Henneman of Heijmans  

 

Jacob Henneman  -  GESPREK BIJ DE DOKTER(1)

 

‘U heeft het flink te pakken,’ zeg ik tegen de tamelijk chique oudere mevrouw die tegenover me zit, en die bijna onophoudelijk hoest en proest.
‘Ja, dat heb ik zeker,’ antwoordt ze tussen de bedrijven door. ‘En ik heb nog wel een griepspuit gehad, maar blijkbaar heerst er nu weer een ander virus.’
‘Het blijft ook van dat kwakkelende weer. Het is niet zo verwonderlijk dat de mensen ziek worden.’
‘Nee,’ zegt ze. ‘En dan nog die carnaval er bij. Geloof maar, dat het hier eind van de week en volgende week heel wat drukker is.’
‘Dat neem ik graag van u aan,’ antwoord ik. Ik schat haar rond de zeventig. Ze ziet er zeer verzorgd uit in haar cognackleurig mantelpak. Wat me opvalt zijn haar zwartgelakte pumps, waarvan de hak vrij hoog is.
‘Carnaval was vroeger wel mijn ding,’ gaat ze verder. ‘Maar sinds vorig jaar doe ik er niet meer aan mee. Na het overlijden van mijn zus Gertie was bij mij de zin over. Gertie was mijn tweelingzus. We waren een eeneiige tweeling,’ zegt ze.
Ze wacht een moment en het lijkt er op dat er zich weer een niesbui of hoestbui aankondigt, maar nadat ze even diep heeft gezucht, lijkt de bui over te drijven.
‘We deden alles samen. We droegen ook vaak dezelfde kleding. Vaak wisten de mensen niet wie Gertie was en wie Trudie was. Ik ben Trudie,’ voegt ze er aan toe.
Ik knik.
‘Echt meneer, we droegen dezelfde make-up en we gingen naar dezelfde kapper. Vroeger op school werden de onderwijzers soms wel eens gek van ons. We zaten in dezelfde klas, en meestal waren we niet uit elkaar te houden. Dan riep de onderwijzer Gertie naar voren voor bijvoorbeeld een spreekbeurt en vervolgens stond ik dan op. Of andersom. Op een gegeven moment moesten we ver uit elkaar gaan zitten, maar dan was het vaak nog zo dat we van plek wisselden zonder dat de onderwijzer het doorhad.’
Ze kucht een paar keer en ze lijkt haar hoest te willen onderdrukken, wat overigens niet lukt, want even later hoest en proest ze het naar hartenlust uit.
‘Wilt u misschien een dropje?’ vraag ik.
Ze schudt van nee.
‘Sorry meneer, ik kan er niets aan doen. Het komt zo ineens op en dan is er geen houden meer aan.’
‘Geeft niets hoor,’ stel ik haar gerust.
‘Met carnaval waren we ook altijd hetzelfde gekleed. Dat was soms wel eens verwarrend voor de jongens, zeker toen we nog jong waren. We wisselden soms van vriend, zonder dat die er erg in had. Het was wel opletten hoor, want we wilden niet door de mand vallen. Dus als het er op aan kwam, zal ik maar zeggen, nou dan verzonnen wel een of anders smoes. Zelf mijn man is er wel eens ingetrapt.’
Ondertussen is er een jongeman de wachtkamer binnen gekomen en gaat aan de andere kant van de wachtruimte zitten. Hij heeft iets van “goedemorgen” gemompeld en concentreert zich vervolgens op zijn mobiel.
‘Tja, mijn man heeft Gertie ooit mee naar huis genomen, in de veronderstelling dat ik het was. Ze heeft het volgehouden tot aan de deur van de slaapkamer. Toen heeft ze hem verteld dat ik het niet was, maar zij.’
‘En wat vond u man er van?’ vraag ik.
‘Eerst wilde hij het niet geloven, maar achteraf vond hij het wel een goede grap. Hij vertelde dit verhaal bij elke gelegenheid. Dan pochte hij dat hij het allang gezien had en dat als ik het niet meer met hem zou zien zitten, Gertie zonder probleem mijn plaats in kon nemen. Alles zou hetzelfde blijven. Maar ja, het is wel even heel anders gelopen. Gertie kreeg longkanker. Volgens de dokter is het niet waarschijnlijk dat ik dat ook krijg. Maar weet je meneer, soms maak ik me wel zorgen. Nu ook weer, zo met die voortdurende hoestbuien. Gertie en ik, we waren zo één…’
‘Is het al lang geleden dat ze is overleden?’ vraag ik.
‘Vorig jaar… in januari.’
‘Wat naar voor u,’ zeg ik.
‘Ze was nooit getrouwd. Gertie hield zo van het leven meneer. Ze heeft veel gereisd. Ze was in die dingen zoveel anders als ik. Gertie was veel ondernemender en wilde alles meegemaakt hebben. Ik ben de rustige van de twee. Ik ben ook veel behoudender. Maar samen… nou ja, we vulden elkaar goed aan.’
‘Zo kan het soms gaan,’ zeg ik.
‘Ik zal toch wel weer opgelucht zijn als de dokter straks tegen me heeft gezegd dat ik me niet zo druk moet maken. Maar, ik zit nou eenmaal zo in elkaar. En zeker na het overlijden van Gertie.
‘Ik kan het me voorstellen,’ antwoord ik.
Even later is ze aan de beurt.
‘Succes,’ zeg ik.
‘Na een minuut of tien komt ze uit de dokterskamer.
‘En?’
‘Gewoon een stevige kou gepakt. Gelukkig maar. Je weet het maar nooit…’
‘Dat valt dus mee,’ zeg ik.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Dat wel…’
En dan hoor ik mijn naam.
‘Nog een fijne dag,’ wens ik haar, als ze naar de deur loopt.
‘U ook…’ zegt ze. En hopelijk niet tot ziens, althans niet hier,’ voegt ze er snel aan toe.
‘Gelijk heeft u mevrouw,’ zeg ik nog waarna ik de dokterskamer binnenga.

J.Henneman