Henneman

 

 Het hondje van de buurvrouw (3)

 


Nog een weekje, dan is het zover. Dan heb ik minimaal zeven weken de verantwoording over het wel en wee van Micky, de hartendief van mijn buurvrouw. Ik moet eerlijk toegeven dat ik er wat gespannen van wordt. Niet van Micky hoor, maar van de gedachten wat er zo al de komende zeven weken mis zou kunnen gaan. Ik droom er soms van. Want stel dat mijn kleine vriend er naar een paar dagen achter komt dat zijn bazinnetje hem nu wel heel erg lang bij mij heeft gestald? Misschien komt hij op het idee dat zijn verblijf bij mij wel eens permanent zou kunnen zijn omdat ze van hem af wilde. Ja wat dan? En dat hij dan vervolgens in een of andere hondendepressie terecht komt? Een aanval van hondenheimwee in zijn ergste en vooral hevigste vorm. Ik weet niet of het echt bestaat, maar zoals ik al zei heb ik er wel van gedroomd.
Ik zag Micky met de dag vermageren. Zijn vacht zat vol lelijke kale plekken en het schuim dat in grote golven uit zijn bek rolde beloofde ook niet veel goeds. Micky at niet meer en dronk alleen nog kleine slokjes. Zijn ogen stonden hol en zijn blik was leeg. En dan bedoel ik niet het blik hondenbrokken á la chef, dat onaangeroerd op het aanrecht bleef staan. De zwevende ribbetjes waren zo duidelijk zichtbaar dat ik eigenlijk niet meer met hem op straat durfde. Maar ik wist maar al te goed dat het wel moest. Het kon niet anders. Micky moest nou eenmaal elke dag een paar keer een blokje om. Dat was de opdracht van de buurvrouw. Ik zag mezelf in diezelfde droom met een riempje lopen met daaraan iets wat ooit Micky moest zijn geweest. De buurman van tegenover sprak me er op aan.
‘Zo Jacob, daar is niet veel meer van over. Hoe lang is ie nu bij jou?’
Ik antwoordde dat het drie dagen geleden was dat buurvrouw Jannie naar haar verre neef was vertrokken. De man keek me aan.
‘Zo, dan heb je het wel heel erg snel voor elkaar. Als je er zo mee doorgaat dan zal buurvrouw Jannie haar hondje vast niet meer kunnen zien. Er blijft zo helemaal niets van het beestje over.’
Ik werd badend in het zweet wakker en zocht naar Micky. Hij was nergens te vinden. Tenslotte stond ik op en vond in de keuken twee zwevende ribbetjes en een staartje. Het riempje lag er naast. Waarom zijn staartje er nog lag kon ik niet goed bevatten. Het staartje bewoog toen ik het aan wilde raken. Het kwispelde nog. Gelukkig werd ik toen echt wakker.
Gelukkig realiseerde ik me dat Micky er nog niet was. Dat hij nog veilig en wel en goed doorvoed bij buurvrouw verbleef. Dat hij waarschijnlijk zijn rugje tegen die van haar had aangedraaid en dat ze beiden in diepe rust waren. Ik voelde een zekere mate van jaloezie. Waarom hun wel en ik niet?
Ik stond op en liep naar de keuken. Ik deed de lamp aan en keek voorzichtig rond. Er was niets te vinden wat op een staartje leek, laat staan op zwevende hondenribbetjes. Maar ja, je weet maar nooit. Ik zuchtte en ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat ik me teveel had laten meeslepen.
‘Natuurlijk kunnen hondjes heimwee hebben,’ zei ik in mezelf. ‘Maar dat gaat wel weer over. Zeker als ze voldoende aandacht krijgen en er voldoende afleiding voor ze is.’
Ik besloot om me daar maar eens op te concentreren. Het was duidelijk dat er een soort ontspanningsprogramma moest komen om Micky door de zeven weken afwezigheid van buurvrouw Jannie te loodsen. Micky moest gewoon wat te doen hebben. De doelstelling was helder. Dankzij mijn entertainmentprogramma zou Micky buurvrouw op de nulstand parkeren in zijn hondenhersentjes en zich volledig richten op zijn nieuwe baasje. Ik, Jacobus Henneman was door deze uitgebalanceerde aanpak zijn grote voorganger geworden. Buurvrouw Jannie was tot slechts een vage herinnering verworden. Het was allemaal klip en klaar. Even vroeg ik me af of ik wel helemaal goed bezig was. Of ik het allemaal niet te zwaar in zag. Ik probeerde deze gedachte maar van me af te zetten. Misschien kwam het omdat ik nu verantwoordelijkheid zou gaan dragen voor iets levends. Voor de eerste keer in mijn leven. Verantwoordelijk te zijn voor iets waar een kloppend hart in zat en waar warm rood bloed door de adertjes stroomde. Tot dusver had ik alleen maar planten om me heen gehad en had ik het jaren geleden ook nog iets geprobeerd met een goudvis. Vijf dagen, meer zat er voor de vis niet in. Ik heb me altijd voorgehouden dat de kom te klein moet zijn geweest om deze goudvis tot een langer leven te bewegen. De beschikbare hoeveelheid water was volgens mij te gering en ondanks mijn welleswaar bescheiden protest aan het adres van de verkoopster in de dierenspeciaalzaak had ik me verder wel aan de voorschriften gehouden. Misschien dat ik hem beter niet op de vensterbank in de felle zon had kunnen stationeren, maar dat zal altijd wel een vraag blijven zonder een duidelijk verklarend antwoord. Dus ik ga er maar even van uit dat hier bijzondere omstandigheden mij waarschijnlijk parten hebben gespeeld en voor mijn gevoel telt deze negatieve ervaring dan ook niet mee. En nogmaals… voor de rest heb ik alleen maar planten om me heen gehad. De meeste daarvan hebben ook na verloop van tijd hun blaadjes laten hangen en zijn niet meer tot bloei gekomen tenminste niet meer na de eerste keer nadat ik ze net vers en wel van de Intratuin verscheept had naar mijn woonkamer. Maar daar heb ik ook nooit zo mee gezeten. Planten zijn planten. Van het verorberen van een krop sla word ik ook niet emotioneel.
Integendeel, ik kan daar eigenlijk best van genieten. Dat zie ik mezelf met Micky nog niet doen. Alleen het idee al. Onwillekeurig zie ik het staartje weer voor me en de afgekloven zwevende ribbetjes.
‘Arme Micky,’ zucht ik.

 

Jacob Henneman