Henneman of Heijmans  

 

Jacob Henneman  -  TELEFOONGESPREK (3)

‘Ja hallo, weer met mij,’ zei de enigszins belegen klinkende vrouwenstem aan de andere kant van de lijn. ‘Ik zit nu nog steeds te wachten. Komt er nog iemand of hoe zit het?’
Ik had werkelijk geen idee waar het over zou kunnen gaan en vroeg vervolgens wat de mevrouw eigenlijk bedoelde. Maar mijn vraag werd niet erg gewaardeerd. Sterker, ik kreeg de indruk dat mijn vraag een bloeddruk verhogende uitwerking had op de dame, omzat ze vervolgens nogal heftig reageerde.
‘En mij ook nog een beetje voor de gek gaan zitten houden. Wie denk je wel dat je bent?’ vroeg ze boos en het leek mij beter om het antwoord op wie ik dacht dan wel te zijn maar even uit te stellen tot zich een beter moment voor zou doen. Bovendien had ik ook niet in indruk dat ze op een antwoord van mij zat te wachten.
‘Ik ben jullie helemaal zat,’ brieste ze. ‘Ik zal mijn zoon een brief laten schrijven aan die baas van jullie, dan zullen jullie wel anders piepen. Het komt me zo onderhand de strot uit. Het is deze maand alweer voor de derde keer dat ik hier voor Piet Snot zit te wachten.’
Daarna viel het even stil en net op het moment dat ik wilde reageren, hervatte ze haar tirade.
‘Wel rekeningen sturen, en aanmaningen… als ik ook maar even te laat ben met betalen. Maar als jullie nou ook eens een keer de afspraken zouden nakomen, nou dan zou dat wel net zo prettig zijn. Weet je wel hoe lang ik hier al zit te wachten?’
‘Volgens mij hebt u het verkeerde nummer gekozen mevrouw…’ probeerde ik voorzichtig.
En weer bleef het even stil, maar daarna laaide de vlam weer volop op.
‘Hoezo het verkeerde nummer? Ik zal toch zelf wel weten wat ik doe. Bovendien heb ik jullie tien minuten geleden ook gebeld en toen was dit nummer goed.’
‘Heeft u wel hetzelfde nummer gekozen?’ vroeg ik en ik had oprecht geprobeerd om deze vraag zo kalm mogelijk aan haar voor te leggen.
‘Wat dacht je dan?’ reageerde ze kortaf.
‘Wie moet u eigenlijk hebben?’
‘De thuiszorg.’
‘Maar u spreekt men Henneman,’ antwoordde ik met een zekere opluchting
‘Kan mij het schelen meneer Henneman, al was u de koning. U regelt het maar. Ik heb vandaag weer lang genoeg gewacht.’
‘Maar ik ben niet van de thuiszorg mevrouw,’ zei ik.
‘En nu ook nog proberen om er onder uit te komen,’ reageerde ze venijnig.
‘Nee hoor, echt niet mevrouw, maar u spreekt met Henneman. Jacob Henneman en dus niet met de thuiszorg,’ zei ik vervolgens met grote nadruk op “en dus niet met de thuiszorg”.
De dame leek even uit het veld te zijn geslagen, tenminste dat hoopte ik dat dit het geval was. Het bleef namelijk doodstil aan de andere kant van de lijn. En toen kwam zo maar ineens, uit het niets een vreselijke gedachte bij me op. Gezien haar opwonden status zou het ook zo maar kunnen zijn dat haar groot lichamelijk ongemak was overkomen. Ik zag het beeld voor me van een naar adem snakkende, paarsblauw aanlopende oudere grijze mevrouw, die wanhopig nog probeerde de leuning van de stoel te grijpen, maar vervolgens en bijna tegelijkertijd druk doende was om haar laatste adem uit te blazen. Ik zag het voor me, de dame, die roerloos en languit op het oubollige voerkleed lag, dat ze indertijd van haar tante als huwelijksgeschenk had gekregen. Zo’n zestig jaar geleden. Een dame op leeftijd, die bijna wanhopig had geprobeerd mij duidelijk te maken dat ze op hulp wachtte en dat het haar ernst was geweest. Het was kip en klaar voor mij, dat het hoog tijd was om tot actie over te gaan. Dus niks thuiszorg, nu was het artsen en ambulances, al dan niet met gillende sirenes eerst. Ik was duidelijk de enige die haar nu nog kon redden. Het zweet brak me uit, want ik had geen enkel idee waar ze zou kunnen wonen.
‘Hallo mevrouw bent u er nog?’ vroeg ik met trillende stem en grote bezorgdheid, maar vooral ook met grote mate van onzekerheid en schuldgevoel.
Maar het bleef stil.
‘Verdomme,’ zei ik hardop. ‘Het zal toch niet…’
‘Gij zult niet vloeken,’ hoorde ik verwijtend aan de andere kant.
‘Gelukkig, ik dacht even…’ zei ik met een diepe zucht.
‘Wat dacht je?’ Dat je van me af was, zeker?’ zei ze. ‘Ik ken jullie smoesjes. Nou net doen of ik hier de fouten maak. Of ik degene ben die hier schuldig aan is. Maar zo is het niet meneer, jullie hadden allang hier moeten zijn, maar jullie zijn er niet. Dus ik heb alle recht van spreken.’
‘Dat kan wel zijn mevrouw,’ hervatte ik me, ‘maar ik ben echt niet van de thuiszorg.’
‘En wie ben je dan wel? Waar ben je wel van?’ vroeg ze bitsig.
‘Dat heb ik u al verteld mevrouw. Ik ben Henneman, Jacob Henneman.’
‘Nou Jacob Hennerman, regel dan in ieder geval dat er iemand komt, en anders kom je zelf maar.’
‘Mevrouw… ik ben niet de thuiszorg,’ zei ik nogmaals en de wanhoop in mijn stem moet haar zijn opgevallen.
‘Meneer Hennerman, als je het werk niet aan kunt, dan moet je bij je baas zijn en dit niet ten koste van mij laten gaan. Als het lastig voor je is om je zaken goed te regelen, dan is dat jouw probleem en dan moet je dat niet op mij botvieren. Ik wacht nu al de hele morgen.’
‘Het is pas negen uur,’ zei ik met overslaande stem.
‘Pas negen uur ja… maar jullie moeten er wel om half acht zijn. Zo is het afgesproken. Op dinsdag en op vrijdag.’
‘Mevrouw…’
‘Even een momentje, ik leg je even neer. De bel gaat,’ zei ze.
Het kwam bij me op om de verbinding te verbreken, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Dat zou wel heel onfatsoenlijk van me zijn.
‘Ben je daar nog Jacob Hennerman,’ hoorde ik een aantal minuten later, na wat gekraak en gemompel n gestommel.
‘Zeker mevrouw,’ antwoordde ik. ‘Het is overigens Henneman en niet Hennerman.’
‘Nou Henneman dan. Maar goed de hulp is er, maar de volgende keer laat ik het er niet bij zitten, als je dat maar weet,’ mopperde ze. ‘Dan kom je er zo niet van af.
‘Gelijk heeft u mevrouw,’ zei ik nog, maar ik denk niet dat ze dat nog heeft gehoord.
 

J.Henneman