Henneman

 

Stel… Henneman neemt stelling(hondje)

 

 

Stel… jij hebt een leuk hondje. Zo’n trouw viervoetertje, goed geluimd en vooral in voor een fikse wandeling. Driemaal daags… en wel op z’n minst. Bij voorkeur na elke maaltijd. Dus na het ontbijt, de lunch en het diner. Zo’n hondje dwingt je om er een vast ritme op na te houden om te voorkomen dat de sanitaire gewoontes van de kleine vriend niet onderhevig worden aan willekeurigheid of nonchalance. Bovendien is het voor jouzelf natuurlijk ook niet verkeerd om wat rek en strekoefeningen na elke maaltijd te doen, zodat jouw darmflora zich in alle weelderigheid kan storten op de aangeboden etenswaren. Bewegen helpt daarbij. Hoe vaak heb je al niet proefondervindelijk vastgesteld dat na een degelijke wandeling een sanitaire stop ook voor jou onvermijdelijk is. Ergo, soms is er nog nauwelijks tijd om het halsbandje van jouw viervoetertje te verwijderen, zodat de kleine vriend zelf moet proberen zich te ontdoen van zo’n moderne riem met oprolmechanisme. Het strakke halsbandje maakt dat schier onmogelijk en vaak geeft hij het al snel op. Zeker als het handvat met daarin het oprolmechanisme zich achter een stoel of tafelpoot heeft vastgezet. Gelaten wacht het beestje af wat er staat te gebeuren en de kleine scharrelaar wordt dan ook tamelijk opgewonden als hij jou, zijn baas weer met een ontspannen gezicht uit de wc-deur ziet komen. Tenminste als de zelf-oprollende riem hem zoveel speelruimte heeft toegestaan. Nou, stel dat jij zo’n hondje hebt, dan heb ik nog wel een verhaal voor jou, want zo’n hondje heb ik namelijk ook. Niet dat er iets mis is met zo’n beestje, maar vooral wat er mis is met sommige medemensen.

 

Vorige week, na het avonddiner was er weer volgens schema de gebruikelijke avond-rondgang. Er leek niets aan de hand. Normaliter is het tijdstip waarop ik samen met Billy op pad ga, want zo heet mijn hondje, redelijk vast. Tussen achttienhonderd uur en achttienhonderd uur dertig zijn wij meestal wel te vinden in het plantsoentje even verderop in de straat. Een vast en een vertrouwd beeld. Hoewel het eigenlijk niet mag is het plantsoen de ultieme plek waar de meeste honden hun sanitaire driften botvieren op de daar aanwezige flora. En eerlijk is eerlijk, er is ook geen goed alternatief in de wijde omgeving. Nu woont er sinds kort een oudere man in de straat. Recht tegenover het plantsoen. Of beter, ietwat schuin tegenover. Het huis heeft een tijdje leeggestaan en volgens de buurtroddels lagen de bewoners in scheiding. Hij, de mannelijke helft van het stel was vertrokken, zonder dat zijn bestemming bekend was bij de achtergebleven buren en zij, de vrouwelijke helft woonde in een klein appartementje aan de rand van het winkelcentrum. Een eenkamerflat, all-in one. Woonkamer, keuken en slaapkamer, allemaal in één ruimte. Voor een frisse douche en of andere sanitaire behoeften was er een piepkleine ruimte ingericht, waarnaast een nog kleinere ruimte grensde voor de wasmachine en de stofzuiger, of eigenlijk moet ik zeggen een kruimeldief. Dit alles volgens de uitgebreide rapportage van de buurvrouw van nummer vierendertig, die vorige week de ex-echtgenote op een beleefdheidsbezoek heeft getrakteerd.
Enfin, de nieuwe bewoner liet er geen gras overgroeien. Druk en vooral driftig tegen de ruit tikkend en met een belerende vinger in mijn richting wijzend, probeerde hij mij iets duidelijk te maken. Ik zag dat hij ook op gezette tijden naar Billy wees en ik vroeg me af of hij misschien geïnteresseerd was in het soort hond, dat ondertussen ijverig bezig was datgene te doen, waarvoor hij in het plantsoen was. Ik haalde mijn schouders op. Blijkbaar bracht dit de man in extase. Zijn gebaren werden drukker, bijna ongecontroleerd en ik meende een dieprode kleur op zijn wangen waar te nemen. Even later leek hij te zijn verdwenen, maar net toen ik Billy vroeg om er een eind aan te draaien, zwaaide de voordeur open en kwam de man in kwestie met grote ongecontroleerde passen in onze richting gelopen.
‘Het is hier geen hondentoilet…’ snauwde hij en hij zette zijn woorden kracht bij door met een groots gebaar de hele straat als “verboden voor honden” aan te wijzen.
‘Meneer, maakt u zich niet zo druk en ik wees op rol met plastic zakjes, die ik inmiddels uit mijn jaszak had gehaald om de productie van Billy in te verpakken. ‘Ik ruim het allemaal netjes op.’
‘En waar komt die stront dan allemaal vandaan?’ brieste hij.
‘Geen idee meneer. Niet van mijn hondje. Die produceert niet van die grote bolussen. Deze afmeting of moet ik zeggen omvang strookt niet met de afmetingen en capaciteit van mijn Billy ’s verbrandingssysteem.’
‘Dat kan wel zijn meneer, maar ik wil dat u dit allemaal opruimt.’
‘Dat kan wel zijn meneer, dat u dat wilt maar dat ga ik echt niet doen. Mt plezier stel ik u een van plastic zakjes ter beschikking, maar daar houdt mijn inbreng dan ook op.’
De man keek mij aan en als blikken konden doden, dan was Billy nu dus zonder baas geweest en had hij zijn nog resterende hondenjaren in het asiel moeten doorbrengen.
‘Meneer, ik sommeer u om die drollen op te ruimen…’ Er zat een trilling in zijn stem.
‘Meneer  nogmaals, hier heeft u een zakje. Succes ermee. Kom Billy, het wordt tijd dat we gaan.’
Mijn hondje had de boodschap begrepen en stond op het punt mij te volgen, maar kon niet nalaten nog een kleine plas te doen. Eerlijk is eerlijk, de uitgekozen plek had beter gekund dan tegen de linker pantoffel van de aangebrande man.
‘Daar gaat u van horen meneer. Dit laat ik er niet bij zitten,’ schreeuwde hij op bijna hysterische wijze.
‘Mijn excuses meneer,’ zei ik, want ik vond wel dat Billy zich niet van zijn beste kant had laten zien.
‘Niks excuses, ik bel de politie,’ ging de man verder.
‘Nou, u moet maar doen wat u niet kunt laten,’ zei ik en ik maakte aanstalten om op te stappen.
‘Niks daarvan, u blijft hier tot de politie is geweest. Staan blijven!’
Ik vond het nu toch wel een beetje vervelend aan het worden.
‘Meneer doe mij een lol, ga naar binnen. Schenk uzelf een glas wijn in en kom tot uzelf. Wat een drukte om een hondendrol en die niet eens mijn hondendrol is.  Weet u wat u moet doen. Haal een stoel en ga hier zitten surveilleren en ik zou een fototoestel of zo mee brengen als ik u was. Die rechtbanken van tegenwoordig willen harde bewijzen.’
Blijkbaar was dit voor de man het moment om over te gaan tot handtastelijkheden. Tenminste hij hief zijn hand op, maar hij bedacht zich. Gelukkig maar.
‘U hoort nog van mij meneer,’ zei hij met trillende stem. ‘Zo gauw ik thuis ben bel ik met de politie.’
‘Vooral doen… maar volgens mij had u zich dat al voorgenomen.’
Hij zei niets meer en keerde zich om en liep met grote passen naar zijn huis.
Een dame die alles op afstand had gevolgd kwam naar mij toe.
‘Hij maakt met iedereen ruzie. Mijn man mocht de auto niet voor zijn huis parkeren, want dan kon hij niet zien wat er zoal gebeurde. En de buren hebben te horen gekregen dat hij naar de rijdende rechter stapt, omdat hij vindt dat de tuinschutting te hoog is.’
‘Tja mevrouw, je hebt van die mensen…’
‘Zeg dat wel meneer. Nog een fijne avond.’

 

Gisterenavond zag ik diezelfde  mevrouw weer.
‘Ze hebben hem opgenomen in het ziekenhuis. Hij dacht dat hij een hartinfarct had, maar blijkbaar was het allemaal alleen maar stress.’
‘Tja, als je jezelf al zo druk maakt over een hondendrol… dan kun je beter ook maar geen teevee kijken of de krant lezen.’
‘Gelijk heeft u meneer. Dan kan je beter op een onbewoond eiland gaan wonen.’
‘Zo is dat mevrouw en nog een fijne avond.’
‘U ook meneer.’

 

 

DIT WAS DE 103e HENNEMAN...