijn zuster, die vorig jaar is overleden, had daar ook last van. Veel erger dan ik hoor. Nee, ik kan me nog prima redden…’ zei ze met een afwezige blik in haar ogen.
‘Goed om te horen mevrouw,’ antwoordde ik. Ik kon even niets beters verzinnen.
Ze keek me aan en wees op de krant.
‘‘Ik heb geen krant meer. Opgezegd meneer Het werd me te duur. Het was in het begin wel even wennen.’
Ik las altijd als eerste de familieberichten. De laatste tijd kende ik er niemand meer van. Allemaal onbekende namen.’
‘De wereld verandert,’ zei ik.
‘Dat is waar meneer, de wereld verandert, maar het wordt er niet altijd beter van. Ik woon daarginds in die ouderenwoningen, seniorenwoningen noemen ze het, maar voor mij zijn het gewoon woningen voor oude mensen, zoals ik. Woningen voor mensen die nog te goed zijn voor het verpleegtehuis…’
‘Daar moet u toch blij om zijn. Ik bedoel als je tegenwoordig in het verpleegtehuis wordt opgenomen, dan ziet het er niet echt rooskleurig voor je uit,’ antwoordde ik.
Ze schudde haar hoofd.
‘Als je eenmaal zover bent meneer… dan maakt het toch niks meer uit.’ In haar stem zat een zekere droefheid en dat raakte me.
‘Weet u meneer, als je zo oud bent als ik, dan is het wachten… alleen maar wachten. Wachten op mijn eten, wachten op de wijkverpleging, wachten op de volgende dag, wachten totdat er iemand komt…’
Met “dat zal toch wel meevallen” probeerde ik het gesprek een andere wending te geven.
‘Nee meneer, dat valt niet mee. Maar u bent nog niet zo oud, dus voor u valt het misschien mee, maar voor ons oude mensen valt het niet mee. Al die moderne dingen… nou willen ze hebben dat ik zo’n draagbaar telefoontje neem, dan kunnen ze me altijd bereiken, zeggen ze. Zonder dat ik opneem. Ik begrijp er echt helemaal niks van. Ze zeggen dat ze dan ook kunnen zien wat ik doe. Dus als ik bijvoorbeeld val, dan kunnen ze dat zien en dan komt er iemand kijken. Nou ik snap niet hoe dat ze dat dan kunnen weten, maar ja die man van de zorg zei dat het echt zo was. Ik weet niet wie ik moet geloven…’ zei de mopperend. ‘Het liefste zou ik alles zelf nog doen, maar dat gaat niet meer. Zelf mijn eten koken mag ik niet meer en ik krijg nou van die kant-en-klare maaltijden. Om de andere dag. Maar goed, ik ga er maar weer eens vandoor dan kunt u rustig uw krantje lezen.’
‘Ik heb nog de hele dag de tijd mevrouw,’ antwoordde ik.
‘U wel, maar bij mij staan ze zo meteen weer van de zorg op de stoep en als je niet thuis bent… nou dan moet je ze eens horen,’ zei ze.
Ik reageerde weer met “dat zal toch wel meevallen” en voelde me eigenlijk wat bezwaard.
‘Nee meneer, het valt nooit mee, niet als je zo oud bent als ik…’ en ze stond op en liep voetje voor voetje in de richting van de seniorenwoningen aan de overkant van het park.



Jacob H.