Hoofdstuk 18

 

Toen Robert naar zijn kamer liep zag hij dat bij eenenveertig de deur op een kier stond. Hoewel hij er van uit ging dat Ramondo in zijn kamer was, vond hij het eigenlijk ook wel raar. Hij liep naar de kamer en klopte op de deur. Er volgde geen enkele reactie. Uiteindelijk besloot hij om naar binnen te gaan. Het begon al wat te schemeren en omdat in de kamer de gordijnen waren gesloten, was het er al behoorlijk donker. Toen hij op de lichtschakelaar drukte, schrok hij. De grote Ramondo lag roerloos op bed en was met zijn linkerhand aan de spijlen van het bed vastgebonden. Behoedzaam boog Robert zich over hem heen.
‘Verdomme Ramondo, het lijkt er wel heel sterk op dat je nu definitief bent uitgegoocheld,’ mompelde Robert.
Hij drukte zijn handpalm tegen de wang van de kleine man. Ramondo voelde koud aan en het leek er op dat hij al een aantal uren geleden was overleden. Robert voelde zich zweterig worden.
‘Beste Ramondo, met deze truc ben ik eigenlijk niet zo blij. Ik weet niet of dit ook jouw bedoeling was, ik bedoel om er zo tussen uit te piepen? Hoe dan ook vriend, dit is nou niet bepaald het beste moment om er tussenuit te knijpen. Ik snap alleen niet wie jou hier aan bed heeft vastgebonden. Dat zal jezelf wel niet hebben gedaan, ten minste ik zou niet weten hoe je dat voor elkaar zou kunnen krijgen zonder hulp van hogerhand. Of misschien is dit wel weer zo’n perverse actie van Liz Thompson. Die is volgens mij echt tot alles in staat,’ mompelde hij in zichzelf. ‘Maar goed, rustig blijven liggen. Dan ga ik nu eerst maar eventjes de dames op de hoogte brengen. Hier zijn we wel mooi klaar mee. Verdomme kerel, had je nou niet even kunnen wachten? Al was het maar tot volgende week donderdag, dan was alles achter de rug geweest. Dat was voor iedereen beter geweest, nou ja… voor jou misschien niet, maar wel voor ons. Dit verstoort alles en niet zo’n klein beetje ook.’
Robert pakte de sleutel van de kamer die hij op het bureautje zag liggen en trok de deur achter zich dicht. Hij zuchtte diep en ging naar kamer negenendertig. Robert klopte op de deur maar alles bleef stil. Hij voelde in zijn broekzak. Hij had nog steeds de reservesleutel van de kamer. Toen hij de deur opendeed was tot zijn grote verbazing, maar eigenlijk nog meer tot zijn grote ontzetting de kamer zo goed als leeg. Hier en daar lag nog een plastic zak en op het tafeltje stond alleen nog een halflege whiskyfles. Zowel de spullen van Saskia als van Liz waren verdwenen. Hij keek voor de zekerheid in de kast, maar ook die was leeg. De laptop, de jassen, de paraplu, alles was verdwenen. Het bed was opgemaakt en het leek er op dat Saskia en Liz op een weloverwogen manier de kamer hadden verlaten.
Robert voelde zich misselijk worden. Zijn hoofd deed pijn en zijn hart ging tekeer. Hij voelde zich verraden. In de steek gelaten, geschoffeerd en beetgenomen. Hij keek in verwarring om zich heen en zag op het nachtkastje de Iphone van Liz liggen. Dat verbaasde hem. Alles was weg, maar waarom had ze haar mobiel nou hier laten liggen? Zou ze die vergeten zijn of zou ze haar mobiel gewoon over het hoofd hebben gezien? Robert voelde de paniek toeslaan. Daar zat hij dan, met in kamer eenenveertig de levenloze Ramondo en met Rover in zijn eigen kamer, tenminste hij ging er maar vanuit dat de hond daar geduldig op hem lag te wachten en dan vervolgens ook nog als klap op de vuurpijl de lege kamer negenendertig. Nou ja zo goed als leeg. In elk geval zonder Saskia en Liz. De beide vogels waren blijkbaar gevlogen. Verdwenen waren ze, zijn compagnon en de gegijzelde eega van Charles Thompson. Waar zouden ze ergens zijn en waarom zouden ze zijn weggegaan? Robert probeerde de antwoorden op deze vragen te vinden, maar bij kon niets bedenken. Hij pakte het mobieltje van Liz en stopte het in zijn zak. Vervolgens deed hij het licht uit en sloot de kamer af. In gedachten liep hij terug naar zijn eigen kamer. Hij voelde een lichte migraine opkomen. Dat overkwam hem vaker als hij gespannen was. Rover kwispelde toen hij binnenkwam.
‘Fijn dat jij er tenminste nog bent. We hebben een groot probleem ouwe jongen,’ zei hij tegen de hond. ‘Ik hoop van harte dat jij iets kunt bedenken? Ik weet het even niet meer. Volgens mij zijn we er geweest.’
De hond keek hem aan en blafte.
‘Sstt, je maakt het alleen nog maar erger.’
Robert ging op bed liggen en Rover ging naast hem liggen.
‘Eerst maar even tot rust komen Rover, dan zien we maar weer verder.’
Robert probeerde zich een voorstelling te maken over wat er gebeurd zou kunnen zijn.

 

-67-


Hadden Liz en Saskia samengespannen en probeerde ze nu van hem af te komen? Waren ze samen op het losgeld uit? Hadden ze daarom zijn identiteit aan Thompson bekend gemaakt zodat hij, Robert Brown er op aan zou worden gekeken? Maar wat had dat voor zin? Thompson wist immers hoe het allemaal in elkaar zat en anders hijzelf wel. Hij zou zijn verhaal aan de politie kunnen vertellen, alleen de vraag was natuurlijk wel of ze hem zouden geloven. Fungeerde hij misschien als dekmantel voor andere dekselse plannen van de twee vrouwen? En waarom was Ramondo aan het bed vastgebonden? Misschien was hij wel vermoord. Misschien hadden ze hem iets gegeven. Hem langzaam vergiftigd. Saskia had hem immers verteld dat Ramondo zich niet zo lekker voelde. Het zweet gutste van zijn voorhoofd. Hij probeerde kalm en helder te blijven denken, maar dat kostte hem veel moeite. Allerlei gedachten schoten door zijn hoofd. Rover was ondertussen in een diepe rust.
‘Misschien dat Ramondo beide dames wel tegen had willen houden? Misschien dat ze hem daarom hadden uitgeschakeld? Wat moest hij nou in hemelsnaam doen met het lichaam? Hij kon toch moeilijk naar de balie gaan om te zeggen dat er in eenenveertig een dode man lag, de uitgegoochelde Ramondo. Hoe moest hij uitleggen dat hij de kleine tovenaar, die horizontaal geparkeerd lag en met zijn linker en tevens enige hand was vastgebonden aan bed bij toeval had gevonden. Hij was alleen maar gaan kijken omdat de deur op een kier stond… en stel dat Ramondo geen natuurlijke dood was gestorven? Hoe moest hij het allemaal verklaren? En bovendien had Ramondo een tafel geprepareerd voor de grote verwisseltruc. Die moest in elk geval uit die kamer verdwijnen. Hij vroeg zich af hoe hij ooit zo stom had kunnen zijn om zich met de plannen van Saskia in te laten. Robert herinnerde zich opeens de opmerking van King. Of Jenny, nou ja Saskia Staub…  familie was van Karin Staub, een of andere pittige dame die blijkbaar op het punt stond om bij de Daily te komen werken? Zou Saskia misschien Karin zijn en spande deze Karin samen met Thompson? Zouden Karin en Charles Thompson er op uit zijn om Liz te laten verdwijnen. Misschien hadden die Karin en Thompson wel een geheime relatie of zo? Robert wist niet wat hij er van moest denken. Zijn fantasie dreigde helemaal op hol te slaan.
‘Robert Brown, blijf nou eens rustig. Alles op zijn tijd. Nu eerst maar eens het probleem van de grote Ramondo oplossen.’
Robert realiseerde zich dat Ramondo nog steeds met zijn linkerhand lag vastgebonden aan bed. Dat zou op zijn zachts gezegd een rare indruk maken als ze hem zo zouden vinden. Hij stond op en pakte de sleutel van kamer eenenveertig.
‘Blijf Rover, ik ga jouw baasje uit zijn benarde positie bevrijden. Nou ja, jouw ex-baasje dan.’
De hond keek hem niet begrijpend aan.
‘Baasje finito. Baasje is klaar, over en uit. Baasje is exit. Baasje is naar de eeuwige jachtvelden. Naar het eeuwige rusthuis voor goochelaars, tovenaars en andere magiërs, die ook hun carrière hebben beëindigd.  Ik ga hem even was meer vrijheid geven, want hij ligt nu nog even voor anker. Braaf zijn.’
Het leek wel of de hond hem begreep en hij sprong weer op bed en legde zijn kop op zijn voorpoten.
‘Jij snapt me gelukkig nog, dat is al meer dan dat ik van mezelf kan zeggen. Braaf beestje.’
Hij aaide de hond nog een keer over zijn kop en liep toen de kamer uit.

Robert vond het tamelijk luguber toen hij over Ramondo heen gebogen de hand probeerde los te maken. De knoop van het koord zat er tamelijk stevig in. Het leek er op dat Ramondo verschillende pogingen had gedaan om los te komen. De striemen op de pols leken daar stille getuigen van. Ook de bloeduitstorting aan de ellenboog viel hem op.
‘Heb je jezelf misschien gestoten aan het nachtkastje?’ vroeg Robert. ‘Stomme vraag eigenlijk, vind je ook niet kleine tovenaar? Maar ja, op deze vraag zullen we in elk geval wel nooit meer een passend antwoord krijgen. Weet jij ook niet waar die twee gebleven zijn? Wat die twee dames van plan zijn? Verdomme Ramondo, dit had je even niet moeten doen. Tenminste niet nu. Straks krijg ik nog overal de schuld van. Dan kan er ook nog wel bij, een ontvoering, een lege bankrekening, een dode goochelaar… en Joost mag weten wat nog meer.’
Nadat Robert alles had gefatsoeneerd en de geprepareerde tafel omgewisseld was met de tafel uit kamer veertig nam hij het besluit om toch maar naar de balie te gaan om het plotselinge, maar vooral het ongelegen vertrek van Ramondo te gaan melden. Toen hij halverwege was zag hij uit zijn ooghoek de twee agenten.
‘Als we alles gehad hebben dan kan dat er ook nog wel bij. Daar zijn ze weer… de crazy Jacko’s. Altijd aanwezig op momenten dat je dat eigenlijk niet kunt gebruiken. Net doen Robert of je ze niet hebt gezien,’ mompelde hij in zichzelf, maar er was geen redden aan.
‘Hallo heer, uh meneer Brown! Heeft u even een momentje voor ons?’
Robert ’s keel werd dichtgeknepen en zijn hart ging tekeer.
Hij zuchtte diep en vloekte in zichzelf.
‘Ah heren, ik had u niet gezien. Een goede avond. Wat kan ik voor u doen?’
Robert probeerde zo ontspannen mogelijk te zijn en ondanks de lichte trilling in zijn stem lukte dat tamelijk goed.
‘Kan het zijn dat uw auto gestolen is?’

 

-68-


‘Mijn auto?’
‘Ja, de rode Beetle, eh Volkswagen.’
‘Nee, ik heb een zwarte Opel. De rode Beetle is van mijn vriendin.’
‘Nou hoe dan ook, die auto van uw vriendin is een uurtje geleden opgehaald door twee mannen. We vonden het al vreemd, maar er was niemand aanwezig op kamer negenendertig, noch op veertig. We hebben verscheidene malen geklopt. We dachten dat u weg was.’
Robert deed geen moeite om uit te leggen dat hij in de kamer ernaast druk doende was geweest.
‘Dat is inderdaad vreemd. Helaas, de dames zijn een paar dagen weg. Naar Parijs. Zodoende. Echt heel raar dat mijn vriendin niets heeft gezegd over haar auto. Eh, misschien dat het haar vader is geweest met haar broer. Waren het een wat oudere man en een jongen van een jaar of twintig? Ik geloof dat de auto nog een grote beurt moest hebben.’
‘Uw beschrijving klopt niet helemaal. Het waren twee jongemannen.’
‘Oh, dan heeft die broer samen met zijn vriend de auto van mijn vriendin opgehaald. Dat zal het zijn.’
De twee agenten keken Robert vol ongeloof aan.
‘Ik dacht dat uw vriendin niets over haar auto tegen u had gezegd? Tenminste dat zei u net.’
‘Nou ja… wel dat hij aan een beurt toe was,’ zei Robert met een stalen gezicht.
‘Een grote beurt?’’
‘Ja, dat neem ik aan.’
‘U zei dat net zelf.’
‘O ja, zei ik dat? Nou dan zal het wel zo zijn.’
De kleine agent schudde zijn hoofd terwijl de lange agent zijn notitieboekje tevoorschijn haalde.
‘Weet u waar ik die heren kan bereiken?’ vroeg hij vervolgens.
‘Geen idee. Ik zou het echt niet weten agent.’
‘Toch wel een beetje raar…’ reageerde de kleine agent.
‘Dat lijkt het zeker agent Jones, maar ik denk wel dat het in orde is.’
‘Denkt u dat alleen maar… of weet u het zeker?’
Robert twijfelde. Hij voelde dat de agenten alleen genoegen zouden nemen met een overtuigend antwoord.
‘Ja, nu ik er goed over nadenk… Ze heeft vanmorgen inderdaad over haar auto gebeld. Voordat ze naar Parijs is vertrokken. Ik was het even kwijt.’
‘Hoe is ze hier vanmorgen weggegaan. Ik bedoel, is ze opgehaald door iemand?’
‘Een taxi,’ antwoordde Robert.
‘We hebben wel een zwarte Mercedes gezien. Maar dat was geen taxi. Kan het zijn dat die Mercedes uw vriendin heeft opgehaald? En die andere mevrouw die bij u was? Die iets oudere dame, waar is die nu?
‘Ik heb u toch verteld dat ze samen naar Parijs zijn. Tenminste ik dacht dat ik u dat net heb verteld.’
‘Dat klopt meneer Brown, dat heeft u inderdaad net verteld. Mag ik uw volledig naam en woonadres van u hebben?’ vroeg de lange agent.
‘Brown. Robert Brown.’
‘Dat wisten we al meneer Brown. Uh, ik bedoel we weten dat u meneer Brown bent. U woont hier in deze stad of…?’
‘Ja hoor in de Lake-Avenue. Nummer veertig.’
‘Oh, in die appartementen?’

 

-69-


‘Ja. U bent er bekend?’ vroeg Robert bijna op achteloze wijze.
‘Mijn bijna ex-vrouw woont op nummer zestig,’
‘Mevrouw Rita Blake?’
‘U kent haar hoor ik. Aha, noemt ze zich weer Rita Blake? Heeft ze weer haar meisjesnaam aangenomen? Beetje voorbarig lijkt me. Ze is nog niet klaar met me.’
‘Geen idee. Ze zegt tegen mij dat ze Rita Blake heet. Ik zie haar wel eens als ik in de supermarkt mijn boodschappen doe. Ze lijkt me een heel aardige mevrouw.’
De lange agent zweeg. Blijkbaar lag het gevoelig.
‘Vorige week heeft ze me nog geholpen bij de kassa. Ik had mijn pinpas thuis laten liggen en dat is tamelijk onhandig als je boodschappen gaat doen. Ze heeft het bedrag even voorgeschoten.’
Robert zag aan het gezicht van de lange agent dat het nu verstandiger was om verdere informatie over zijn ex maar te laten voor wat het was.
 ‘Goed meneer Brown. We hebben verder geen vragen. Dan wensen wij u nog een prettige avond. Mocht er nog iets bijzonders zijn dan horen wij het graag,’ zei de kleine agent
‘Zeker heren. Wacht… Eh, misschien kunt u toch iets voor me doen. U weet dat de grote Ramondo in kamer eenenveertig logeert? Of beter logeerde.’
Robert keek naar de kleine agent die van Ramondo de naam van Jack Russel had gekregen.
‘U hebt hem volgens uw eigen zeggen een keer het leven gered. Ik ben echter bang dat u nu helaas niets meer voor hem kunt doen.’
De kleine agent keek Robert vol onbegrip aan.
‘Hoe bedoelt u dat meneer Brown?’
‘Nou zoals ik het zeg, Ramondo heeft het tijdelijk voor het eeuwige verwisseld. Hij is overleden.’
‘Tjee, wat naar voor hem.’
‘Voor hem niet alleen…’ mompelde Robert.
‘U zegt?’
‘Dat hij alleen was tijdens zijn overlijden. Ik heb hem net gevonden. Hij was al koud.’
‘Hij was al overleden?’
‘Helemaal.’
‘U doet er nogal luchtig over.’
‘Nou neem maar van mij aan agent Jones, dat zijn alleen maar zenuwen. Ik ben me echt rot geschrokken.’
‘Hoe laat hebt u hem gevonden?’
‘Net, even geleden.’
‘Kunt u iets nauwkeuriger zijn.’
‘Een klein uurtje geleden of zo.’
‘Waar was u daarvoor?’
‘In mijn eigen kamer.’
‘Negenendertig?’
‘Veertig.’
‘Natuurlijk, u heeft de kamer naast meneer Ramondo. Heeft u toevallig iets gehoord?’
‘Nee, niets bijzonders. Bovendien was ik er niet.’
‘U zei net dat u in kamer veertig was.’

 

-70-


‘Ja, dat wel. Maar niet tijdens het overlijden van meneer Ramondo.’
‘Hoe weet u dat?’’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Nou zoals ik het zeg. Hoe weet u dat u niet in kamer veertig was tijdens het overlijden van meneer Ramondo?
‘Omdat ik er net ben. Zoals ik al zei, een uurtje of zo.’
‘Dus u heeft hem meteen gevonden.’
‘Ja zo goed als…’
‘Waar was u?’
‘Bij de New Daily Express.’
‘Bij de krant? Met welk doel?’
‘Ik had een afspraak.’
‘Met wie?’
‘Met ene King of zo.”
‘Of zo?’
‘King, de hoofdredacteur.’
‘Nou, dat moeten we dan maar even geloven,’ antwoordde de lange agent.
‘Zullen we maar eens even gaan kijken bij meneer Ramondo?’ vroeg agent Jones aan zijn collega.
‘Dat lijkt mee een goed plan Jack.’
‘Loopt u even met ons mee meneer Brown?’
‘Zeker heren. Natuurlijk. Geen enkele moeite.’
‘Is de deur van kamer eenenveertig open?’
‘Nee hoor, maar ik heb de sleutel.’
 De beide agenten keken elkaar aan.
‘Toen ik kwam was de deur open. Ik hem uit voorzorg maar even op slot gedaan en de sleutel meegenomen. Ik was net op weg naar de balie om het ongeluk te melden.’
‘Het ongeluk?’
‘Ja, of hoe noem je zoiets?’
De beide agenten zwegen en liepen ieder aan een kant van Robert. Het leek wel of hij gearresteerd was en werd afgevoerd. Hij vroeg zich af waarom hij in hemelsnaam met Parijs op de proppen was gekomen. Toen ze bij kamer veertig waren aangekomen en Robert de deur had open gedaan ging agent Jones als eerste naar binnen. De kleine agent keek zorgvuldig de kamer rond terwijl even later  de lange agent zich over de grote Ramondo boog.
‘Hij heeft zich ergens aan gestoten Jack,’ en hij wees op de bloeduitstorting aan de ellenboog. ‘Kunt u hier iets over zeggen meneer Brown?’
‘Ik heb geen idee. Ik ben echt bijna de gehele dag weggeweest.’
‘Oké. Dat was ook zo. Had u een interview?’
‘Nee hoor, het was zo maar even een bezoekje. We waren uitgenodigd.’
‘We…?’
‘Mijn vriendin en ik.’

 

-71-


‘Die nu naar Parijs is?’
‘Nee, die andere. Die van de Bonte Specht.’
‘Oh, natuurlijk. Ik had het kunnen weten.’
‘Het lijkt wel of hij iets om zijn pols heeft gehad Jack. Moet je kijken.’
De kleine agent wees op de striemen rond de pols van Ramondo.
De lange agent keek behoedzaam naar de pols.
‘Het lijkt er op Jack,’ zei hij tegen agent Jack Jones.
‘Weet u hiervan?’ vroeg agent Jones aan Robert.
‘Nee, ik zie het nou ook voor het eerst. Maar goed, ik heb het stoffelijk overschot ook niet zo nauwkeurig bestudeerd. In elk geval niet zo nauwkeurig zoals jullie dat doen.’
‘Dus u heeft ook geen idee?’
‘Nee, nou ja Ramondo had soms, laten we zeggen nogal vreemde gedachten.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Nou over seks en zo.’
‘U denkt…?’
‘Nee, ik denk niets.’
‘Waarom suggereert u dit dan?’
‘Hoe bedoelt u? Ik kan u even niet volgen.’
‘Dat weet u best meneer Brown. U ben slim genoeg om te weten wat wij bedoelen.’
‘Ik suggereer helemaal niets. Ramondo heeft me dat wel eens verteld,’ antwoordde Robert.
‘Was u zo intiem met Ramondo?’
‘Nee hoor, we kenden elkaar pas een paar dagen.’
‘Volgens mij heeft u ons eerder verteld dat u hem al wat langer kende. In elk geval langer dan een paar dagen…’ zei de lange agent.
‘Zei ik uh… dagen?’
‘Ja, u zei dat u hem een paar dagen kende.’
‘Oh sorry heren, ik bedoel een paar maanden.’
De beide agenten keken elkaar aan.
‘Wanneer heeft Ramondo u dan verteld over datgene dat u als vreemde gedachten bestempeld?’
‘Dat was gisteren, toen we de hond hebben uitgelaten.’
‘De hond?’
‘Ja, de hond van de grote Ramondo.’
‘En waar is die hond nu?’
‘Bij mij.’
‘Waarom bij u?’
‘Waarom niet. Het beest voelt zich prima thuis bij mij. Hij slaapt naast me.’

 

-72-


De agenten keken elkaar aan. Robert zag ze denken.
‘Het is niet wat u verondersteld heren,’ zei hij vlug.
‘Meneer Brown, wij veronderstellen niets. Het enige wat voor ons telt zijn de feiten,’
‘Mooi, daar ben ik het van harte mee eens,’ zuchtte Robert.
‘Nou, we zullen de lijkschouwer maar eens gaan bellen. Die kan ons misschien vertellen waar Ramondo aan overleden is.’
De lange agent pakte zijn mobiel en liep naar buiten. Jack Russell alias Jones boog zich nog maar eens over Ramondo heen en het leek wel of hij er op uit was om sluitend bewijs te vinden over het in zijn ogen onmiskenbare feit dat hier wel sprake van een misdrijf moest zijn. Een misdrijf dat tot het definitieve en onherroepelijke afscheid van de grote Ramondo had geleid, want Jones had hem tenslotte die morgen nog in levenden lijve gezien. Een volop levende eenarmige, nou ja anderhalf-armige goochelaar die op weg was naar kamer negenendertig.
Even later kwam de lange agent de kamer weer binnen.
‘Ze komen er aan. Ik heb ook even met de leiding van Motel Dexter gebeld en ze op de hoogte gebracht. De bedrijfsleider komt hier zo snel mogelijk naar toe.’
Even later ging het mobieltje van de lange agent Jack.
‘Juist ja… oké. Nou goed dan. Ik weet voldoende. Bedankt.’
Hij keek naar Robert en haalde diep adem.
‘Meneer Brown. Een van de collega’s belde me net dat er een rode Beetle is gevonden. Hij is uitgebrand aangetroffen in een bosperceel even buiten de stad.’
‘Dat is nou niet echt wat je een grote beurt kunt noemen. Maar goed, ik dacht ook maar dat het zo was. Blijkbaar heb ik me vergist.’ Robert liet zich niet van zijn stuk brengen. Hij was verbaasd over zichzelf.
‘U maakt er maar een grapje over.’ Agent lange Jack was duidelijk niet zo ingenomen met de opmerking van Robert.
‘Heren, ik maak er geen grapje over. Het is voor mij net zo serieus als voor u. De auto van mijn vriendin wordt gestolen en uitgebrand teruggevonden, terwijl zij in Parijs zit en ik geen flauw idee heb waar ik haar kan bereiken. Ik bedoel, een mens zou hier toch van in de war raken.’
‘Heeft ze dan geen mobiel?’
‘Ik heb geen idee. Ik bel haar nooit”
‘U belt haar nooit?’
‘Nee, ik heb er tot nu ook toe geen aanleiding voor gehad.’
‘Hoe lang kent u elkaar?’
‘Een paar weken. Exact veertien dagen om precies te zijn.’
‘Veertien dagen…?’
‘Ja, alweer veertien dagen. Er is zo een tijd voorbij.’
‘Meneer Brown kunnen we even serieus blijven?’
Robert vond het moment aangebroken voor een tegenoffensief.
‘Heren, u verwacht van alles van mij. Als ik verdachte ben dan hoor ik dat graag. Dan kan ik voor een advocaat zorgen en juridische bijstand regelen. Ben ik geen verdachte dan zou ik graag verder gaan met mijn eigen leven. Dat is zonder dit gedoe al ingewikkeld genoeg. Geloof me.’
‘Die indruk hebben wij ook. Maar goed, waar moeten wij u van verdenken?’ vroeg Jack, de kleine agent.
‘Geen idee. Ik kan jullie gedachten niet lezen. Maar jullie maken in elk geval de indruk dat het allemaal aan mij ligt. Dat ik er de oorzaak van ben dat meneer Ramondo hier zijn laatste adem heeft uitgeblazen.’
Robert wees nadrukkelijk naar het levenloze lichaam van Ramondo.

 

-73-


‘Heren, ik kan u voor honderd, of wel voor tweehonderd procent garanderen dat ik hier helemaal niets mee van doen heb. Ik ben de hele dag met van alles en nog wat bezig geweest, maar niet met het om zeep helpen van kleine goochelaars. Neem dat maar van mij aan. Wat mij betreft had hij nog wel een tijdje mogen blijven leven. Maar goed het mocht blijkbaar niet zo zijn. Heeft u mij nog nodig?’
‘Waarom suggereert u nou dat meneer Ramondo om zeep is geholpen?’ vroeg Jack Russell.
Robert moest even slikken.
‘Verdomme,’ dacht hij. ‘Waarom maak ik het me nou steeds zo moeilijk met mijn grote mond?’
Robert keek de agent recht in de ogen.
‘Nou meneer agent, ik was er even niet bij en dan wil ik nog wel eens op een ongenuanceerde manier reageren. Dan zeg ik wel eens dingen die nergens op slaan en dit was zo’n moment. Ik ben moe en ik wil dit niet. Kan ik nu alsjeblieft gaan? Ik neem aan dat u mij op het moment even niet meer nodig hebt mocht het wel zo zijn dat ben ik in kamer veertig.’
‘Nee, ik dacht het niet.’
‘Hoezo, wat dacht u niet?’ vroeg Robert vertwijfeld.
‘Dat wij u nog nodig hebben… op dit moment althans. Laat u wel even een telefoonnummer achter zodat we u te allen tijde kunnen bereiken.’
‘Hier heeft u mijn kaartje.’
‘Slegde en Sons…’ Lange Jack sprak het bijna vol afkeer uit. ‘Zo, bent u één van die lui die mensen hun huis uitzetten om er vervolgens van die foeilelijke onbetaalbare appartementen te bouwen.
‘Nee hoor, zo iemand ben ik niet, maar goed dat hoor ik wel eens vaker,’ zei Robert kort.
De Jacko’s keken elkaar aan, maar zeiden niets.
‘Ik kan nu gaan…?’ vroeg Robert ongeduldig.
‘We zullen u wel laten weten als er iets is waarover wij u weer willen spreken.’
‘Fijn en bedankt. Heren, ik wens u nog een prettige avond en een goede nacht.’
‘Dank u wel meneer Brown. U ook een prettige nacht toegewenst.’
Toen Robert zijn kamer binnenging kwam Rover kwispelend op hem af. Hij aaide de hond, die zichtbaar blij was dat hij Robert weer zag. Robert ging op bed liggen om zich even te ontspannen. Net op het moment dat hij zichzelf wilde gaan douchen werd er op de deur geklopt.
‘Verdomme, wat nu weer?’ mopperde Robert. Hij had er even helemaal genoeg van.
Voor de deur stond de lange agent.
‘Meneer Brown, de doodsoorzaak is bekend. Hartstilstand. Ik denk, ik zal het u even laten weten. Dus dan is het hiermee wel in orde en nu kunt u in elk geval rustig gaan slapen. Nou ja, tenminste als jullie samen uh… geen plannen hebben,’ zei hij en de agent met een brede grijns op zijn gezicht en hij wees naar Rover.
‘Nee, dat hebben we niet en dank je wel agent. Mooi dat het zo is afgelopen en eigenlijk had ik ook niet anders verwacht maar toch… je weet maar nooit.’
‘Inderdaad meneer Brown. U zegt het juist, je weet het tegenwoordig maar nooit.’
‘Nog een klein vraagje? In de kamer van meneer Ramondo hebben we een ring gevonden.
Weet u misschien van wie die kan zijn? Komt hij u bekend voor?’
De agent haalde de ring tevoorschijn en liet hem aan Robert zien. Het was ontegenzeggelijk de ring die Saskia diezelfde morgen had gedragen. Het was hem bij toeval opgevallen. Ze moest hem zijn verloren. Maar wat deed Saskia in vredesnaam in de kamer van Ramondo?
‘Tjonge wat een gelukje. Mijn vriendin is hem van de week verloren. Die zal blij zijn. Hartstikke goed van u meneer agent… dat u hem gevonden heeft.’
Robert stak zijn hand uit en de agent was zo verbouwereerd dat hij zonder een moment van twijfel de ring aan Robert gaf.
‘Kwam ze vaker bij meneer Ramondo op de kamer dat u weet?’

 

-74-


‘Nee, volgens mij niet. Wat zeg ik, ik weet wel zeker van niet. Waarschijnlijk heeft Ramondo hem gevonden en wist hij niet van wie de ring was. Zoiets zal het wel geweest zijn.’
‘U weet het mooi te vertellen meneer Brown. U heeft altijd wel heel snel uw conclusies klaar.’
‘Dank je wel agent. Ja, soms ben ik wel snel, maar de dingen zijn nou eenmaal zoals ze zijn.’
‘Ja, ja,’ knikte de agent. ‘U zegt het meneer, maar mocht u nog iets te binnen schieten wat ons kan helpen, dan horen we dat graag van u.’
‘Oh, ik dacht dat het nu allemaal is opgelost.’
‘Meneer Brown, we zitten nog wel met de uitgebrande Kever.’
‘Die kan zomaar gestolen zijn om er een ramkraak of iets anders crimineels mee te doen.’
De lange agent glimlachte.
‘U heeft weer snel uw conclusie getrokken meneer Brown, maar laat het echte speurwerk maar aan ons over meneer Brown. Dat lijkt ons verstandiger, wij zijn er tenslotte in gespecialiseerd.’
‘Nou, in elk geval succes ermee, zal ik dan maar zeggen. Nogmaals een prettige avond.’
Robert deed de deur dicht en plofte op bed. Hij keek nog eens naar de ring.
‘Wat een dag Rover…’