De 133 gedachtenkronkels van de wonderlijke Boris Borowitsj
Kronkel 53 1955 De eerste Sissi-film
Er was eens een prachtig vogeltje
Dat gekooid achter gouden tralies
Zonder vreugde het hoogste lied zong
En daarin met droevige ondertoon vertelde
Over haar hunkering naar liefde en geluk
Over haar verenpracht, want die was slechts schijn
Over de glans van haar zachte huid
En over het dunne glittergoud en valse leugens
Het vogeltje zong iedere dag
Omdat dit van haar werd gevraagd
Niet dat ze het zo graag wilde
Maar zo moest het nou eenmaal gaan
Ze bouwde een nestje in haar gouden kooi
Legde eitjes en broedde ze geduldig uit
Maar haar kindjes waren er niet voor haar
En werden haar dan ook bruut ontnomen
Het vogeltje gaf niet op
Al verbleekte haar gezang
En werden al haar veren dof
“Waarom zing je niet meer voor ons?”
Vroeg de machtige keizer van het land
“Waarom zou ik zingen mijn keizer,” antwoordde het vogeltje
“Toe, zing voor mij,” zei de keizer. “Alleen voor mij.
Want weet, ik draag u in mijn hart.”
Het vogeltje schraapte haar keel
Maar wat ze ook probeerde
Er kwam geen geluid noch een lied
De keizer ging heen en liet haar achter
Het vogeltje kromp van verdriet ineen
De nachten kwamen en gingen
Ze telde de uren en de dagen
Zou ze dan nooit meer kunnen zingen?
Toen de keizer op een mooie dag
Haar vroeg wat hij moest doen
Om haar hart weer te verwarmen
Zei ze, “laat me gaan, hier ver vandaan.
Ver weg van deze gouden kooi
Laat me vrij en laat mij los
Dan zal ik weer voor u zingen
Het mooiste lied, mooier heeft u nog nooit gehoord.”
De keizer heeft het deurtje geopend
En het vogeltje zong haar mooiste lied
Even aarzelde ze en toen vloog ze weg
Ze keek nog even naar de keizer
Die ze daarna aangeslagen achter liet
Nog nooit had het vogeltje zo mooi gezongen
En haar veren schitterden in het felle zonnelicht
De keizer raakte erdoor aangeroerd en was verblind
Maar zoals zo vaak
Mooie liedjes duren niet lang
Het vogeltje was kwetsbaar zo heel alleen
Want er was geen kooi, noch gouden tralies
Die haar al die jaren hadden beschermd
Tegen de wereld buiten, zo hard en zo gemeen
En op een dag is er een jagersman gekomen
Die haar het zingen voor altijd heeft ontnomen
En zo eindige het lied van het vogeltje
Dat leefde in een gouden kooi
Het mooie vogeltje zo jong en teer
Dat de keizer zo zeer wilde behagen
Maar het zingen werd verleerd
En nooit zal haar lied meer klinken
Over haar verdriet en eenzaamheid
Waardoor haar liefde zo werd verteerd
han meijs