Henneman

extra lange aflevering

 

Het hondje van de buurvrouw (11) slot deel 1

 

 

Wat gaat de tijd toch snel. Buurvrouw is alweer thuis na een zevental weken aan de andere kant van onze planeet te hebben vertoefd. Ze is gisteren thuisgekomen, met een taxi. Ik had haar aangeboden om haar op te komen halen, maar ze zei dat ik genoeg had gedaan. Ik hoop maar dat ze dat positief heeft bedoeld. Ik heb haar nog niet gesproken, want ze is nadat ze is thuisgekomen met een jet-leg het bed in gedoken, althans dat neem ik aan. Ik heb toen maar besloten het even zo te laten en een dag meer of minder met Micky, maakt ook het verschil niet. Maar straks is het zover, dan moeten we afscheid nemen. Al met al is het me meegevallen. Had ik eerst zoiets van waar begin ik in hemelsnaam aan, nu heb ik zoiets van jammer dat het alweer voorbij is. Ik zal het beestje missen. Al is het alleen maar onze ommetjes. Gewoon even een straatje om, gezellig met ons tweetjes. Je ontmoet nog eens mensen, waar je anders nooit mee in gesprek zou raken. Gisteren nog. Micky en ik hadden een afwijkende route genomen en we kwamen in een andere wijk terecht. Ik had er wel eens van gehoord, maar ik was er persoonlijk nooit geweest. De wijk stond nou ook niet bekend als een oord waar het goed toeven is. Waar gezelligheid en tolerantie troef zijn. Maar goed, dat zijn de bekende vooroordelen, dus voor mij geen aanleiding om mijn plannen bij te stellen en daarom een andere route te nemen. En om eerlijk te zijn viel het ook reusachtig mee. Er was niets of niemand, althans wat op mijn weg kwam, wat aansloot bij de voordelen die alom in de rest van de stad heersteen. Een paar slungels vroegen quasi geïnteresseerd wat voor ras Micky was. Ik moest het antwoord schuldig blijven, althans ik kon alleen maar in grote lijnen uitleggen dat de genen van Micky een bij elkaar gezocht zooitje was. Van alles wat. De jongens begrepen het.
‘Dus vuilnisbakkenras meneer,’ zei er eentje.
‘Dat kun je wel zeggen,’ antwoordde ik zonder enig voorbehoud. Ik wist dat ik Micky daarmee een stempel op zijn kopje had gedrukt.
‘Hoe oud is uw hondje?’ was de volgende vraag. De jongeman die hem gesteld had viel op door de grote tattoo, wat leek op een soort madonna.
‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Maar het is mijn hondje ook niet. Het is het hondje van de buurvrouw.’
Het leek de jongens niets te interesseren. Al was Micky het hondje van de koningin geweest. Van Maxima.
‘Wat een mooi tattoo heb jij op je bovenarm,’ zei ik om daarmee het gesprek gaande te houden.
‘Het is een soort madonna als ik het goed zie,’ voegde ik er nog aan toe.
De jongen met de tattoo keek me aan.
‘Hij is van mijn moeder,’ antwoordde hij droog.
‘Mooie vrouw,’ ging ik verder. Ik voelde dat ik op de verkeerde weg was, maar had ook geen benul hoe ik verder moest.
‘Ja, dat was ze zeker,’ klonk het.
‘Je moeder vindt het zeker wel mooi van je, ik bedoel dat je zo’n mooie tekening hebt laten zetten?’ Ik realiseerde me gelijk dat hij in de voltooid verleden tijd sprak. Ze was en niet ze is en dat had ik even gemist.
Het pad werd door mijn onbenulligheid steeds smaller en ik zocht naarstig naar een ander onderwerp, maar dat lukte niet, zeker niet toen de jongen met de tattoo naar zijn arm keek. Daarna keek hij me strak aan.
‘Mijn moeder is dood,’ zei hij zonder enige vorm van emotie.
‘Tjeetje, wat erg voor je,’ antwoordde ik.
‘Het is al lang geleden meneer. Bovendien heb ik haar amper gekend.’
‘En dan toch zo’n mooie tattoo laten zetten. Nou petje af.’ Ik voelde dat het te “te” was, te veel, te slijmerig en te ongemeend.
‘Meneer, het is van een foto. Die heb ik van een tante gekregen, die had  ‘m nog voor mij bewaard. Meer heb ik niet van haar. Ze zeggen dat ik op haar lijk. In elk geval lijk ik niet op mijn vader, als hij tenminste mijn vader is geweest.’
Zo langzamerhand begon ik het knap benauwd te krijgen. Dit soort verhalen hoor je tenslotte niet iedere dag. Micky voelde zich er blijkbaar prima bij. Hij was gaan liggen en wachtte geduldig om wat zou gaan komen.
‘Heeft u een vuurtje?’ vroeg een van de andere jongens. Een lange slungel met een vrij lang gezicht. Hij had een donkere blik en hij leek me niet helemaal een jongen van Jan de Wit. Eerder eentje van Jasser W. Maar eerlijk is eerlijk, hij sprak niet met een accent.
‘Nee, daar kan ik je niet aan helpen. Sorry, ik rook niet,’ verontschuldigde ik me. Waarom ik me schuldig moest voelen omdat ik niet rookte was zelfs mij niet helemaal helder. Het zal ongetwijfeld met mijn onzekerheid te maken hebben gehad. 
‘Heeft u nooit gerookt meneer?’ vroeg de jongen van de tattoo
‘Vroeger wel, maar dat is lang geleden.’
‘Wilt u het nog eens proberen…dan weet u weer wat u mist,’ zei de zoon van Jasser W. met een brede lach en dat maakte veel goed. Ik ging er maar gemakshalve vanuit dat hij het als grap bedoeld had.
‘Beetje shit erbij…’ zei de jongen met de tattoo.
Ik had geen idee wat hij bedoelde. Natuurlijk ken ik wel de betekenis van het woord, maar in letterlijk zin kon ik me er niets bij voorstellen.
‘Kamelenshit meneer, goed spul.’
Ik wist dat ik nu op mijn hoede moest zijn. Het is een dunne grens tussen serieus te worden genomen of voor gek te worden versleten. Het zou zo maar kunnen dat ik werd beetgenomen. Dat ik werd uitgeprobeerd, zeg maar te kakken werd gezet.
‘Ja, ja,’ zei ik. ‘Jullie kunnen het mooi vertellen.’
‘U gelooft er zeker niets van?’ zei de tattoo-jongen
‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Eigenlijk denk ik dat jullie mij in de maling staan te nemen.
‘U komt hier zeker niet vandaan?’ vroeg Jasser.
Ik voelde een bepaalde onrust bij mezelf.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik een beetje onzeker.
‘Nou, niet hier uit de wijk,’ zei hij kalm, terwijl hij nog steeds met zijn zelfgeproduceerde sigaretje in zijn hand stond te wachten op het moment dat iemand het geval tot ontbranden zou brengen.
‘Nee, ik kom van de overkant. Je weet wel die wijk met die appartementen met die winkels er onder.’
‘Oh,’ zei de jongen met de tattoo. ‘Hoe komt u dan hier terecht? Dat zie je niet zoveel. Meestal mijden ze deze wijk. Men moet er niet zoveel van hebben.’
‘Er is toch niets mis mee,’ zei ik stoer en misschien wel tegen beter weten in.
‘Nou, dat zegt u,’ zei Jasser. ‘Maar vorige week hebben ze hier nog twee agenten de wijk uitgejaagd. Heeft u dat niet in de krant gelezen? Die twee grappenmakers wilde Johnny van slome Karel even spreken. Nou, dat kan zei slome Karel. Zo gauw hij thuis is. Die twee gozers geloofden hem niet en wilden naar binnen. Nou, dat moet je gewoon niet doen bij Karel. Ze zijn later nog wel terug geweest, laat in de avond en met een paar bussen vol ME’ers. Nou toen is Johnny toch maar met ze meegegaan. Dat was even lekker zuigen, meneer, even lekker agentje pesten.’
‘Ik heb er niets van gelezen,’ zei ik en dat was ook zo.
‘U leest toch wel de krant?’
‘Ja, natuurlijk lees ik de krant.’
‘Dan snap ik niet dat u dat niet heeft gelezen,’ zei de jongen met de tattoo.  ‘Maar goed, dan was u vast ook niet hier met uw hondje zo maar even onze wijk ingewandeld.’
Ik vond dat het moment aangebroken was om mijzelf van de stoere kant te laten zien.
‘Dat weet ik niet. Elk verhaal heeft twee kanten.’
‘Dat zeker meneer. Maar dat u hier zomaar de wijk inwandelt, is niet zo bijster handig. Kijk, wij zijn nog niet zo verkeerd, maar over het algemeen houden de mensen hier niet zo van die gluurders.’
De jongen met de tattoo zette een ernstig gezicht op. Ik wist even niet of ze mij weer in de maling stonden te nemen of dat het nu allemaal wat serieuzer was, dan ik aanvankelijk had aangenomen.
‘Dus het is beter dat ik hier niet kom,’ zei ik.
‘Dat is aan u, maar ik zou het niet doen als ik u was.’
‘Nou bedankt dan maar voor de tip. Dan loop ik zo meteen maar weer eens de andere kant op.
‘Dat is verstandig meneer,’  gaf de jongen met de tattoo mij mee.
‘Je hebt een slim baasje,’ zei Jasser tegen Micky, die inmiddels weer op zijn pootjes stond en klaar was voor de aftocht.
Ik groette de jongens en liep de straat uit. Ik meende de bulderende lach te horen van de tattoo-jongen en Jasser en hun vrienden, maar ik ga er toch maar vanuit dat ik me dat heb verbeeld.


wordt vervolgd.... 

  
 

Jacob Henneman