Hoofdstuk 32

 

Nadat ze de acht tassen met waardeloos drukwerk onder de tafel vandaan hadden gehaald en netjes op een rijtje neer hadden gezet deed Robert de rest van zijn vermomming af.
‘Moet ik je helpen?’ vroeg Jenny.
‘Nee hoor, het lukt wel. Het grootste gedeelte is al verwijderd. Alleen mijn pruik nog. Maar dat kan zo meteen nog wel. Ik zal nu eerst maar eens de dames van hiernaast het goede nieuws gaan vertellen.’ Robert was opmerkelijk rustig.
Even later klopte hij op de deur van negenendertig.
Liz deed open.
‘En…? Is alles goed gegaan?’
‘Bijna alles,’ zei Robert. ‘Ik heb alleen jouw agentjes even moeten parkeren in mijn badkamer.
Daar slapen ze nu even hun roes uit.’
‘Wat heb je gedaan?’ riep Liz en Saskia en ook Jenny keken vol verbazing naar Robert.
‘Maar waarom? Hoezo?’ Liz was als eerste bij machte om te reageren.

 

-134-


‘Simpel. Ik wilde dit gewoon even alleen doen. Dat vond ik fijner. Geen pottenkijkers, dat maakte het voor mijn gevoel allemaal maar nodeloos ingewikkeld. Bovendien hadden we afgesproken dat ze zich afzijdig zouden houden, nou dat is dan ook gelukt.  O ja, jouw tas staat nog op veertig. Zal ik hem even halen? Dan kunnen we meteen even checken of Kootje de goede code heeft doorgegeven. Ik zal  ook even naar onze schone slapers kijken, want die zullen zo ongeveer wel op het punt van ontwaken staan.’
Robert liep de kamer uit terwijl Saskia verbaasd aan Jenny vroeg wat haar rol was geweest.
Jenny legde uit dat ze door de bank was aangewezen om samen met een andere collega het geld over te dragen. Robert had haar min of meer gegijzeld om er zeker van te zijn dat de juiste code zou worden doorgegeven. Zowel zij als haar collega waren er niet van op de hoogte dat de code al bekend was, wat overigens ook niet volgens de afspraak was. Maar Jenny zei dat dit verder geen probleem was en dat ze wel een taxi naar huis zou nemen. Even later kwam Robert met de tas binnen die voor Liz was bestemd.
‘Nou Liz, aan jou de eer. Als het niet klopt dan heb je nog een appeltje te schillen met jouw Kootje lijkt me.’
Voorzichtig draaide Liz aan het cijferslot.
‘Twee, twee, twee en een zes. En nou maar hopen.’
Voorzichtig probeerde ze de tas te openen. Aanvankelijk leek het niet te lukken, waarschijnlijk door haar zenuwen.
‘Laat mij maar even,’ zei Robert en zonder problemen opende hij de tas. De stapeltjes euro’s en ponden lagen keurig gebundeld en gerangschikt in de tas.
‘Poeh… dat is in elk geval goed gegaan,’ zuchtte Liz.
‘Zo is dat. Dan ga ik nu maar eens kijken hoe het met de twee brigadiertjes gesteld is,’ zei Robert opgewonden.
‘Ik dacht dat je dat al had gedaan? Dat zei je toch net of niet soms?’ reageerde Liz. ‘Zal ik met je meegaan? Ik zal ze wel uitleggen dat jij in mijn opdracht heb gehandeld, omdat er maar één man getuige mocht zijn van de ruil. Dat was de voorwaarde van de bank en natuurlijk daarom ook van Kootje,’ stelde Liz voor.
‘Denk je wel dat die agentjes dat van je zullen aannemen?’ vroeg Robert en hij keek er bedenkelijk bij.
‘Robert, we hebben de tassen met geld, dus de deal is wat dat betreft goed verlopen. Ze kunnen nu met de poen richting Zwitserland. Ze weten wat ze moeten doen. En ook voor jou, voor Saskia en voor mij is het nu klaar en ook Charles Thompson kan tevreden zijn. En daar was het uiteindelijk allemaal om te doen. Je hebt er toch wel acht?’
‘Zeker weten Liz,  zeven met echt geld en eentje met drukwerk.’
Toen ze in kamer veertig waren aangekomen wees Liz op de rij met de acht tassen.
‘Welke is nou de valse?’
‘Ik zou het niet weten en hoezo valse?’
‘Robbertje, je bent me er een. Ik zou bijna van je gaan houden.’
‘Doe geen moeite Liz, het is wel goed zo.’
‘Vind je mij toch ook wel een beetje aardig?’
‘Je bent een schat, maar zo is nu wel even genoeg. We zullen eens kijken of de mannen al weer wakker zijn.’
Burns en Higgs waren nog in diepe rust. Ze lagen samen nog broederlijk in de badkamer. Rover snuffelde nog even en liep toen weer de kamer in.
‘Blijkbaar sterk spul Liz,’ merkte Robert op. ‘Geen wonder dat Ramondo het er zo goed op deed.’
‘Zeker weten, Ramondo viel als een blok, al hebben we maar een paar druppeltjes gebruikt. Hoeveel heb je eigenlijk voor die twee gebruikt?’
‘Een flinke scheut. Hoezo?’
‘Robert, dan zijn ze voorlopig nog niet wakker, tenminste als ze nog ooit wakker worden.’
‘Hoe bedoel je? Hoezo, als ze nog ooit wakker worden?’
‘Te veel is nooit goed Robert. Je kunt er ook aan dood gaan.’

 

-135-


‘Aan dat spul?’ reageerde Robert vol ongeloof.
Liz boog zich over de twee agenten.
‘Mors.’
‘Dood?’
‘Morsdood, dat zeg ik. Robert verdomme, het ging zo lekker. En nou dit.’
‘Verdomme Liz, en nou? Ik had echt geen idee…’
‘Ik bel Harold Webber wel weer, voor geld en voor Liz en Charles Thompson kan hij misschien wel iets regelen.’
‘Verdorie Liz, dan staan we nu gelijk.’
‘Nee Robert, we staan niet gelijk. Jij hebt er eentje meer. Mijn teller staat op één en volgens mij tel ik er hier twee. Het is wel klote Robert, want nou zitten we met dat geld. Ik weet niet zo goed wat we nu moeten doen. Ik kan toch moeilijk tegen Kootje gaan vertellen dat zijn plan niet helemaal gelukt is omdat jij per ongeluk zijn twee medewerkers naar het hiernamaals hebt geholpen. Als je nog een idee hebt?’
‘Nee, eigenlijk niet. Misschien moet ik zelf wel gaan?’
‘Dood? Of wat bedoel je?’
‘Nou ik ben tenslotte degene die deze twee een tikkeltje teveel van dat spul gegeven heeft. Dus dan moet ik het ook maar voor meneer Thompson oplossen lijkt me. Dat is niet meer dan fair.’
‘Je bedoelt? Jij gaat naar Zwitserland…? Zou je dat echt willen doen?’ vroeg Liz verbaasd.
‘Het zal wel niet anders kunnen, lijkt me.’
‘Je bent wel een echte vent geworden Robert. Een man die staat voor wat hij zegt. Ik ben trots op je. Dan kun je jouw eigen centjes misschien ook gelijk mee nemen. Als je toch gaat. En misschien schiet er nog wel iets meer over. Charles Thompson zal dit gebaar zeker kunnen waarderen.’
‘Nou, dan is dat toch een prima optie. Als jij nou ondertussen op discrete wijze van deze twee af probeert te komen…,’ en Robert wees op de twee levenloze lichamen in de hoek van de badkamer.
‘Ik ga mijn best doen.’
‘Hallo, waar zitten jullie?’ Saskia was kamer veertig binnengekomen.
‘Hier in de badkamer Sas.’
‘Liz, ik heb telefoon… uh wat doen die twee daar?’
‘Die liggen dood te zijn. Even iets te veel chloroform,’ antwoordde Liz. ‘Wie heb je?’
‘Thompson… Kootje…’
‘Hoi Kootje… Ja met mij, met Knibbel. De code… Oh, oké. Dus dezelfde code die je al hebt doorgegeven. Prima. Ik zal het tegen hem zeggen, oké? O ja, Kootje…  we hebben nog een klein probleem. Die Higgs en Burns bleken in een keer niet zo erg betrouwbaar. Het leek even helemaal fout te gaan…  maar we hebben het gelukkig op tijd kunnen oplossen. Wat…? Ja helaas wel… Dood, zo dood als een pier. Kun jij misschien nog wat regelen met Webber. Jij kent Harold beter dan ik.’
Thompson vroeg zich blijkbaar af hoe het nu verder moest.
‘Robert wil die klus wel voor jou doen. Geen probleem.  Oké morgen bij ons thuis. Prima. Ik zal blij zijn om je weer in mijn armen te kunnen sluiten. Bedankt en tot morgen.’
Liz drukte haar mobiel uit.
‘Zo, dat is dat. Geregeld Robert. Charles stelt je hulp zeer op prijs.’
Saskia stond nog steeds met open mond naar de twee agenten te staren.
‘Tjeetje Robert…’
‘Dat moet je maar niet opschrijven Sas,’ zei Liz. ‘Dat komt je verhaal misschien wel ten goede, maar het is niet zo in ons belang en zeker niet in het belang van Robert.’
‘En nu?’ vroeg Saskia.

 

-136-


‘Dat wordt dan weer een Webber-speciaal. Net als bij Ramondo.’
‘Ik had Webber wel beloofd dat ik zou kijken of ik hem wat extra klandizie kon bezorgen, maar dit was echt niet de bedoeling,’ murmelde Robert. Hij was een beetje ontdaan door alle gebeurtenissen. ‘Dat zijn er intussen al drie,’ mompelde Saskia.
‘Ja, zo zie je maar weer. Het loopt altijd wel even wat anders dan dat je eigenlijk verwacht.’ Liz keek naar Robert en ze haalde haar schouders op.  ‘Gewoon domme pech, ik dacht dat je wel wist dat je matig moest doseren met dat spul. Maar ja, ik had eigenlijk ook geen idee dat je dit van plan was…’
‘Ik ook niet,’ antwoordde Robert.
‘Ik was nieuwsgierig waar jullie bleven?’ hoorden ze achter zich. ‘Dus ik dacht, ik ga maar eens even kijken…’
Ze hadden Jenny niet binnen horen komen.
‘Tjonge, wat zijn die twee aan het doen?’ vroeg ze toen ze de twee ingetapete mannen zag liggen.
‘Die liggen te genieten van de eeuwige rust. Een typisch geval van vervroegde uittreding.’
‘Dood?’
‘Mors.’
‘Hoe dan?’
‘Een beetje te veel van dit spul,’ en Liz liet demonstratief de bijna lege fles met chloroform aan Jenny zien.
‘Dat is heftig. Heb jij dat gedaan Robert?’
‘Ja uh, ik ben bang van wel.’
‘Is dat moord?’
‘Nee meisje, geen moord, dat klinkt zo hard. Nee, het is niet meer dan een ongelukje en dat kan soms gebeuren. We lossen dat wel weer op,’ stelde Liz Jenny gerust.
‘Maar dood is dood lijkt me, wat valt daar nog aan op te lossen?’
‘Aan dat ze dood zijn niet veel meer, daar heb je gelijk in, maar we moeten wel even regelen dat het geen moord is, maar typisch zo’n pechgevalletje, dat iedereen wel eens kan overkomen. Een ongelukje, niet meer en niet minder.’
‘Oké, het zal wel als u dat zegt,’ mompelde Jenny.
‘Je, ik ben geen u. Zeg maar gewoon Liz, dat is wel net zo gemakkelijk.’
‘Oké Liz.’
‘Ik denk dat we eerst maar eens wat gaan drinken. Even proosten op de goede afloop,’ stelde Liz voor.
‘Ik ben er nu wel aan toe, geloof ik,’ zuchtte Robert.
‘Anders ik wel,’ zei Saskia terwijl ze nog maar eens naar de twee levenloze lichamen keek.
‘Kunnen we die tassen hier zo wel laten staan?’ vroeg Liz.
‘Die twee zullen er wel niet mee vandoor gaan, maar je weet maar nooit. Ik zal in elk geval de deur sluiten.’

 

 

 

-137-