Henneman

 

Al doende leert men ( in de trein)

 

 

Het was al weer even geleden. Normaliter reis ik nooit met de trein, maar omdat het nou eenmaal zo uit kwam had ik besloten om me maar weer eens in zo’n avontuur te storten. Parkeren in een stad als Amsterdam is tenslotte ook niet iets waar een mens naar uitkijkt.
Mijn tocht begon om even over negen. Vakantietijd en daarom waarschijnlijk een vrij lege coupé. Op een paar mensen na, waarvan ik niet de indruk had dat het doorwinterde treingebruikers waren. Vraag me niet waarom, maar zo voelde het. Een jong meisje, nou ja zo rond de twintig zat met een koptelefoon die gekoppeld was aan haar laptop, geconcentreerd te lezen. Af en toe raadpleegde ze haar mobiele telefoon. Daarna legde ze hem weer terug naast haar op de zitting om zich vervolgens weer te wijden aan haar laptop. Ze ging er helemaal in op en ze was dan ook duidelijk geagiteerd toen de conductrice haar vervoersbewijs wilde zien of in elk geval iets van een bewijs wat haar aanwezigheid in de trein rechtvaardigde. Ik had mezelf een ov-kaart aangeschaft, omdat ik van plan was om meer gebruik van het openbaar vervoer te gaan maken. Tenminste dat was mijn motivatie geweest. Op het oplaadpunt op het station had ik er naar eigen inzicht een bedrag opgezet, hoewel ik eigenlijk geen idee had wat het tegenwoordig allemaal wel kostte. Ik dacht zo dat vijftig euro een aanzienlijke investering was en ik daarmee wel even vooruit kon. Het was de bedoeling dat ik bij het betreden van het station mijn kaart voor een scanner zou houden. Een actie die zou leiden tot activatie en daarmee mijn verblijf in de trein zou legaliseren. Toen de conductrice bij mij was aangekomen was er sprake van een zekere mate van onzekerheid. Had ik mezelf wel goed aangemeld? De paal met de scanner had tenslotte tweemaal gebliept. Tenminste ik meende me dat te herinneren. Was het tweemaal en waarom tweemaal? Misschien was ik na aanmelding ook weer afgemeld en zou de mevrouw die naast me in het gangpad stond mij op heterdaad betrappen op zwartreizen. Zo werd dat genoemd, zo had ik dat ergens tenminste ooit gelezen.
‘Dank u wel en nog een fijne dag,’ hoorde ik haar zeggen.
‘U ook,’ zei ik opgelucht.
De man aan de andere kant van het gangpad zocht in zijn binnenzak.
‘Aha,’ dacht ik. ‘Nou hebben ze je te pakken vriend.’
De mevrouw van de trein wachtte geduldig.
‘Ik moest ‘m hier ergens hebben,’ zei de man op rustige toon. ‘Heeft u nog een moment?’
‘Zeker meneer,’ zei ze op vriendelijke toon. ‘Natuurlijk.’
‘Aha, hier heb ik ‘m. Hij moet uit mijn portefeuille zijn gevallen,’ zei de man, die nog steeds een uiterst kalme indruk maakte.
Ik bewonderde hem daarom. Ik zou in dezelfde positie in hoge mate van stress zijn geraakt. Ik had in paniek alle zakken van mijn colbert leeggemaakt en zonder plan of overleg tussen de inhoud gezocht naar mijn reisdocument.
‘Dank u wel meneer,’ zei de mevrouw van de trein, terwijl ze aandachtig het vervoerbewijs bestudeerde.
‘Denkt u er wel aan om hem tijdig te verlengen meneer. U heeft nog tot eind deze week.’
‘Bedankt mevrouw, maar dat zal niet nodig zijn. Ik vertrek deze week naar Australië. Naar mijn broer.’
‘Nou in dat geval een goede reis gewenst meneer.’ De mevrouw van de trein liep verder.
‘Ja,’ zei de man aan de overzijde van het gangpad terwijl hij mij doordringend aankeek.
‘Ik heb het hier wel gezien. Ik vertrek. Voorgoed. Ik ga naar mijn broer, die heeft een bedrijfje en ik ga hem helpen. Ik laat hier niks achter. Ik heb niemand die me echt zal missen.’
Ik wist eigenlijk niet zo goed hoe ik moest reageren.
‘Australië is een mooi land, tenminste dat heb ik wel eens gehoord. Van mensen, die daar ooit zijn geweest,’ zei ik.
Hij keek naar buiten. Naar de voorbijschietende weilanden met Nederlandse koeien, naar de bomen en de luchten vol met wolken.
‘Ik zal het wel missen, maar ook niet meer dan dat. Het is mijn land niet meer meneer. Alles is zo verhard. De mensen zijn alleen maar druk met zichzelf. Ze hebben geen oog meer voor wat echt belangrijk is.’
‘Niet iedereen is hetzelfde meneer,’ zei ik.
‘Dat is misschien wel zo, maar toch…’ zei hij en ik meende een traan in zijn ogen te zien.
Het meisje met de koptelefoon keek nog maar eens op de display van haar telefoon. Het leek wel of ze elk moment een berichtje verwachtte.
‘Het is mijn enige familie, mijn broer… Ik zie wel op tegen de reis. Het is een lange vliegreis. Ik hou er niet zo van. Van vliegen. Niet dat ik het niet durf of zo, maar alleen is ook maar alleen.
Je moet altijd maar afwachten wie er naast je komt zitten.’
‘Zeker, het is wel net zo gezellig als je iemand naast je hebt waar je een praatje mee kunt maken. Iemand waarmee je tot een goed gesprek kunt komen.’
‘Ja,’ zei de man. ‘Maar ja, meneer zeg nou zelf, waar vind je dat nog?’
Hij zweeg vervolgens en keek weer naar buiten.
Het meisje met de maakte haar laptop dicht en deed de koptelefoon in haar tas.
Ze pakte haar mobiel en zond een sms-bericht. Tenminste dat nam ik aan.
In Amsterdam heb ik uitgecheckt. Tweemaal een bliep, dus het was dik in orde. Tenminste dat hoop ik.
   

 

Jacob Henneman