40) Terugkeer naar Setalla

Ik heb Maria gebeld dat we onderweg zijn. Ik vertel haar dat Sarah met me mee komt. Ze zegt dat ze een van de logeerkamers voor haar in orde zal maken.
Het is bijna na middernacht als we aankomen op Bergamo Airport. Gelukkig kan ik een taxi vinden die bereid is om ons naar Setalla te brengen. Tegen enen rijden we de poort binnen van het laantje dat naar de villa leidt. Maria wacht ons op bij de deur.
‘Ik ben blij dat u er weer bent meneer Jay. En dag mevrouw. Welkom, ik heb een kamer voor u in gereedheid gebracht. Zal ik uw spulletjes even aanpakken?’
‘Nee hoor, dank je wel Maria. Het is niet zo veel en mijn koffer is niet zo zwaar. Mag ik ze even in de hal laten staan?’
‘Natuurlijk mevrouw, geen enkel probleem,’ zegt ze.
‘Zal ik je voorgaan?’ vraag ik aan Sarah. ‘Dat zal ik je even het huis laten zien.’
Sarah knikt.
‘Alles is nog steeds Esther in dit huis. Ik heb er niets aan veranderd. Alles wat je ziet is naar haar smaak  ingericht. Maria zorgt zelfs dat er steeds verse fresia’s zijn. Dat was de lievelingsbloem van Esther.’
Het schilderij boven de open haard maakt indruk op Sarah. Voor het eerst ziet ze haar zus. Ze staat roerloos voor het schilderij en ik zie dat ze het moeilijk heeft.
‘Ik heb het laten maken voor haar veertigste verjaardag. Esther vond het toen wat overdreven, maar was er uiteindelijk toch wel blij mee. Zeker in de laatste weken van haar leven zei ze vaak dat ik me haar zo maar moest blijven herinneren. Zoals ze daar stralend en een beetje ondeugend de kamer inkijkt. De kunstenaar had het schilderij naar een foto gemaakt die ik hem had gegeven,’ vertel ik erbij.
‘Ze is zo mooi…’ zegt Sarah en ze is zichtbaar aangedaan. Ze staat schuin voor het schilderij en als ik naar het profiel van haar gezicht kijk, zie ik een grote gelijkenis met dat van Esther. Blijkbaar valt het Sarah ook op.
‘We lijken best wel op elkaar,’ zegt ze met zachte stem.
‘Zeker,’ antwoord ik. ‘Zullen we verder gaan of wil je nog even…?’
Ze onderbreekt me en zegt dat het zo goed is.
Ik laat haar de andere kamers van het huis zien. Maria heeft een van de grote hoekkamers op de eerste etage voor Sarah in orde gemaakt. Ze is er van onder de indruk.
‘Dit is groter dan mijn hele flat,’ zegt ze.
‘Niet overdrijven Sarah van Santen,’ antwoord ik met een lach.
‘Sarah Silverstein…’ zegt ze bijna fluisterend.
‘Sarah Silverstein,’ herhaal ik en er loopt een rilling over mijn rug.
‘Wil je nog wat drinken of vind je het mooi geweest voor vandaag? Nou ja vandaag….’
Ik zie dat het inmiddels ruim twee uur is geweest.
‘Ik ben best wel moe,’ zegt ze. “Ik denk dat het verstandiger is om te gaan slapen. Morgen is er weer een dag.’
‘Dat is goed. Je weet de weg. Kijk morgen vroeg maar. Maria zorgt voor je ontbijt. Ik zal morgen een afspraak proberen te maken met die advocate, eh Theresa Carboni.
Kan ik nog iets voor je doen?’
‘Nee hoor, ik red me wel. En Jay…’
Ze komt naar me toe en geeft me een kus.
‘Jay, bedankt dat je mij dit niet onthouden hebt. Het geeft me zo’n goed gevoel. Ik ben plotseling iemand. Ik heb een eigen identiteit. Wat ik hier zie voelt alsof het bij mij hoort. Voor het eerst in mijn leven. Dank je. Ik kan je niet met woorden zeggen hoeveel dit voor mij betekent.’
‘Ik had niet anders gekund en ik ben oprecht blij dat ik dit voor jou heb kunnen doen. Maar jij ook bedankt lieve Sarah. Ik heb in ieder geval weer het gevoel dat ik leef. Ik heb weer een doel.’
Ik pak haar hand vast en ik kan het niet nalaten haar te kussen. Niet op haar lippen, maar op haar wang.
Ze draait zich om en loopt de kamer uit. Ik blijf achter en schenk mezelf nog een glas cognac in. Voor het eerst sinds vele jaren voel ik me weer thuis in het huis waar alles zo sterk herinnert aan mijn grote liefde.
 
Maria heeft voor een uitgebreid ontbijt gezorgd. De verse sapjes en de heerlijke broodjes doen me weer terugdenken aan de tijd die ik met Esther in dit huis heb doorgebracht. Ze kon altijd zo genieten van een lang en uitgebreid ontbijt.
‘Het is heerlijk om zo de dag te starten,’ zei ze altijd. ‘Dan kan de dag eigenlijk niet meer stuk.’
Ik glimlach bij die gedachte. Ze had gelijk. Zoals ze zo vaak gelijk had. Esther Silverstein. Ik kijk naar het schilderij en het lijkt of ze volmaakt gelukkig is. Ik schrik er van.
‘Es, ik ga ons kind vinden. Zeker weten, dat beloof ik je. Ik zal ons kind hier brengen. Bij jou. Bij haar moeder, die zolang heeft gezocht, maar haar nooit heeft kunnen vinden,’ zeg ik zelfverzekerd.
‘En je zus gaat je daarbij helpen,’ hoor ik achter me.
Het is Sarah. Ik heb niet gemerkt dat ze de kamer is binnengekomen.
‘Sorry Jay, ik wilde je niet afluisteren of zo. Maar ik hoorde wat je Esther beloofde. Dat vind je toch niet vervelend?’
‘Nee hoor, helemaal niet. Het is tenslotte ook jouw zus.’
‘En jij mijn zwager,’ zegt ze monter.
Sarah is goedgehumeurd en ze ziet er stralend uit.
‘Heb je al een afspraak kunnen maken?’ vraagt ze.  
‘Nee, maar dat ga ik nu doen. En heb jij al ontbeten?’
‘Nee, maar dat ga ik nu doen,’ antwoordt ze met een lach.
‘Ga lekker in de tuin zitten. Het is een stralende morgen en het is echt fantastisch om zo de dag te beginnen.’
Sarah kijkt me aan.
‘Jay Hennes, bedankt dat ik met je mee mocht.’
Ze draait zich om. Ze lijkt in eens jaren jonger.


Het is me gelukt een afspraak te maken met Theresa Carboni. Donderdagmorgen om tien uur. Haar kantoor is vlakbij het voormalige kantoor van SFF. Spa.
Sarah komt de salon binnen en ze loopt naar het schilderij van Esther.
‘Nou zusje, dat was een lekker ontbijtje. Ik hou het hier wel even uit, als je het goed vindt tenminste.’
‘Heb ik hier ook nog een stem in Sarah Silverstein?’
Het valt me op dat het zo vertrouwd klinkt.
‘Nou, ik kan het je niet zeggen Jay Hennes. Voorlopig moet je maar van me aannemen dat je hier goed werk mee verricht. Wat zijn de plannen voor vandaag?’ gaat ze verder. ‘Heb je nou die advocate al kunnen bereiken?’
‘We hebben donderdagmorgen om tien uur  een afspraak. Je gaat toch wel met me mee?’
‘Wat dacht je dan,’ klinkt het vastberaden.
‘Zal ik je vandaag iets van de omgeving laten zien?’ stel ik voor.
‘Prima idee.’
Ze voelt zich zichtbaar op haar gemak. Het klikt ook goed tussen Maria en Sarah. Als ze even naar haar kamer is vertel ik Maria in grote lijnen het verhaal van Sarah. Ze is even onthutst als ze van mij hoort dat Esther en Sarah zusjes zijn.
‘Maar meneer Jay…Hoe is het mogelijk?’ Ze vouwt haar handen samen en het lijkt wel of ze bidt.
‘Hoe is het in hemelsnaam mogelijk?’ zegt ze nog maar eens en kijkt naar boven. ‘Onze Lieve Heer en mevrouw Esther hebben jullie samengebracht, dat kan bijna niet anders.’
‘Dat denk ik ook Maria,’ antwoord ik.
Maria schudt haar hoofd alsof ze het nog niet kan bevatten en loopt naar het schilderij.
‘Grazia signora Esther,’ zegt ze terwijl ze neerknielt en een kruisteken maakt. Het ontroert me.
Daarna vraagt ze wat we graag willen eten. Ik stel voor om de keuze over te laten aan Sarah.
Ze is het hiermee eens.
‘Fijn dat u er weer bent meneer Jay,’ zegt ze nog.
‘Het is ook fijn om weer hier te zijn Maria. Het doet me goed.’
Ze knikt. Even later komt Sarah binnen. Ik vertel tegen Maria dat ik Sarah iets van de omgeving wil laten zien.
‘Vergeet vooral ons kapelletje niet meneer Jay, u weet wel dat speciale plekje.’ Ze knipoogt.
Sarah kijkt me niet begrijpend aan.
‘Je ziet dat vanzelf. Kom we gaan.’
Ik heb me in geen tijden meer zo prettig gevoeld. Zeker niet na de dood van Esther.
De Alfa start meteen. Ondanks dat hij bijna tien jaar oud is ziet de auto er nog voortreffelijk uit.
Op mijn verzoek heeft de tuinman tijdens mijn afwezigheid er af en toe een ommetje mee gemaakt. Welleswaar korte ritjes, maar in ieder geval lang genoeg om de auto in conditie te houden.
We rijden wat door de omgeving en Sarah geniet.
‘Maria heeft ook nog een picknickmand meegegeven,’ zeg ik.
‘En zit er ook nog iets in?’ vraagt ze.
‘Meer dan jij op kunt mevrouw Silverstein,’ antwoord ik.
‘Nou dan laten we er maar voor gaan. Ik word tenslotte niet elke dag uitgenodigd om te picknicken.’
Ik stuur de auto een zijweg in.
‘Is dat het kapelletje waar Maria over sprak,’ zegt ze als ze in de verte de contouren ziet van het torentje van het kleine gebouwtje.
‘Dat heb je goed gezien. Dat is inderdaad de kapel waar Maria op doelde.’
‘En wat is het speciale daar aan?’ vraagt  Sarah.
‘Even geduld. We zijn er zo en dan zal ik je het laten zien, wat daar zo speciaal aan is.’
We zijn er bijna en ik kan de nieuwsgierigheid van haar gezicht aflezen. Ik parkeer de Alfa op de kleine parkeerplaats naast de kapel.
‘Zo, ben je er klaar voor?’ vraag ik.
‘Zeker. Ik laat me verrassen.’
We lopen naar binnen. Het is fris in de kapel.
‘Oh, wat mooi,’ zegt Sarah als ze de muurschildering ziet. Ik wijs op een tekst aan de zijkant bij het Mariabeeld. Sarah kijkt me vragend aan. Het is een tekst in het Italiaans en ik vertaal die voor haar.
‘Daar staat, als je vrienden hebt, kun je niet sterven.’
Sarah loopt naar de muur en ziet een marmeren urn achter plexiglas staan.
Ze kijkt mij aan. Ik hoef niets te zeggen.
‘Dag lief zusje,’ zegt ze en ze draait zich van mij weg. 
Ik laat haar maar even.
Ze ziet een gedenksteen met de letters E. S.
‘Esther Silverstein?’
 
‘Ja Sarah. Esther heeft dit kapelletje helemaal laten restaureren. Ze kwam er vaak. Vooral de laatste maanden. Dan vertelde ze God over haar plannen en smeekte de Heilige Moeder Maria om haar te helpen en bij te staan. Esther was eigenlijk nooit gelovig geweest. Ondanks dat ze bij ons op een katholieke school was gekomen, had ze zich er altijd een beetje afzijdig van gehouden. Pas de laatste jaren is dat veranderd.
‘Ze was toch eigenlijk joods?’
‘Ja, maar ze groeide op in een katholieke omgeving. Blijkbaar is daar toch wel het een en ander van blijven hangen. Zeker in haar laatste maanden heeft ze hier veel troost gezocht. Als ik verhinderd was dan ging Maria met haar mee. Je weet dat het voor haar moeilijk was om zich te verplaatsen. Zeker met die rolstoel. Dat zorgde voor een speciale band tussen Maria en Esther. Daarom noemt Maria het ook ons kapelletje. Maria komt er nog vaak, heeft ze me verteld. Het was zo belangrijk voor Esther om hier te zijn.
‘Zijn daarom de trappen weggehaald?’
‘Ja, Esther wilde dat zo. De kapel moest toegankelijk zijn voor rolstoelen. Ook de trappen bij het altaartje zijn weggehaald. Het marmer is opnieuw verwerkt aan de zijkanten. Aan de andere kant staat nog een tekst op de muur.
“Mijn liefde voor jou. Onvoorwaardelijk en eeuwig”.
‘Waarom staat dat in het Nederlands?’
‘Ze wilde dat zo hebben Sarah. En als Esther dat zo wilde dan gebeurde dat ook zo.’
‘Nou ja, het is wel mooi. In een kapelletje ergens in een achteraf gebied zo’n Nederlandse tekst op de muur, die waarschijnlijk door geen enkele Italiaan wordt begrepen.’
‘Het was helemaal van haar,’ voeg ik er aan toe. We lopen verder en Sarah vraagt of ze een kaarsje aan mag steken.
‘Zeker, hoeveel wil je er hebben?’
Ze denkt even na.
‘Doe maar zes,’ zegt ze.
Ik kijk haar vragend aan. Ik neem zes euro uit mijn portemonnee en doe die in de collectebus die bij de kaarsjes staat.
‘Een kaarsje voor Esther, een voor Ruth, een voor jullie kind, een kaarsje voor jou en een voor mij. En toch ook maar een voor Silvia Silverstein, mijn moeder. Dat God haar moge vergeven.’
Ze steekt zwijgend de kaarsjes aan en blijft nog een moment staan.
‘Zullen we nu weggaan Jay?’ vraagt ze terwijl ze de traan wegveegt die over haar wang loopt.
Ik knik en pak haar hand vast. Samen lopen we het kapelletje uit.
‘Heel bijzonder,’ zegt ze als we weer buiten staan.
‘Daar achter, daar ligt een geweldig picknickplekje. Esther en ik kwamen er regelmatig. Het ligt mooi verscholen en het geeft een prachtig uitzicht op het dorp.’
Even later zijn we helemaal ingericht voor de picknick en de mand die Maria ons heeft meegegeven zit vol lekkere verrassingen. Maria heeft haar best gedaan. Vooral de zelfgebakken broodjes zien er heerlijk uit.
Sarah schenkt de koffie in de plastic kopjes en pakt de twee bordjes uit de mand.
‘Heb je enig idee waar Ruth nu woont?’ vraagt ze plotseling.
‘Ik heb echt geen flauw idee. Nadat ze naar Amerika is vertrokken hebben we nooit meer iets van haar gehoord. Toen Esther was overleden heb ik nog geprobeerd haar te vinden, maar  het lijkt wel of ze van de aardbodem is verdwenen. Het laatste adres waar ze even heeft gewoond tenminste wat we hebben kunnen achterhalen is van een motel in de buurt van New Orléans. Volgens mijn informant was er daarna niets meer te vinden. Geen enkel aanknopingspunt. Ruth had daar alleen een onbetaalde rekening en een kapotte ring achtergelaten. Meer was er niet. En meer is er ook niet meer geweest tot heden. Nou ja, op één telefoontje na dan. Een paar maanden geleden werd Maria gebeld door een man, die naar Esther of naar mij vroeg. Maria begreep hem niet want hij sprak moeizaam Engels en Maria spreekt alleen Italiaans.
Ze begreep uit zijn woorden dat hij namens een meisje dat hij kende op zoek was naar Esther. Het was een Nederlands meisje dat een groot probleem had. Meer kon Maria er niet van maken en volgens haar had hij gezegd dat hij wel weer opnieuw contact zou opnemen, maar tot nu toe ik heb niets meer van hem gehoord. Een merkwaardig verhaal.’
‘Zou dat Ruth kunnen zijn, dat Nederlandse meisje.’
‘Nou allereerst is Ruth inmiddels geen meisje meer, maar een vrouw van rond de vijfenzestig. En ten tweede zou het vreemd zijn dat…’
Ik stop mijn zin.
‘Wat ik me nu realiseer is dat het natuurlijk best wel eens een kind van Ruth zou kunnen zijn. Ze is wel getrouwd of in ieder geval getrouwd geweest en misschien zijn er wel neefjes en nichtjes waar wij niets van weten.’
Sarah zucht diep.
‘Het is allemaal tamelijk verwarrend en heftig. Wie weet Jay? Misschien.’
Ik kijk naar Sarah. Ze is met haar gedachten ergens anders. Ik kan dat begrijpen. Een paar dagen geleden was ze Sarah van Santen. Toen wist ze niet beter dan dat ze geen familie meer had. Ze was de enige die de oorlog had overleefd. Nu was alles totaal anders. Ik had met haar te doen.
‘Gaat het Sarah?’ vraag  ik.    
‘Jawel, maar het is net of ik droom. Of ik me mee heb laten slepen door jouw verhaal en dat ik elk ogenblik wakker kan worden in mijn eigen flatje. En dat dan alles weer gewoon is en ik gewoon weer Sarah van Santen ben. Het adoptiekindje dat van een zekere dood in de gaskamers is gered. De Sarah van Santen die bijna zeventig is en kan terugkijken op en min of meer mislukt leven. Kun je dat begrijpen?’ vraagt ze.
‘Ik weet niet of ik het kan begrijpen, maar wat ik wel weet dat het niet gemakkelijk voor je is. Ik zal er alles doen om je te helpen, dat beloof ik,’ antwoord ik.
Ze pakt mijn hand vast.
‘Dat is fijn Jay, heel erg fijn. Ik droom toch niet…?’
‘Nee Sarah, je droomt niet. Het is allemaal echt waar wat je nu allemaal beleeft.’
Ze streelt met haar hand over mijn wang.
‘Bedankt Jay.’
‘Graag gedaan,’ zeg ik zacht. En dat meen ik het uit de grond van mijn hart.
De picknickmand is bijna leeg. Nog een paar appels, een flesje water en een broodje, dat is alles wat er nog over is. Ik stel voor om terug te gaan naar mijn huis. Sarah is het ermee eens.
We spreken op de terugweg nauwelijks een woord met elkaar. Mijn mobiele telefoon gaat, maar ik druk het gesprek weg. Wel zie ik dat het een onbekend nummer is. Er wordt niet meer gebeld.
Als we bij de villa zijn blijft Sarah in de auto zitten.
‘Is er iets?’ vraag ik bezorgd.
‘Jay, wil je mij helpen om Ruth te vinden?’
Ik weet niet goed wat ik moet antwoorden. Ik weet maar al te goed hoeveel moeite ik al heb gedaan. En dat allemaal zonder succes. Zonder ook maar een enkel aanknopingspuntje te hebben gevonden.
‘Ik kan je niets beloven Sarah. Maar uiteraard wil ik je wel helpen, met alle plezier. Maar je moet van me aannemen dat het heel erg moeilijk wordt. Laat het je leven niet gaan overheersen alsjeblieft. Niet nu je weet wie je bent, waar je vandaan komt. Geef eerst jezelf een kans.’
‘Misschien daarom wel,’ zegt ze zacht. ‘Misschien wil ik daarom zo graag Ruth vinden.’
‘Dat kan ik begrijpen, maar Sarah ga alsjeblieft verder met je leven. Laat je niet verleiden om de rest van je leven achter Ruth aan te jagen. Misschien dat ze…’ Ik besluit mijn zin niet af te maken, maar Sarah laat het er niet bij.
‘Dat ze niet meer leeft?’ vult ze aan
‘Bijvoorbeeld,’ antwoord ik en ik voel me wat ongemakkelijk.
‘Dat is dan toch ook goed om te weten. Dat is in ieder geval beter dan het maar te laten voor wat het is.
Of ben je het niet met me eens?’
‘Jawel, maar ik bedoel alleen maar te zeggen dat ik je het beste gun. Er is je al zoveel ontnomen.’
Ze glimlacht.
‘En dat ga jij proberen goed te maken Jay Hennes? Al die verloren jaren wil jij mij teruggeven? Dat is heel erg lief van je en dat maakt me gelukkig. Echt waar. Maar Jay, nu ik weet wie ik ben, wil ik meer. Ik wil echt alles weten.’
‘Denk je dat het wat oplost?’
‘Nee. Dat niet direct. Maar wel dat ik in ieder geval daarmee mezelf een kans geef om uit te vinden wie ik werkelijk ben.’
Ik zwijg en we lopen de salonkamer in.
‘Wil je nog wat drinken?’ vraag ik.
‘Doe mij maar een portje. Jay, mag ik het doosje met de foto’s eens zien?’
‘Maar natuurlijk. Stom dat ik daar niet meer aan heb gedacht. Ik ga het meteen voor je halen. Het staat in mijn werkkamer.’
Nadat ik voor Sarah een glaasje port heb ingeschonken, loop ik naar mijn werkkamer. Achter een aantal boeken vind ik het doosje dat ik indertijd van Ruth heb gekregen. Het doosje met foto’s, de hele nalatenschap van Silvia Silverstein. Meer was er niet. Ruth had het meegegeven voor Esther, maar die wilde het absoluut niet hebben. Ik heb er indertijd even vluchtig in gekeken. Een stapeltje foto’s met een elastiekje bij elkaar gehouden. Ook herinner ik me dat er naast de foto’s een zilveren plaatje met een inscriptie in het doosje zat. Met het doosje in mijn hand ga ik terug naar Sarah.
‘Alsjeblieft, dit is het. Niemand wilde het hebben, niet Esther noch Ruth. Nou ja, jij nu dan….’  
Ze pakt het doosje en maakt het voorzichtig open. Ze haalt het stapeltje foto’s er uit maakt het elastiekje zorgvuldig los. Even later zie ik tranen in haar ogen. Bovenop ligt dezelfde foto die Sarah mij heeft laten zien. Silvia Silverstein en haar dochter Sarah. Behoedzaam bekijkt ze foto voor foto.
‘Is dit Ruth?’ vraagt ze en ze laat me een andere foto zien met daarop Silvia Silverstein met een meisje van een jaar of tien.
‘Dat zou kunnen. Ik weet het niet om eerlijk te zijn.’
‘En zou dit Esther kunnen zijn?’
Ze geeft me de foto en ik zie het meisje waar ik vanaf de basisschool mijn hart aan heb gegeven.
‘Dat is ze, Sarah. Mijn Esther.’
‘Ze is mooi. Een knap meisje, mijn zusje,’ zegt ze.
Ik knik.
Is dit de man, eh die Duitser?’
‘Ja Sarah, dat is hij. Die heeft nog even bij hen op de Bloemenmarkt gewoond.’
Ze vindt nog enkele foto’s van haar moeder en ook nog een paar plaatjes, die mij ook niets zeggen. Het zijn voor mij onbekende gezichten.
Sarah doet de foto’s zorgvuldig terug in het doosje en doet het elastiekje er weer omheen.
‘Heb je dat zilveren plaatje gezien?’ vraag ik.
‘Nee, eh…zat dat in dit doosje? Om eerlijk te zijn is het mij niet opgevallen.’
Ze opent het doosje en ze zoekt tussen de foto’s.
‘Is het er soms uitgevallen?’ vraag ik als ze zegt dat het er niet in zit. We zoeken samen en ik zie het onder de bank liggen.
‘Sorry,’ zegt ze.
‘Dat kan gebeuren,’ stel ik haar gerust. Ik geef haar het zilveren plaatje. 
Sarah bestudeert het van alle kanten. Alsof ze zojuist een kostbaar sieraad heeft gekregen. Iets van grote waarde.
‘Weet je wat het is?’ vraagt ze aan mij.
‘Geen idee. Jij?’
Er verschijnt een flauwe glimlach op haar gezicht.
‘Je wilt het niet geloven Jay. Alweer een leugen. Het is de achterkant van een medaillon. Kijk, dit zijn de ogen van de schaniertjes.’ Ze wijst naar de uitstulpingen aan de zijkant van het plaatje.
‘De voorkant ligt bij mij thuis. Behalve de foto waar ik met mijn moeder op sta, is dat alles wat er voor mij was. Meer konden de van Santens me niet geven of beter meer hadden mijn ouders niet voor mij achtergelaten. Op de binnenzijde van het deel wat bij mij thuis ligt is een kleine afbeelding geplakt. Een afbeelding van een man en een vrouw.’
‘Silvia Silverstein en… ?’ vraag ik.
Ze schudt haar hoofd.
‘Het is een foto van de man en de vrouw die mij naar de van Santens hebben gebracht. Volgens mijn adoptieouders waren dat mijn oom en mijn moeder. Beiden zijn volgens mijn adoptieouders nooit meer teruggekomen uit Auschwitz. Maar een ding is zeker, de vrouw op die foto is in elk geval niet Silvia. Wie het wel is mag Joost weten.’
Sarah zucht.
‘Silvia Silverstein krijgt het wel verzonnen. Misschien is de man wel mijn biologische vader? Niets verbaast me nog. Maar goed, dat zal ik wel nooit te weten komen. Het zal wel de zoveelste leugen zijn, denk je ook niet?’
‘Ik weet het niet Sarah.’
Ze nipt aan haar glaasje port.
‘Enfin, het is niet anders,’ zegt ze en er zit een zekere berusting in haar stem.
Maria zegt dat we aan tafel kunnen.
‘Jay, nog bedankt voor deze fijne dag,’ zegt Sarah voordat we de eetkamer binnengaan.