Hoofdstuk 10

 

Het was al laat in de middag toen ze samen het totale plan hadden uitgewerkt. Liz en Ramondo hadden ondertussen een volledige fles whisky achter hun kiezen dat overigens niet van invloed was geweest op de constructieve inbreng van beiden. Uiteindelijk waren het Liz en Ramondo geweest die de zaak vlot hadden getrokken. Van Robert en Saskia kon dat niet worden gezegd. Beiden hadden nauwelijks iets bijgedragen. Hun inbreng had zich beperkt tot het meerdere malen uitspreken van twijfel over de haalbaarheid van de voorstellen. In grote lijnen kwam het er op neer dat Ramondo een wisseltruc zou voorbereiden om daarmee één van de reistassen van een miljoen om te ruilen voor eenzelfde reistas vol met krantenpapier. Want daar waren ze het alle vier wel over eens. Geen koffers, maar reistassen. Vier reistassen met in elke tas een miljoen. Saskia had met Charles Thompson getelefoneerd en hem op het hart gedrukt dat het losgeld in tassen van Samsonite, model  Travelite,  kleur zwart  moest worden gedaan. Liz had zich nog afgevraagd of een harde kunststof koffer niet beter was, maar Ramondo had haar weten te overtuigen dat het praktischer was om met tassen te werken. Saskia had tegen Thompson gezegd dat hij nog van haar zou horen waar en wanneer de uitwisseling plaats zou gaan vinden en ook had ze hem er nogmaals op gewezen dat Thompson er voor moest zorgen dat het een zaak tussen haar en haar compagnon en hem bleef. Dus vooral geen derde partij en zeker geen politie. Thompson had haar verzekerd dat hij en alleen hij  deze zaak zou afhandelen. Er was hem volgens zijn zeggen alles aan gelegen om Liz veilig en gezond weer in zijn armen te kunnen sluiten. Saskia had hem uitvoerig bedankt voor zijn begrip en zijn medewerking. Robert vond dat eigenlijk maar vreemd maar had er verder niets meer over gezegd.

 

-38-


‘Nou Robert en Saskia. Wij hebben ons best gedaan. Nu is het verder aan jullie om het tot een goed eind te brengen. We moeten nu alleen nog een definitieve datum en tijdstip afspreken met mijn Kootje.’
Liz nam nog maar een slok whisky en Robert keek naar Saskia, die haar schouders ophaalde.
‘Ze loopt op alcohol…’ zei Saskia zacht.
‘Wat is er meisje?’
‘Niks Liz, ik zei dat je weer even aan toe was.’
Liz haalde haar schouders op. ‘Ik weet echt niet waar je het over hebt. Maar goed, al met al ben ik wel blij dat er een einde komt aan dit gedoe. Welke dag hebben jullie in gedachten?’
Liz keek vragend naar Saskia en vervolgens naar Robert.
‘Eind van de maand,’ zei Saskia met een stalen gezicht.
‘Eind van de maand? Zijn jullie nou helemaal van de ratten besnuffeld.’
Liz was boos. Nee, ze was woedend.
‘Dat gaat niet gebeuren!’ schreeuwde ze. ‘Ik blijf hier echt geen drie weken met jullie in deze duffe hotelkamer. Geen denken aan. Bel Charles maar op en zeg hem maar dat hij begin volgende week hier is met zijn centjes, anders gaat het over. Volgende week, dat gaat toch jou wel lukken Ramondo?’ vroeg ze nog.
‘Geen probleem. Ik heb maar een dagje of wat nodig om alles in gereedheid te brengen, Ik denk dat we het beste kamer eenenveertig kunnen gebruiken voor de uitwisseling. Dan kan ik op mijn gemak alles voorbereiden en organiseren. Wie kan dat even voor me regelen?’
‘Mijn Robbertje regelt dat soort zaken Ramondo. Die is van de logistiek, dus daarvoor moet je bij hem zijn. Hij gaat ook over de verhuur of eigenlijk over de te huren accommodaties.’
‘Oh nee, vergeet het maar. Ik ben echt niet van plan om er nog maar eens eventjes een kamer bij te boeken.’
Liz trommelde ongeduldig met haar vingers op de leuning van de stoel.
‘Je kunt toch ook niet van mij verwachten dat ik naar de balie stap en vervolgens vraag om een extra kamer. Ten eerste ben ik officieel niet hier en ten tweede ben ik ook nog steeds jullie gaste.’
‘Je hebt ook altijd wel een reden om iets niet te doen en als je er geen hebt verzin je er wel een,’ mopperde Robert.
‘Ben je nou nog steeds chagrijnig Robbertje? Kom nou mijn lief vriendje, het is zo’n mooie dag.’
‘Ik ben jouw lief vriendje niet en alsjeblieft stop nou toch een eens keer met dat “Robbertje-gedoe”. Gewoon Robert en niks anders.’
Liz haalde haar schouders op en nam een slok whisky. Demonstratief hield ze de lege fles op zijn kop.
‘Aan alles komt een eind. Maar goed, om nog maar eens even duidelijk te zijn, begin volgende week en geen dag later!’ zei ze vastbesloten.
Saskia had zich tot even afzijdig gehouden. Ze zette haar laptop uit en haalde de stekker uit de stekkerdoos.
‘Dat gaat niet Liz. We hebben echt meer tijd nodig. Ons avontuur moet ongeveer dertig dagen duren. Dat is de afspraak met Charles Thompson. Daar moet je ons echt even mee helpen. En of je wilt of niet, jij bent de essentie van ons verhaal. Als we jou laten gaan dan is in feite ons avontuur voorbij. Zonder jou stopt het. En dat zou jammer zijn, zeker nu we al zo ver zijn.’
‘Wat een eer…’ morde Liz.
‘Zo is het nu eenmaal. Ik hoop dat je dat wilt begrijpen,’ voegde Saskia er nog aan toe.
‘Het zal allemaal wel. Maar ik kan toch moeilijk mezelf gedurende de komende drie weken iedere dag maar uit verveling  gaan zitten volgooien met drank.’
‘Oh, komt het daardoor. Ik zal morgen wel een paar spelletjes voor je meenemen,’ merkte Robert droog op. ‘Patience, of dammen… of mens erger je niet? Zeg het maar.’
‘Jij gunt me ook nog al wat. Steek je spelletjes maar in je…’ sputterde Liz.
‘Liz, volgens mij ben je alcoholiste.’
‘Ben je mal knul. Ik lust graag een glaasje. Maar als ik even niets te drinken heb hoor je mij niet.’
‘Dat hebben we helaas nog niet mee mogen maken, maar goed.’
‘Robert… Mijn lieve Robert, ben ik dan zo vreselijk?’

 

-39-


‘Nee, dat ook weer niet. Maar… nou ja laat maar zitten.’
Op hetzelfde moment ging de mobiel van Ramondo.
Het zorgelijke gezicht van de kleine man voorspelde  niet veel goeds.
Met een zucht drukte hij zijn mobiel uit.
‘Mijn caravan is afgefikt…’
‘Tjeetje wat naar voor je. Wanneer?’ vroeg Saskia bezorgd.
‘Een paar uur geleden. Ze denken aan kortsluiting.’
‘En nou? Waar slaap je vannacht?’
‘Geen idee Liz. Daar moet ik nog even over nadenken. Ik had al niet veel, maar nou heb ik niets meer.’
De anderen hadden met hem te doen.
‘Zal ik nummer eenenveertig dan maar gaan boeken…?’ zuchtte Robert. ‘Ik kan net zo goed het hele motel afhuren, misschien krijg ik dan nog wel korting.’
‘Robert doe niet zo rottig. Ramondo kan er toch ook niets aan doen dat zijn caravan is afgefikt. Hij had het ook graag anders gezien,’ beet Saskia hem toe.
Robert schudde zijn hoofd en pakte zijn jas die hij op het bed had gelegd.
‘Nou tot zo. Heb je verder nog iets nodig Ramondo?’
‘Eh…nou ja, ik heb echt helemaal niets meer Robert.’
‘Oké, ik heb het begrepen. Misschien kunnen we zo meteen even naar de supermarkt in de stad. Die is tot negen uur open, geloof ik.’
‘Half tien.’ Saskia ging weer achter haar laptop zitten.
‘Houd je het wel allemaal netjes bij, wat er zoal komt kijken bij zo’n eerste beste ontvoering. Het kan voor mensen die eventueel ook plannen hebben om zoiets te ondernemen, een goede reden zijn om er maar vlug van af te zien. ’ Robert haalde zijn portemonnee uit zijn broekzak en telde zorgvuldig de inhoud.
‘Ze zal het allemaal wel waard zijn, tenminste dat hoop ik,’ mompelde hij.
‘Robert, ik ben niet de eerste de beste… Je hebt het hier over de vrouw van Charles Thompson. Een man met aanzien.’
‘En massa’s geld,’ vulde Ramondo aan. ‘En vooral dat laatste is interessant, nietwaar vrienden?’
‘Ramondo, voor ons liggen de prioriteiten anders. Hoe vaak moet ik dat nog zeggen. Wij willen een spannend verhaal afleveren en hopen daarmee in de prijzen te vallen. Meer willen we niet,’ was de tamelijk felle reactie van Saskia.
‘Rustig maar meisje, ik heb begrip voor jullie oprechte bedoelingen. Je denkt toch niet dat ik anders hier nog zat. Nee hoor, dan was ik al lang weg geweest. Geloof me.’
Robert keek naar Saskia, deed zijn jas aan en liep de deur uit.

Op weg naar de balie  zag hij dat de twee agenten nog steeds op het terrein van het motel surveilleerden. Robert hoopte van harte dat hij ze niet tegen het lijf zou lopen en hij probeerde zo onopvallend mogelijk de receptie te bereiken. Om nu te worden gezien door die twee was wel het laatste waar hij behoefte aan had. Het was zo al ingewikkeld genoeg.
De man bij de receptie was opvallend coöperatief. Hij vroeg nergens naar, hij wilde alleen wel een klein voorschot hebben. Robert gaf de man twee honderd pond.
‘Is dit voldoende?’
‘Zeker meneer Brown. Als ik iets voor u kan doen?’
‘Hier heb je nog wat drinkgeld.  Of kijk maar. Doe er in elk geval maar wat leuks mee.’
Robert legde nog eens tien pond op de balie.’
De man achter de balie maakte een lichte buiging.
‘Nogmaals meneer Brown, als ik u ergens mee van dienst kan zijn?’

 

-40-


‘Dan laat ik het weten meneer,’ antwoordde Robert.
‘Zegt u maar Henry, meneer Brown.’
‘Oké Henry. Misschien kun je me toch wel ergens mee helpen. Is het gebruikelijk dat hier de hele dag agenten rondhangen?’
‘Het is me niet opgevallen. Agenten zegt u?’
‘Ja, ze zijn met zijn tweeën. Melden de lui zich niet?’
‘Eh nee. Waarom zouden ze? Het kan zijn dat ze iets op het spoor zijn. U weet zelf ook wel dat een motel soms een uitgelezen plek is om duistere zaakjes af te handelen. Wat ons personeel soms niet tegen komt. Meneer, ik kan u verhalen vertellen, nou dan zitten we hier morgenvroeg nog. U kunt het niet verzinnen. Van prostitutie tot gijzelingen. Er logeert hier van alles, afpersers, maffia en ander gespuis. Laatst zelfs een geestelijke samen met een… uh een gelovig, maar vooral jong meisje. Maar ja, je kunt niet aan de gezichten aflezen wat ze van plan zijn, op het moment dat ze hier een kamer boeken.’
Er liep een rilling over de rug van Robert.
‘Die verhalen hou ik maar even van je te goed Henry. Wil je me nu de sleutel van eenenveertig even geven alsjeblieft?’
‘Kan ik nog iemand inschrijven, kunt me u zeggen wie daar verblijft?’
‘De grote Ramondo…’
‘De wie?’
‘De grote Ramondo, Henry. Zo noemt hij zichzelf. Ik heb het ook niet bedacht.’
‘Wilt u meneer Ramondo misschien even vragen, als het hem een keertje uitkomt, zich even officieel in te laten schrijven… Toeristenbelasting meneer Brown. Het is nou eenmaal zo, daar komen we helaas niet onderuit.’
‘Ik zal het tegen hem zeggen Henry.’
‘Hoe lang denkt u dat meneer Ramondo blijft?’
‘In elk geval tot het eind van de maand,’ zuchtte Robert. ‘Tenminste daar zal ik maar van uit gaan.’
‘Geen probleem meneer Brown. Moet ik morgen een extra ontbijtje regelen?’
‘Graag Henry. Is er ook een mogelijkheid om dat te laten brengen?’
‘Dat moet ik voor u uitzoeken, maar…  uh misschien gaat het wel lukken.’
Robert legde nog maar eens twintig pond op de balie.
‘Ik denk dat het wel gaat lukken meneer Brown. Rekent u er maar op dat het goed komt. Hoe laat wilt u het ontbijt?’
‘Half negen Henry. Alles op één adres. Kamer negenendertig.’
‘U kunt er van op aan. Ik zal ook als ik even tijd heb die agentjes opzoeken en dan laat ik u wel even weten wat voor zaakje ze in het vizier hebben.’
‘Graag. Dank je wel Henry. Nog een prettige avond.’
Robert liep naar buiten. Aan het eind van de parkeerplaats stond de auto van de twee agenten.
De auto was leeg.
‘Dag heer,’ klonk het plotseling achter hem. Robert had de agenten niet opgemerkt.
‘Nog aan de wandel?’ vroeg de kleinste van de twee quasi onverschillig.
‘Even een frisse neus halen. Dat is wel lekker, ‘antwoordde Robert. Het gaf hem meteen een ongemakkelijk gevoel, maar hij probeerde zich zo goed mogelijk te ontspannen.
‘Zeker meneer. We maken ook nog even een ommetje. Even de benen strekken.’
‘U bent nog laat aan het werk?’
‘Zeker meneer. Maar ja, we hebben er nou eenmaal zelf voor gekozen. Het hoort bij ons vak, dus het is niet anders.’

 

-41-


‘Zo heeft iedereen wel iets.’
Het gesprek verliep vrij stroef en Robert bleef zich er ongemakkelijk bij voelen.
‘Mag ik u nog even een vraagje stellen?’ vroeg de kleine agent, terwijl de grote agent om zich heen keek alsof hij iets of iemand verwachtte. 
‘Zegt u het maar.’
‘Was dat de grote Ramondo, die vanmiddag op negenendertig naar binnen ging?’
Er ging een huivering door Robert heen. Het was duidelijk dat ze hem volgden. Dat ze negenendertig in het vizier hielden. Hij vroeg zich af hoe lang dit nog goed kon gaan.
‘Eh, ja. Kent u hem?’ Hij schrok van zijn eigen toonzetting. Het klonk in elk geval niet zoals hij het bedoeld had.
‘Kent u hem… vraagt u? Meneer, ik was erbij toen hij het ongeluk kreeg. Dat was zo ongelofelijk triest voor de man,’ zei de kleinste van de twee.
‘Bedoelt u dat ongeluk met zijn hand?’
‘Ja. Kent u het verhaal?’
‘Nee, hij wil er nooit over praten…’
‘Bent u geïnteresseerd?’
‘Eh, ja hoor. Natuurlijk.’  Robert was eigenlijk liever naar zijn kamer gegaan, maar hij vond het verstandiger om de agenten niet voor het hoofd te stoten.
‘Dan zal ik u dat eens haarfijn vertellen,’ ging de kleine agent verder.
‘Een jaar geleden, nou eigenlijk niet eens een jaar, hooguit een half jaar geleden was er hier in de schouwburg een soort revue. Ramondo was daarin absoluut een van de hoogtepunten. Hij was de speciale gast van de avond. Hij deed een act met een krokodil. Een echte, maar vooral een valse. Het was wel niet zo’n hele grote, maar al met al toch wel een tamelijk fors beest.’
Robert verbeet zich. De langdradigheid van de kleine agent voorspelde niet veel goeds.
‘Het was een volle zaal. Ramondo had de act al meerdere malen met veel succes uitgevoerd. Zelfs een keer in Londen in Royal Theatre, tijdens een wintercircus of zoiets. Het licht doofde en de drummer van het orkest roffelde op de trommels. De spanning steeg.’
De grote agent stak een sigaret op.
‘Mag eigenlijk wel niet. Maar onze dienst zit er bijna op. En dan mag het wel,’ zei hij bijna zich verontschuldigend en hij nam een stevig trek om vervolgens de rook in kringetjes de lucht in te blazen.
‘Houd nou even stil Jack. Anders weet meneer straks niet meer waar het over gaat.’
Robert kon het wel uitschreeuwen, maar hij beheerste zich.
‘Nou, om een lang verhaal kort te maken. De grote Ramondo liet het publiek nog maar eens zien wat voor een vals beest die krokodil eigenlijk wel was. Hij tikte met een rietje tegen de tralies van de kooi en het beest reageerde woest en zijn opengesperde muil maakte veel indruk op iedereen in de zaal. Wat hebben die beesten een stel gevaarlijke tanden. Enfin, de truc was dat er een doek over de kooi werd gehangen en dat Ramondo vervolgens zijn hand in de kooi stak met daarin de krokodil, om daarna er triomfantelijk een wit konijn uit te voorschijn te toveren. Als vervolgens de doek van de kooi werd verwijderd was de krokodil nergens meer te vinden. De kooi was helemaal leeg. Dus de truc was dus eigenlijk dat hij de krokodil in een klein wit konijn had veranderd. Bij wijze van spreken dan, want dat kan natuurlijk niet. Maar als truc best wel goed gevonden en uitgedacht, vind u ook niet?’
‘Ik snap het volkomen. Een hele mooie act,’ merkte Robert droogjes op. Hij vroeg zich af of er nog wel een eind aan het gortdroge verhaal van de kleine agent ging komen. Er leek er nog niet op dat de ontknoping aanstaande was.
‘Maar het konijn kwam natuurlijk ergens anders vandaan. In elk geval niet uit de kooi van de krokodil,’ ging de kleine agent onverstoorbaar verder.
‘Ook dat snap ik,’ zei Robert gelaten.
‘Ik vermoed dat er een dubbelde bodem in die kooi zat. Maar goed dat terzijde. In elk geval op het moment dat Ramondo zijn hand in de kooi stak, slaakte hij een vreselijke kreet. Er waren mensen die dachten dat het gekrijs bij de act hoorde. Gewoon om de spanning op te voeren. Nou ik wist het meteen. Ik zag direct dat er iets goed fout zat. Dat is de ervaring meneer. Ik weet wel wanneer er echt iets is of dat het om flauwekul gaat. Ramondo spartelde als een vis aan een haakje. Tjonge, wat een paniek ontstond er. Iedereen was in rep en roer. De grote Ramondo worstelde en daardoor viel het doek van de kooi. Het was een naar gezicht, maar tenslotte rukte hij zich los, alleen… tja zijn linkerhand en een stuk van zijn onderarm was hij kwijt. Daar was de krokodil druk mee in de weer. Enfin, dus niks wit konijn, maar een bloederige stomp. Dat was het. Nou heb ik EHBO en ik zat gelukkig vrij vooraan. Dus ik rende het toneel op en ving de man op. Hij was lijkbleek, maar ja dat kon ik wel begrijpen…’

 

-42-


Robert keek op zijn horloge.
‘Sorry meneer, maar ik heb nog een afspraakje.’
‘Geen probleem. Ik zal het kort houden. Nou zoals ik al zei, ik rende het toneel op…’
‘Ja, dat zei u al.’
‘Ik heb met een reep stof dat ik even snel en behendig had afgescheurd van de doek die over de kooi had gelegen zijn  bovenarm afgebonden, want u zult begrijpen dat het bloed overal heen spoot. Ik zat zelf ook helemaal onder. Gelukkig had iemand al een ambulance gebeld en die was er snel. Maar ja… zo’n voorstelling is dan wel helemaal naar de Palestijnen. Daar is de zin wel van af.’
‘Fillestijnen, maar goed dat is te begrijpen.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Geen Palestijnen, maar Fillestijnen. Maar goed gaat u verder.’
‘Enfin. Het beest had de hand al doorgeslikt, dus daar viel niks meer aan te redden. Een stuk van de onderarm stak nog uit zijn bek, maar even later was dat ook verdwenen. Zo maar in een keer doorgeslikt. Het blijven aparte beesten, die krokodillen en sindsdien moet Ramondo het zonder doen. Maar waar kent u hem eigenlijk van?’
‘Eh, hij is een  kennis van me.’
‘En u kende dit verhaal echt niet?’ De kleine agent keek verbaasd naar Robert.
Robert voelde nu dat hij op zijn hoede moest zijn. Een fout antwoord zou hun hele plan in duigen kunnen gooien.
‘Hij heeft er nooit over willen praten…’
‘Kent u hem al lang?’
‘Een klein jaar. Nou misschien niet eens. Ik denk een maand of eh… drie eh… misschien vier.’
‘Oké. En waarvan?’
‘U bedoelt?’
‘Waar u hem van kent.’
‘Van een feestje…’
Robert voelde dat zijn antwoorden niet echt overtuigend overkwamen.
‘Bij vrienden?’
‘Bij een vriendin.’
‘Die vrouw die nu ook bij u is?’
‘Bedoel je die oudere dame, agent?’
‘Nee, die jongere.’
‘Nee, hij was bij die oudere op een feestje, zodoende.’
‘Die ken ik ook ergens van. Maar ik kan er zo  een twee drie niet opkomen.’
‘Ik weet het niet agent.’
‘Hoe heet ze ook weer?’
Robert voelde zich duizelig worden. Alles om hem heen leek te draaien.
‘Mevrouw McFinly,’ zei hij. Hij wachtte gespannen op de reactie van de kleine agent.

 

-43-


‘Ach ja, natuurlijk. Nou weet ik het weer. Ze wordt nog al eens vaak gezien in het gezelschap van de Thompsons. Die lui van de krant. U kent ze toch ook wel? Mevrouw was van vorige week nog op de lokale teevee. In het nieuwsprogramma. Ik zei gisteren nog tegen mijn collega dat ik haar kende. Niet waar Jack?’ Zijn collega knikte terwijl hij opzichtelijk van zijn sigaret genoot
‘Nou, zo zie je maar weer hoe klein de wereld is. Nou moet ik echt gaan heren. Ik wens u nog een mooie avond.’
‘Niet dat het me iets aangaat meneer, maar doen jullie eh zo met z’n viertjes van die spelletjes?’ vroeg de kleine agent.
Hij kleurde van zijn vraag.
‘Nee hoor. Ramondo is alleen maar ingehuurd om ons wat trucs te leren.’ Robert was verbaasd over zijn vlotte reactie.
‘Ik begrijp het. Doet u wel de groeten aan Ramondo. Zegt u maar van Jack, dan weet hij genoeg. En u ook nog een mooie avond.’
‘Maar uw collega heet toch Jack?’
De kleine agent lachte.
‘Het is inderdaad een beetje verwarrend meneer. We heten allebei Jack. Jack en Jack, de Jacko’s, zo noemen ze ons op het bureau. Grappig nietwaar?’
‘Zeker, heel goed gevonden. Nou dan ga ik maar.’
Robert was blij dat er een eind aan het gesprek was gekomen.
‘Ik zal in elk geval de grote Ramondo de groeten van je doen. Zit het er nu op voor u beiden?’
Hij voelde direct aan dat hij deze vraag niet had moeten stellen.
‘Nee voor mij niet, maar voor hem wel.’ Kleine Jack wees naar grote Jack. ‘Ik moet zo meteen naar het bureau om mijn dagrapportage in orde te maken en daarna heb ik nog een paar uur surveillance op een van de industrieterreinen. Maar dat is meestal niet zo spannend. Af en toe zie je wel eens iets verdachts, maar als men weet dat er politie is, dan blijft het meestal rustig. Vorige week heb ik zo nog wel een inbraakje kunnen voorkomen…’
‘Heren, ik moet nu toch echt weg…’ verontschuldigde Robert zich.
‘Natuurlijk meneer Brown. Ik houd u niet langer op. Tot ziens dan maar weer.’
Robert groette de agenten nog een keer en haastte zich naar kamer negenendertig.

‘Tjonge, daar is hij dan eindelijk. We wilden net de politie bellen,’ zei Liz toen Robert de kamer binnenstapte.
‘Dat had je vooral moeten doen. Die hadden je dan ook meteen een antwoord kunnen geven.’
Ze keken met z’n  allen Robert verbaasd aan.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Liz.
‘Ze waren er weer, onze twee stalkers in uniform. Jack en Jack. Je moet de groeten hebben van kleine Jack,’ zei Robert tegen Ramondo.
‘Oh nee toch… kleine Jack…  toch niet Jack Russell. Dat kleine onderkruipertje. En die ben jij  tegen gekomen? Wat doet die in vredesnaam hier? Heeft hij hier ook een kamer in het motel?’
‘Ik zou echt niet weten wat die hier doet. Net zo min als zijn collega.’
Ramondo krabde zich eens achter zijn oren.
‘Tjonge wat een klojo was dat. Hij heeft me indertijd volgens zijn eigen zeggen gered, maar hij heeft alleen maar in de weg gelegen. Hij was helemaal van de kaart. Wat een eerste ongeluk bij hulp is die vent.’
‘EOBH…’ merkte  Liz droog op.
‘Ja, dat snap ik ook wel,’ reageerde Robert.
‘Wat moest hij van je?’
‘Geen idee. Ik heb wel de indruk dat hij ons in het vizier heeft. Hij wist mij haarfijn te melden dat jij op negenendertig naar binnen was gegaan en dat je er nog steeds was. Ik weet niet wat Jack Russell er van vindt, maar een ding is zeker, als hij blijft rondneuzen dan lopen we er met open ogen in.’
‘Robert wat ben jij toch een hypochonder, een zwartkijker eerste klas.’

 

-44-

 


‘Hij kende jou ook Liz. Althans kennen… hij verwisselde je met mevrouw McFinly.’
Liz leek even van slag.
‘Met McFinly… Hoe komt hij daar nou bij. Wat raar?’
‘Ja, hij wist het ook niet zo één twee drie, maar ik heb het er maar bij gelaten.’
‘Wat heeft die gast hier nou te zoeken?’ vroeg Ramondo zich af.
‘Geen idee Ramondo, maar het zal wel niet zo belangrijk zijn,’ antwoordde Liz vlug.
Saskia keek vragend naar Robert en die haalde zijn schouders op.
Hij kon het even niet allemaal zo goed volgen en dat kwam vooral omdat hij met zijn gedachten nog bij Jack Russell en zijn collega was. Hij vroeg zich af of ze ervan wisten. Van de ontvoering van Liz Thompson en dat ze nu als spinnen bezig waren met een web te bouwen om Saskia en hem te vangen. Om hen beiden te ontmaskeren als de ontvoerders van Liz Thompson. Alles leek voor niets te zijn geweest.
‘Je moet morgen in de stad even kijken naar een pruik voor Liz. Stel dat die ene agent Liz gaat herkennen, dan hebben we een vet probleem. Hij zal zich dan zeker af gaan vragen wat mevrouw Liz Thompson in een motelkamer van Motel Dexter doet. In elk geval zal hij vraagtekens zetten bij onze aanwezigheid en zeker die van Ramondo. Weet hij eigenlijk wie jij bent? Heeft hij je al naar je naam gevraagd?’ vroeg Saskia.
‘Nee, nog niet. Maar hoezo mevrouw Thompson? Hij was er van overtuigd dat Liz mevrouw McFinley is en dat moeten we maar zo houden lijkt me. Ook gaan die kerels er vanuit dat Ramondo ons een paar trucs aan het leren is. En eigenlijk is dat ook zo. Toch?’
Robert vond al met al de aanwezigheid van de agenten niet prettig. Hij vond er een zekere bedreiging van uit gaan.
‘Verdomme…’ vloekte Robert plotseling.
‘Wat?’ vroeg Saskia ongerust. ‘Robert wat is er?’
‘Die ene, die kleine noemde mij meneer Brown, dus ze weten wel degelijk wie ik ben. Jongens dit gaat niet goed komen.’
‘We moeten samen iets afspreken, anders loopt het inderdaad  gigantisch uit de hand. Als die twee agenten zich nog even verder in ons verdiepen, dan zijn we de sigaar,’ opperde Saskia.
‘Kinderen van me. wat zijn jullie toch een stelletje angsthazen,’ zei Liz op rustige toon.
Ze stond op en liep naar Robert.
 ‘Zijn die gastjes al weg?’ vroeg ze aan hem.
‘Ik denk het wel. Ze stonden in elk geval op het punt om te vertrekken. Voor de een zat de dienst er op en die andere had nog een ander karweitje.’
‘Ik zal morgen wel eens even met ze praten?’
‘Jij…?’ klonk het vol ontzetting.
‘ja ik. Dat heb je goed gehoord. Ik ga ze vertellen dat ik hier in Motel Dexter werk aan een nieuw boek en dat jullie me daarbij helpen. Ik hoop het manuscript voor het eind van de maand af te hebben. Het kost even tijd en waar ik vooral  behoefte aan heb is om met rust te worden gelaten. Het is strikt geheim en alleen mijn man Charles weet er van. En jullie dan, want zoals ik al zei, jullie helpen me daarmee. Kortom, ik neem de twee agentjes in vertrouwen en ik zal ze op het hart drukken dat ik hoop dat ze dat niet zullen beschamen. De boodschap aan die twee is helder, mondjes dicht en er met niemand over spreken. En als het boek klaar is, zullen zij de eersten zijn die het horen. Jullie zijn het toch ook wel mee eens dat ik de enige ben die deze twee veldwachters kan overtuigen.’
‘Misschien wel, maar waarom ga je vertellen dat je Liz Thompson bent? ’zei Robert met een lichte aarzeling in zijn stem. ‘Ze weten niet beter dan dat je mevrouw…’
‘…McFinley bent. Natuurlijk, maar het is niet netjes om de politie voor de gek te houden. Om de tuin te leiden. Dus gewoon open en eerlijk zeggen wie je ben, want dat maakt het voor iedereen wel net zo gezellig.’
‘Ik weet het niet, maar misschien heb je ook wel gelijk.’
‘Misschien…? Wel zeker. O ja en het hondje van Ramondo wordt zo meteen hier afgeleverd. Ze hebben het mormel weer gevonden. Hij was er na de brand  vandoor gegaan. Ze dachten eigenlijk dat Rover geroosterd was, omdat ze hem nergens meer hadden gezien.’
‘Hoezo hond? En heet hij zo…? Rover?’ Robert keek naar de grote Ramondo.

 

-45-


‘Ja Rover. Vind je het geen leuke naam?’
‘Jawel. Rover…Wel apart.’
‘Dank je.’
‘En wat moeten we hier met die hond? Waar moet Rovertje blijven, als ik het even vragen mag?’
‘Hij kan het beste bij jou.’
‘Met alle respect, maar waarom bij mij?’
‘Omdat het bij ons niet kan.’
‘Liz, ik zou niet weten waarom dat niet zou kunnen.’
‘Op alle kamers zijn geen huisdieren toegestaan, behalve op veertig en op twintig en tachtig. Daar  mogen kleine huisdieren worden meegenomen.’
‘Kleine huisdieren…?’
‘Ja kleine hondjes, cavia’s witte muizen. Chiwawies. Dat soort werk.’
‘Chiwawies …?
‘Ja of hoe noem je die kleine hondjes, die men in een tasje mee kan nemen?’
‘Chihuahua’s.’
‘Ja, die bedoel ik.’
‘En hoe groot is Rovertje eigenlijk? Wat is het voor een ras?’
‘Een cocktail…’ zei de grote Ramondo.
‘Een Bobtail… zul je bedoelen. Van een “cocktail” heb ik nog nooit gehoord.’
‘Nee Robert, het is een cocktail. Hij is een mix van een Schotse Collie, een Duitse staander en een schapendoes.’
‘Dat moet een gezellig triootje zijn geweest voor de mama van Rover. En wie van de drie was de mama van onze Rovermans?’
‘De Schotse dame.’
‘En wat is Rover? Ik bedoel, is het een reutje of een teefje?’
‘Ik zei al dat het een hem was. Dus een reutje. Maakt dat wat uit?’
‘Nee, dat niet. En wie moet dat beestje elke dag uitlaten?’
‘Jij…’
‘Ja, daag, jullie kunnen me wat. Dat ga ik echt niet doen. Dat moet jij maar doen hoor Ramondo. Het is tenslotte jouw beest.’
‘Ik loop slecht.’
‘Je hoeft toch ook niet elke dag de vierdaagse af te leggen. Het is volgens mij even een ommetje en klaar is kees, nou ja Rover dan…’
‘Zo eenvoudig is het niet. Het mag niet hier op het terrein. Dus je moet even buiten de poort met Rover.’
‘Jongens… jullie maken er een potje van. Ik mag de hotelkamers betalen, voor het eten zorgen. Voor de andere boodschappen opdraaien en de drankvoorraad op peil houden. De politie te woord staan en nou komt daar ook nog de honden-uitlaatservice bij. Saskia, ik vind dat jij dan maar …’
Liz viel Robert in de rede.

 

-46-


‘Robert, wat voor een vent ben jij nou eigenlijk? Dat kun je toch niet maken. Saskia moederziel alleen de donkere avond in sturen, nou ja samen met Rover dan. Kom nou toch. Ik had je hoger ingeschat. Verdorie, wat val jij mij tegen.’
‘Goed dan maar weer,’ zuchtte Robert. Hij voelde ook wel aan dat er geen ontkomen aan was.
‘Het goede nieuws is natuurlijk wel dat Rover ons prima kan helpen bij het verwisselen van de koffers. Het is een bijzonder slim beestje. Je kunt hem eigenlijk van alles leren en hij pakt het ook nog eens snel op. Ik zal hier even over moeten denken, maar ik kom vast wel op een idee,’ filosofeerde de grote Ramondo hardop.
‘Ik laat me verrassen…’
‘Robert, een beetje positief blijven.’
‘Wanneer komt onze kleine vriend?’
‘Hij had er al kunnen zijn.’
‘Nou, ik hoor het wel. Ik ga eerst maar even naar veertig. Eerst maar even een plekje maken voor Rover en bovendien kan ik mezelf ook meteen even opfrissen. De groeten en tot straks.’
Robert liep naar de deur en deed ongewild de deur met een klap dicht.